ECLI:NL:RBROT:2023:2534

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
10/750023-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor wapenhandel, deelname aan criminele organisatie en niet-ambtelijke omkoping

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte Mega Hoen, geboren in 1995. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en drie maanden voor wapenhandel, deelname aan een criminele organisatie en niet-ambtelijke omkoping. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de handel in vuurwapens en munitie, waarbij hij samenwerkte met medeverdachten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de dagvaarding partieel nietig was, maar dat de overige onderdelen geldig waren. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het overdragen van een automatisch vuurwapen en heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met wapenhandel en drugshandel. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor het doen van betalingen aan medewerkers van een scheepswerf, wat heeft geleid tot niet-ambtelijke omkoping. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral gezien de toename van vuurwapenbezit en de impact daarvan op de samenleving. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, maar de rechtbank heeft een gevangenisstraf opgelegd vanwege de ernst van de feiten en de betrokkenheid bij een criminele organisatie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750023-19
Datum uitspraak: 24 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1995,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] te ( [postcode01] ) [woonplaats01] ,
raadsman mr. L.R. Rommy, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 1 en 3 februari 2023 en 24 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 27 mei 2020 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is aangepast en op de terechtzitting van 1 februari 2023 mondeling is aangevuld. De tekst van de aangepaste en aangevulde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.L. van Delft heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde: het medeplegen van het overdragen van een (automatische) vuurwapen, wapenhandel, de deelname aan een criminele organisatie en niet-ambtelijke omkoping;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest;
  • teruggave aan de verdachte van de onder hem in beslag genomen voorwerpen.

4.Inleiding

In september 2018 werd aan het onderzoeksteam van de politie een proces-verbaal verstrekt van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) van de eenheid Rotterdam, met daarin de melding dat in 2015 informatie was ontvangen met de volgende inhoud: ‘
[voornaam medeverdachte01] zorgt voor de inkoop van vuurwapens vanuit onder andere Kroatië. [voornaam medeverdachte01] heeft de contacten voor de handel in vuurwapens overgenomen van zijn vader [naam01] . Het gaat om omgebouwde wapens’. Met [voornaam medeverdachte01] zou de medeverdachte [medeverdachte01] (hierna ook: [voornaam medeverdachte01] ) zijn bedoeld, de broer van de verdachte. Met [naam01] zou [naam02] zijn bedoeld, de vader van de verdachte en van [voornaam medeverdachte01] .
In de loop van 2018 kwam bij het TCI de informatie binnen dat [voornaam medeverdachte01] zich nog steeds bezighield met de handel in vuurwapens. Het zou onder andere gaan om omgebouwde handvuurwapens en zwaardere wapens uit Oost-Europa. [voornaam medeverdachte01] zou in dat verband samen werken met familieleden.
In 2018 werd TCI-informatie ontvangen omtrent de medeverdachte [medeverdachte02] (de neef van de verdachte): ook hij zou handelen in vuurwapens van groot en klein kaliber.
[voornaam medeverdachte01] is op grond van deze informatie per 2 oktober 2018 aangemerkt als verdachte van overtreding van de Wet wapens en munitie. [medeverdachte02] (hierna ook: [voornaam medeverdachte02] ) is eveneens per 2 oktober 2018 aangemerkt als verdachte.
Het onderzoek richtte zich aanvankelijk voornamelijk op medeverdachten [voornaam medeverdachte01] en [medeverdachte02] . Besloten is tot de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Er zijn onder meer telefoons getapt, er is sprake geweest van stelselmatige observatie en camera-observatie, er is vertrouwelijke communicatie opgenomen en er is overgegaan tot het doen van pseudokopen. Uiteindelijk zijn ook de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte03] (hierna ook: [medeverdachte03] ) aangemerkt als verdachten.
Een en ander heeft geleid tot de aanhouding op 3 december 2019 van meerdere verdachten, waaronder [medeverdachte02] , [medeverdachte01] , [medeverdachte03] en de verdachte op grond van de verdenking zoals in de tenlastelegging vermeld.

5.Geldigheid van de dagvaarding

Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde te onbepaald is, waardoor zij zich hiertegen onvoldoende kan verweren. Deze onderdelen van de tenlastelegging voldoen volgens de verdediging niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en de dagvaarding dient in zoverre dan ook (partieel) nietig te worden verklaard.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich gemotiveerd op het standpunt dat het verweer van de verdediging niet kan slagen.
Beoordeling door de rechtbank
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 3, laatste gedachtestreepje, ten laste gelegde “overtreding van de Geneesmiddelenwet” onvoldoende specifiek is om te voldoen aan de vereisten van artikel 261 Sv.
In de tenlastelegging wordt niet verwezen naar specifieke bepalingen van de Geneesmiddelenwet, noch naar specifieke gedragingen waarmee de Geneesmiddelenwet door de verdachte zou zijn overtreden. Daarnaast ontbreekt het aan een separaat zaaksdossier of anderszins afgekaderd deel van het dossier dat ziet op de mogelijke overtreding van de Geneesmiddelenwet. Ook als een en ander wordt bezien in samenhang met het dossier is nog steeds onvoldoende duidelijk waartegen de verdachte zich op dit punt dient te verweren. Dit gebrek in de dagvaarding wordt niet geheeld door de ter zitting gegeven toelichting van de officier van justitie dat met “overtreding van de Geneesmiddelenwet” is gedoeld op de handel in ketamine.
Voor het overige voldoet de tenlastelegging, naar het oordeel van de rechtbank, aan de vereisten die de wet daaraan in artikel 261 Sv stelt. De tenlastelegging dient immers, in het kader van die beoordeling, niet geheel op zichzelf maar in samenhang met het onderliggend dossier beschouwd te worden. Het dossier is in deze zaak weliswaar omvangrijk, maar ook toegankelijk en overzichtelijk, en bevat een op het onder 2 en 3 ten laste gelegde toegesneden zaaksdossier. Gelet hierop was het voor verdachte voldoende duidelijk waartegen hij zich moest verdedigen.
Conclusie
De dagvaarding is partieel nietig ten aanzien van de zinsnede “overtreding van de Geneesmiddelenwet”. Voor het overige wordt het verweer verworpen en is de dagvaarding geldig.

6.Voorbereidend onderzoek

Standpunt verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover het betreft het onder 1 tenlastegelegde. Subsidiair is bepleit dat hetgeen is bevonden en gerelateerd in het dossier Werken Onder Dekmantel (hierna: WOD) dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu dit bewijs onrechtmatig verkregen is.
Daartoe is aangevoerd dat het openbaar ministerie (OM) heeft gehandeld in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit door na de eerste twee pseudokopen door te gaan met het inzetten van dat middel. Er is misbruik gemaakt van een bijzonder opsporingsmiddel om uiteindelijk de verdachte in beeld te krijgen. Nu de pseudokopen steeds zijn ingezet in overleg met de officier van justitie, kan daarmee de doelbewustheid van het handelen van het OM worden vastgesteld. Er is doelbewust of tenminste met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort gedaan.
Verder heeft de verdediging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, betoogd dat alle in de berging aan de Operalaan in Capelle aan den IJssel opgenomen OVC-gesprekken dienen te worden uitgesloten van bewijs, op de grond dat de berging aangemerkt moet worden als ‘woning’. Voor het opnemen van OVC-gesprekken in een woning gelden strengere eisen waaraan in dit onderzoek in ieder geval niet is voldaan.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van vormverzuimen zoals door de verdediging is gesteld.
De verschillende pseudokopen dienden ertoe de aard en omvang van de handel van [medeverdachte02] vast te stellen, maar ook om de betrokkenheid van anderen bij de handel in kaart te brengen. Er is niet doorgegaan met het aankopen van vuurwapens bij [voornaam medeverdachte02] toen deze doelen daar niet meer door werden gediend.
Op 20 september 2019 vindt pseudokoop 3 plaats omdat de gedachte is dat de verdachte mogelijk bij deze koop betrokken is. Vervolgens vindt op 25 oktober 2019 pseudokoop 4 plaats. Met deze aankoop is een groot geldbedrag gemoeid. De omvang van deze pseudokoop is bewust gekozen omdat hierdoor mogelijk de personen boven [voornaam medeverdachte02] in beeld zouden komen. Dat bleek niet het geval. Daarna is nog geprobeerd om een grote bestelling van automatische wapens te doen, maar die poging is afgebroken omdat [voornaam medeverdachte02] aangaf dat de personen boven hem geen contact wilden met de undercoveragent. Vervolgens is er geen aankoop meer gedaan en is het contact met [voornaam medeverdachte02] verbroken. Volgens de officier van justitie is daarmee voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
De officier van justitie heeft, met verwijzing naar relevante rechtspraak, betoogd dat de berging niet beschouwd dient te worden als een woning in de zin van de Algemene wet op het binnentreden.
Beoordeling door de rechtbank
Proportionaliteit en subsidiariteitMet betrekking tot de stelling van de verdediging dat het meerdere malen inzetten van het bijzonder opsporingsmiddel van de pseudokoop in strijd is met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt. De bevelen tot pseudokoop zijn ingezet tegen [medeverdachte02] en niet tegen de verdachte. Reden waarom de verdachte niet geacht kan worden belanghebbende te zijn bij deze bevelen.
Dit brengt voorts mee dat de verdachte niet in een rechtens te respecteren belang kan zijn geschaad indien de inzet en uitvoering van dit opsporingsmiddel niet zou voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, dan wel indien de medeverdachte [medeverdachte02] zou zijn aangezet tot andere strafbare feiten dan waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht. Van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv is geen sprake. De in dit verband door de raadsman aangevoerde verweren behoeven mitsdien geen verdere bespreking. Datzelfde geldt voor de stelling van de verdediging dat door de herhaalde inzet van het middel van pseudokoop feitelijk sprake is geweest van infiltratie.
Huisrecht
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat door (onder meer) het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de berging bij de woning [adres02] te Capelle aan den IJssel het huisrecht van de verdachte is geschonden en dat mitsdien sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, overweegt de rechtbank als volgt.
De verdediging heeft er terecht op gewezen dat het College van Procureurs-Generaal toestemming dient te verlenen voor het opnemen van vertrouwelijk communicatie met een technisch hulpmiddel in een
woning. De vraag die voorligt is dan ook of de berging bij de woning [adres02] te Capelle aan den IJssel dient te worden aangemerkt als een woning als bedoeld in de Algemene wet op het binnentreden. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend.
De wetgever heeft het begrip woning niet gedefinieerd. Voor de vraag of een ruimte als woning dient te worden aangemerkt is onder meer van belang of deze is ingericht en bestemd voor
exclusiefverblijf voor een persoon of voor een beperkt aantal personen dat een gemeenschappelijke huishouding voert.
Naast uiterlijke kenmerken als de bouw, de aanwezigheid van een bed en andere huisraad, is de daadwerkelijke bestemming van belang. Er dient feitelijk privaat huiselijk leven plaats te hebben. Op grond van de opgenomen vertrouwelijke communicatie vanuit de berging kan worden geconcludeerd dat deze regelmatig werd bezocht door personen die in verband kunnen worden gebracht met de handel in vuurwapens. In de berging werden ook regelmatig gesprekken gevoerd die betrekking hadden op en gericht waren op de handel in vuurwapens. De verdediging heeft tijdens de behandeling ter terechtzitting opgemerkt dat het in de berging een zoete inval was van personen die gevraagd en ongevraagd langskwamen. De berging zou dan ook volgens de verdediging het karakter hebben gehad van een “clubhuis”.
Conclusie
Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de berging niet was bestemd om als exclusief verblijf te dienen voor degenen die de woning [adres02] bewoonden. Van privaat huiselijk leven in de berging kan redelijkerwijs reeds daarom niet worden gesproken. Het vorenstaande impliceert dat de toestemming van het College van Procureurs-Generaal voor het opnemen van vertrouwelijk communicatie in de berging niet was vereist en dat dus van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv geen sprake is. Het verweer wordt verworpen.

7.Waardering van het bewijs

Algemene overwegingen
Tap- en OVC-gesprekken en overige telecommunicatie
Ten aanzien van de tap- en OVC-gesprekken en overige telecommunicatie overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op de verschillende gesprekken en berichten in het procesdossier in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de interpretaties die de politie heeft gegeven aan de in die gesprekken en berichten gebruikte termen/woorden, gerechtvaardigd. Deze interpretaties zijn daarom voor het bewijs gebruikt. Het procesdossier bevat een grote hoeveelheid tap- en OVC-gesprekken en WhatsAppberichten. Het strekt te ver deze gesprekken en berichten integraal op te nemen in het lichaam van dit vonnis. De rechtbank heeft daarom gekozen voor de samengevatte weergave van een representatieve selectie daarvan.
Grootspraak
De verdediging heeft bepleit dat in de door de verdachte gevoerde tap- en OVC-gesprekken over de handel in vuurwapens en verdovende middelen sprake zou zijn van grootspraak, zodat die gesprekken niet kunnen dienen tot bewijs voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij en zijn broer [voornaam medeverdachte01] geregeld werden benaderd door personen uit het criminele circuit die op basis van het verleden en de reputatie van hun familie ten onrechte veronderstelden dat verdachte en zijn broer zich bezighielden met wapenhandel. Verdachte en zijn broer waren met het oog op hun eigen veiligheid bang om deze personen zomaar weg te sturen, dus hielden zij dit idee in stand door met deze mensen mee te praten en vervolgens steeds nieuwe redenen te verzinnen waarom zij de wapens niet daadwerkelijk konden leveren, aldus de verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het dossier geen begin van aannemelijkheid of concrete steun te vinden voor de door de verdachte gegeven lezing van de opgenomen gesprekken. Uit die gesprekken kan niet worden opgemaakt dat de verdachte de personen die wapens wilden afnemen heeft willen afhouden. Verdachte geeft in sommige gesprekken weliswaar aan dat hij bepaalde vuurwapens pas op een termijn van enkele dagen binnenkrijgt of kan leveren, maar gelet op de korte termijnen die hij geeft is niet aannemelijk dat hij dit deed om potentiële afnemers met een kluitje in het riet te sturen. Die zouden dan immers na korte tijd weer op de stoep staan met de verwachting de wapens te kunnen afnemen. Bovendien zijn er ook gesprekken waarin de verdachte zelf het initiatief neemt tot het aanbieden van bepaalde wapens of bijbehorende attributen.
Verder spreekt de verdachte ook veelvuldig en uitvoerig met zijn broer over de handel in wapens en verdovende middelen, hetgeen niet te rijmen is met zijn verklaring dat het zou gaan om grootspraak richting buitenstaanders.
Tot slot zal hierna wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat de verdachte zich ook daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging overdragen van een automatisch vuurwapen op 20 september 2019 (ten laste gelegd onder 1). Ook hieruit blijkt dat de door de verdachte gevoerde gesprekken niet als enkel grootspraak kunnen worden afgedaan.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat wat in de gesprekken te lezen valt, namelijk dat verdachte zich bezighield met de handel in vuurwapens en verdovende middelen, klopt.
Overwegingen per feit
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde (zaaksdossier 4, pseudokoop 3)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het medeplegen niet kan worden bewezen.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 20 september in de berging aan de Operalaan te Capelle aan den IJssel was om een kogelwerend vest te verkopen. Daarna is hij in zijn eigen Volvo V40 meegereden naar Capelle aan den IJssel, terwijl [voornaam medeverdachte02] als bijrijder in de auto zat bij een ander. [voornaam medeverdachte02] zou daarna weer met de verdachte mee terug rijden. [voornaam medeverdachte02] heeft dit bevestigd door te verklaren dat de verdachte niets te maken had met de levering van het vuurwapen en dat de verdachte er alleen bij aanwezig was, zodat hij ( [voornaam medeverdachte02] ) weer met hem mee terug zou kunnen rijden. De verdachte heeft het wapen niet voorhanden gehad of overgedragen.
Beoordeling door de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk voorhanden hebben van een wapen en munitie is vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen en de munitie en dat deze voorwerpen zich (ook) in de machtssfeer van de verdachte bevonden.
De rechtbank overweegt dat uit de gesprekken op 19 en 20 september 2019 tussen [voornaam medeverdachte02] en de undercoveragenten blijkt dat een ander de kogelwerende vesten klaar heeft liggen, maar dat die ander het vuurwapen moet laten bezorgen, als de undercoveragent dat wil kopen. Verder blijkt dat de undercoveragent de verdachte heeft ontmoet in de berging aan de Operalaan in Capelle aan den IJssel en daar een zandkleurig kogelwerend vest heeft gepast. Na enige tijd is de undercoveragent naar buiten gelopen en hoort hij de verdachte zeggen dat ze naar Rijswijk moesten voor
'die andere ding'. [voornaam medeverdachte02] stapt vervolgens in bij de undercoveragent en vertelt hem: "
Bro dit zijn niet mijn zaken. Ik hou mij hier niet mee bezig. Als het van mij was, dan had ik het voor je naar een plek gebracht, dan kon je het zien. Ik doe het voor jou, omdat ik je vertrouw. Jij doet niet moeilijk, je kijkt en als het goed is dan neem je het mee. Niet net als sommige gasten die moeilijk doen", of woorden van gelijke strekking. Verder heeft [voornaam medeverdachte02] tegen de undercoveragent gezegd dat de verdachte garant staat voor dat ding. Als dat ding niet goed is, kan de undercoveragent terugkomen naar de schuur. [voornaam medeverdachte02] gaf verder aan dat de undercoveragent het geld “
aan hem(de rechtbank begrijpt: [voornaam verdachte01] )
of aan mij(de rechtbank begrijpt: [voornaam medeverdachte02] )
kon geven, dan komt het wel goed”.
Na aankomst in Rijswijk opende de verdachte het achterportier van de rode Fiat, haalde handschoentjes uit zijn jaszak en gooide deze op de achterbank van de Fiat. De undercoveragent kon het wapen bekijken terwijl hij op de achterbank van de Fiat zat. In de zwarte vuilniszak zat een zwart geweer dat geheel was geseald. Tegen het vuurwapen zaten een magazijn en gele latex handschoenen geseald. Vervolgens gaf de undercoveragent het geld aan [voornaam medeverdachte02] en stapten [voornaam verdachte01] en [voornaam medeverdachte02] samen in de Volvo en reden weg.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet alleen wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie, maar ook dat de betrokkenheid van de verdachte zodanig is geweest dat die voorwerpen zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden. Het vuurwapen is immers gebracht op zijn instructie, hij heeft de plek van de overdracht en de hoogte van de prijs bepaald en hij gaf handschoentjes aan ten behoeve van de inspectie van het wapen.
MedeplegenUit de hiervoor geschetste handelwijze blijkt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen onder anderen de verdachte, [medeverdachte02] en [medeverdachte03] .
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde (crimineel samenwerkingsverband)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet heeft deelgenomen aan een criminele organisatie omdat hij nooit een aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van een crimineel oogmerk. Daarnaast kan het criminele karakter van een eventuele organisatie niet worden aangetoond, nu de OVC-gesprekken daarvoor onvoldoende zijn en daaruit niet het oogmerk op het plegen van strafbare feiten kan worden afgeleid.
Inleiding
De verdenking bestaat er in, dat de verdachte in de ten laste gelegde periode heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk wapenhandel, wapenbezit en overtreding van artikel 2 en/of 3 van de Opiumwet.
Volgens vaste jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht worden verstaan ‘een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is’.
Er moet ook worden bewezen dat de organisatie tot oogmerk heeft misdrijven te plegen. Aangezien het oogmerk voldoende is, is een voltooid misdrijf, of strafbare poging of voorbereiding daartoe, dus niet vereist. Het oogmerk kan echter wel blijken uit de door de criminele organisatie gepleegde misdrijven. Het oogmerk moet bovendien, gelet op de duurzaamheid van het samenwerkingsverband, gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven.
Het is niet vereist dat een deelnemer aan de organisatie precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht. De deelnemer dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Daarnaast is het niet van belang of de verdachte wordt vrijgesproken van betrokkenheid bij een misdrijf dat in het verband van de organisatie is begaan.
Om van deelnemen aan de criminele organisatie te kunnen spreken, dient de verdachte te behoren tot de organisatie en moet hij een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning bieden aan gedragingen ter verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
De rechtbank zal aan de hand van het hiervoor geschetste juridisch kader beoordelen of, wellicht in wisselende verbanden, sprake is geweest van een duurzaam crimineel samenwerkingsverband, of de organisatie als oogmerk had het plegen van wapenhandel, wapenbezit en/of overtreding van de artikelen 2 en/of 3 van de Opiumwet, en of de verdachte daaraan heeft deelgenomen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank belicht hierna een aantal OVC- en tapgesprekken die relevant zijn voor de beoordeling of sprake is geweest van een crimineel samenwerkingsverband zoals ten laste is gelegd. Weliswaar is de verdachte niet bij alle hieronder aangehaalde gesprekken betrokken geweest maar deze gesprekken zijn wel relevant voor de beoordeling of sprake is geweest van samenwerking in breder verband.
In een OVC-gesprek op 27 februari 2019 sprak [medeverdachte01] over verschillende types vuurwapens van het merk Glock. Ook werd gesproken over een ‘switch’, een onderdeel dat aan de slede van een vuurwapen kan worden bevestigd. Vanaf 28 maart 2019 hebben [voornaam medeverdachte01] en de verdachte contact en ontmoetingen met [medeverdachte03] . Op 18 mei 2019 voert de verdachte gesprekken over wapens en munitie. [voornaam medeverdachte01] vraagt aan [medeverdachte02] naar een “Ciganka”. [voornaam medeverdachte02] zegt dan dat hij ermee bezig is. Op 27 mei 2019 bespreken de verdachte en [medeverdachte03] het ruilen van ‘blokken’ (drugs) voor ‘dingen’ (vermoedelijk wapens). De verdachte zegt dat als het besproken is met [voornaam medeverdachte01] en hij het goed vindt, het dan goed is.
Op 3 juli 2019 praat de verdachte met een klant die naar kogels vraagt. De verdachte vraagt hierop of de klant tegen [voornaam medeverdachte01] heeft gezegd welk (kaliber) en hoeveel stuks. [voornaam medeverdachte01] had eerder aangegeven dat hij kogels had liggen, maar toen was de klant niet gekomen. Tegen een klant zegt de verdachte dat deze aan [voornaam medeverdachte01] moet vragen wat er allemaal is.
Op 9 juli 2019 vraagt een klant aan de verdachte naar de prijs voor een vuurwapen van het merk Grand Power. De verdachte geeft aan te denken dat de prijs tussen de 2.500 en 3.000 is, maar niet te weten of hij die weg kan doen. Een klant komt een doosje munitie ophalen en de verdachte zegt zeker 600 stuks te hebben liggen. Hij geeft aan dat “9” (mm) makkelijker te regelen is. De klant en de verdachte praten over een vuurwapen waarvan de verdachte zegt dat het splinternieuw is en dat er nooit mee geschoten is. Om die reden komt men bij “ons”. De verdachte geeft de richtprijs voor het wapen en ook praat hij over “appels” (handgranaten).
In een OVC-gesprek van 11 juli 2019 biedt de verdachte Ciganka's (Zastava M70) en een Scorpion EVO aan. De prijs van de Scorpion EVO is € 8.000,-. De verdachte en [voornaam medeverdachte02] bespreken hoe dit geldbedrag onderling verdeeld wordt.
Op 11 september 2019 biedt [voornaam medeverdachte01] schietpennen te koop aan. In een OVC-gesprek van dezelfde datum vertelt [voornaam medeverdachte01] ervan uit te gaan dat de korte AK met ‘scoop’ € 1.000,- inkoop kost. [voornaam medeverdachte01] voert diezelfde datum een gesprek met een klant die twintig automatische vuurwapens bestelt. [voornaam medeverdachte01] had de prijs bepaald op € 8.500,- en had tegen [voornaam medeverdachte02] gezegd dat hij “de markt hoog moest houden”. [voornaam medeverdachte01] heeft tegen [voornaam medeverdachte02] gezegd dat als hij een klant vertrouwt, hij het wapen mee kon geven. [voornaam medeverdachte01] , de verdachte en [medeverdachte03] hadden, eveneens op 11 september 2019, in de berging een gesprek over vuurwapens, accessoires van wapens en hoeveel ze kunnen verdienen met de handel in vuurwapens. [medeverdachte03] en [voornaam medeverdachte01] bespreken om veertig vuurwapens in één keer in te kopen voor 40.000 en die voor 100.000 te verkopen.
Op 20 september 2019 heeft [medeverdachte03] een Cugir 63 (automatisch vuurwapen) overgedragen aan [voornaam medeverdachte02] die dit vuurwapen had verkocht aan een undercoveragent. De verdachte is in zijn eigen auto voor [voornaam medeverdachte02] en de undercoveragent uitgereden en was betrokken bij de overdracht van het vuurwapen door de prijs te bepalen en handschoenen te geven voor inspectie van het vuurwapen.
Op 3 november 2019 geeft [voornaam medeverdachte01] aan kleine handvuurwapens te hebben die in Kroatië zijn gemaakt en op Glocks lijken. [voornaam medeverdachte01] geeft aan ook “kleine Uzi’s” (automatische vuurwapens) te hebben, die kleiner zijn dan een Glock. [voornaam medeverdachte01] zegt verder een “65” te gaan verkopen en een MP40. Verder biedt [voornaam medeverdachte01] trommelmagazijnen aan.
Op 8 november 2019 laat [voornaam medeverdachte01] aan [naam03] foto’s van vuurwapens zien op zijn mobiele telefoon. [voornaam medeverdachte01] overlegt telefonisch met [medeverdachte03] . [naam03] krijgt het adres van [medeverdachte03] op het woonwagenkamp in Huis ter Heide om daar wapens op te halen. In een OVC-gesprek van 9 november 2019 laat [voornaam medeverdachte01] op zijn mobiele telefoon een afbeelding van een vuurwapen zien. [voornaam medeverdachte01] zegt daarbij dat dit een Grand Power is en dat hij zo’n wapen voor 1.000 à 1.200 “daar” inkoopt en “hier” (in Nederland) voor 3.000 verkoopt.
In een gesprek tussen [voornaam medeverdachte01] , de verdachte en een andere persoon, eveneens gevoerd op 9 november 2019, legt [voornaam medeverdachte01] uit dat [voornaam medeverdachte02] geld verdient met de vuurwapens van [voornaam medeverdachte01] . [voornaam medeverdachte01] heeft [voornaam medeverdachte02] verteld welke prijzen hij moest vragen. [voornaam medeverdachte01] en de verdachte bespreken dat ze ontevreden zijn over [voornaam medeverdachte02] . [voornaam medeverdachte02] had iemand die “iets” wilde hebben en [voornaam medeverdachte01] heeft gezegd dat het goed was en dat hij de verdachte mee ging sturen om te kijken dat alles goed loopt. [voornaam medeverdachte01] zegt dat [medeverdachte03] van [voornaam medeverdachte02] 2.500 heeft gekregen.
Op 10 november 2019 merkt [voornaam medeverdachte01] op te hebben gezegd dat als iemand een “AK’tje” (AK: automatisch vuurwapen) wil hebben, er € 3.000,- gerekend moet worden. Op dezelfde datum biedt [voornaam medeverdachte01] aan [naam03] magazijnen voor Glocks26 aan voor €100,-. In een OVC-gesprek van 12 november 2019 tussen [voornaam medeverdachte01] en twee onbekende mannen geeft één van de mannen aan een klant te hebben die een partij (vuurwapens) wil. [voornaam medeverdachte01] biedt vervolgens “TT’s” (Tokarev M57 TT) aan en “machines” (machinegeweer). In ditzelfde gesprek vraagt één van de mannen naar een “Draco”/ “Dreko” (Century Arms Draco). [voornaam medeverdachte01] vraagt of hij “die kleintjes” bedoelt en zegt dat die voor 4.000 à 4.500 over twee weken kunnen komen.
In een OVC-gesprek van 13 november 2019 tussen [voornaam medeverdachte01] , de verdachte en een klant wordt besproken welke vuurwapens er nu te koop zijn. [voornaam medeverdachte01] geeft aan dat de EVO (CZ Scorpion EVO) nu niet kan en bespreekt vervolgens met de verdachte welke wapens er nu zijn en wat de vraagprijzen zijn. [voornaam medeverdachte01] en de verdachte begrijpen elkaar eerst niet en bespreken of ze het over de ‘oude’ of de ‘nieuwere’ hebben. [voornaam medeverdachte01] geeft aan de klant aan dat het ‘nieuwere’ wapen een “PPQ” (Walther PPQ) is en dat hij die later wil verkopen. De “oudere" worden aangeboden voor 1.250 à 1.300. [voornaam medeverdachte01] zegt dat hij aan deze klant en aan contacten van de klant 30, 40 of 50 Glocks heeft verkocht. Hij zegt dat ze bij hem misschien meer betalen maar dat niemand heeft kunnen zeggen dat die wapens nep zijn. [voornaam medeverdachte01] vertelt over het inkopen van vuurwapens.
Op 17 november 2019 laat [voornaam medeverdachte01] afbeeldingen op zijn mobiele telefoon aan een ander zien. Bij deze afbeeldingen worden opmerkingen gemaakt zoals: “UZ”, “verlengde”, “hetzelfde handvat” en “Grand Power”. De andere persoon vraagt of de Grand Powers goed verkopen, waarop [voornaam medeverdachte01] zegt van wel. [voornaam medeverdachte01] zegt dat hij ze zonder problemen voor 2.000 verkoopt. Later in het gesprek geeft [voornaam medeverdachte01] aan dat hij Grand Powers inkoopt voor € 800,- . Het transport kost € 200,- per wapen. De kosten van deze wapens in Nederland zijn dan
€ 1.000,-. De verkoopprijs is € 2.000,-. De andere persoon vertelt in het gesprek een kort model 26 (Glock 26) te hebben. [voornaam medeverdachte01] vraagt of hij die met hem wil ruilen, waarop de andere persoon aangeeft genoeg (wapens) te hebben en geld te willen. [voornaam medeverdachte01] zegt hem dan gewoon geld te geven. Ook zegt [voornaam medeverdachte01] een kleine Grand Power machine(pistool) te hebben, wat lijkt op een Scorpion (EVO). [voornaam medeverdachte01] en de andere persoon praten over de prijzen en het ombouwen naar automatisch.
[voornaam medeverdachte02] heeft aan undercoveragenten verteld dat “we” in Glock vuurwapens handelen omdat er meer vraag naar is en het meer oplevert. [voornaam medeverdachte02] heeft verteld dat "we” de onderdelen in Amerika bestellen. De onderdelen gaan naar een garage in Kroatië, waar de wapens verder in elkaar gezet worden en verkocht. [voornaam medeverdachte02] heeft verteld dat hij niet alleen in vuurwapens handelt, maar dat hij mensen boven zich heeft en dat hij het samen doet met zijn neef en een Turkse maat die meedoet met de familie.
[voornaam medeverdachte02] heeft aan undercoveragenten verteld dat een neef weer een lading (vuurwapens) binnen had gekregen en tegen de verdachte had gezegd dat als hij interesse had, hij naar het broertje van die neef (de verdachte) moest gaan. [voornaam medeverdachte02] vertelde wel een bepaalde prijs te moeten hanteren en zich daaraan te moeten houden en dat die anderen het dan wel goed zouden vinden als hij iets voor zichzelf zou opzetten.
[voornaam medeverdachte02] heeft tegen undercoveragenten gezegd dat zij hun spullen bij [medeverdachte03] bewaren. Als zij het nodig hebben, dan rijdt [medeverdachte03] voor hun.
Uit de OVC-gesprekken is af te leiden dat de verdachten zich ook bezighielden met druggerelateerde zaken. Zo spreekt [voornaam medeverdachte01] op 28 mei 2019 met een onbekende man over ‘gewichten in grammen’ en ‘poeder’. Daarnaast worden prijzen per hoeveelheden genoemd. Een dag eerder is [medeverdachte03] aanwezig in de berging aan de Operalaan. Hij vertelt aan de verdachte dat hij met tien kilo wiet in de auto rijdt die hij naar Engeland stuurt. Op 3 juli 2019 krijgt de verdachte twee kilo MDMA aangeleverd. Hij geeft aan speed naar Kroatië te exporteren.
Uit een OVC-gesprek van 30 oktober 2019 tussen [voornaam medeverdachte01] , de verdachte en [medeverdachte03] is op te maken dat zij samenwerken in de drugshandel. [medeverdachte03] gaat iets opslaan op het (woonwagen)kamp bij zijn buurman. [voornaam medeverdachte01] zegt dat hij drie blokken ruilt tegen ‘die dingen’ en dat ‘ze’ dan 4.000 kogels hebben. [voornaam medeverdachte01] laat klanten voor (XTC) pillen betalen op de [adres02] in Capelle aan den IJssel. [voornaam medeverdachte01] laat die mensen de pillen dan ophalen bij [medeverdachte03] en die komt dan zijn geld ophalen bij [voornaam medeverdachte01] .
In een gesprek op 3 november 2019 met een andere persoon bieden [voornaam medeverdachte01] en de verdachte wiet aan. Op dezelfde datum zegt [voornaam medeverdachte01] tegen een ander dat die het beste met heroïne kan werken, hij heeft 100.000 verdiend in twee maanden tijd. Op 9 november 2019 legt [voornaam medeverdachte01] uit dat de verdachte bemiddeld heeft in een ‘halve kilo bruin’ en dat hij daarmee 750 verdiend heeft. Op 17 november 2019 zegt [voornaam medeverdachte01] dat [voornaam medeverdachte02] gisteren gewerkt heeft en dat “ze” van één stuk drie stuks gemaakt hebben. [voornaam medeverdachte01] praat over “blokken" en zegt dat het stempel op een “monkey” lijkt. [voornaam medeverdachte02] heeft tegen undercoveragenten gezegd dat hij nog 13.500 pillen (XTC/MDMA) had liggen met het logo van Jean-Paul Gaultier. Op 14 juli 2019 werd een monster van vier van deze pillen door [voornaam medeverdachte02] overgedragen aan undercoveragenten. Onderzoek wees uit dat deze pillen MDMA bevatten.
Beoordeling door de rechtbank
Duurzaam samenwerkingsverband
Uit de opgenomen bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat binnen de ten laste gelegde periode veelvuldig contact is geweest tussen de verdachte, [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [medeverdachte03] . Tijdens de ontmoetingen en gesprekken werd veelvuldig gesproken over het verhandelen en voorhanden hebben van wapens en verdovende middelen. Op grond van de inhoud van de tap- en OVC-gesprekken en de overige bewijsmiddelen kan vastgesteld worden dat tussen deze personen sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband.
Uit die gesprekken blijkt immers dat de leden van het samenwerkingsverband zich op verschillende momenten in de bewezen verklaarde periode schuldig hebben gemaakt aan wapenhandel, wapenbezit en/of overtreding van de Opiumwet en/of een bijdrage daaraan hebben geleverd. Het is niet vereist dat de deelnemers aan dat samenwerkingsverband rechtstreeks betrokken zijn bij alle activiteiten daarvan. De werkwijze, zoals deze uit de bewijsmiddelen blijkt, getuigt van een georganiseerde samenwerking in wisselende samenstellingen. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat deels in versluierde taal met elkaar werd gesproken. De rechtbank overweegt dat versluierd taalgebruik ook wijst op een georganiseerde samenwerking. Deze contacten, bezien in samenhang met de overige bewezen verklaarde feiten, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dan ook de conclusie dat sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen de verdachten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat deze samenwerking in ieder geval binnen de periode van
27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 kan worden vastgesteld.
Crimineel oogmerk van de organisatie
Uit de genoemde bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte weet had van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van misdrijven (in het bijzonder: de handel in verdovende middelen en vuurwapens). De rechtbank verwijst daarbij naar de afgeluisterde gesprekken tussen de verdachten. Uit die gesprekken, tussen de verdachten onderling en tussen de verdachten en klanten, leidt de rechtbank - in onderling verband bezien met de overige misdrijven die worden bewezenverklaard - het oogmerk van de organisatie op het plegen van de in de tenlastelegging beschreven misdrijven af. Dat de verdachte op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisatie is, mede gelet op de aard van de gevoerde gesprekken en het aandeel van de verdachte in de bewezen verklaarde misdrijven, evident.
Deelnemen aan de organisatie
Op grond van de bewijsmiddelen is ook vast komen te staan dat de verdachte heeft deelgenomen aan de organisatie. Hij voerde immers gesprekken met potentiële klanten en medeverdachten over wapens, verdovende middelen en de prijzen daarvan. Verder was hij nauw betrokken bij de overdracht van een of meer wapens en munitie.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte, [medeverdachte02] , [medeverdachte01] en [medeverdachte03] binnen de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 hebben deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, op de hieronder bewezen verklaarde wijze. De verdachte zal van het resterende deel van de ten laste gelegde periode worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde (wapenhandel)
Standpunt van de verdediging
Er dient vrijspraak te volgen nu de betrokkenheid van de verdachte bij wapenhandel niet kan worden bewezen. Er bevinden zich uitsluitend tap- en OVC-gesprekken in het dossier, er is niets gezien tijdens de observaties, er zijn geen vuurwapens gevonden tijdens de zoekingen en de levensstijl van de verdachte getuigt niet van grote inkomsten, zoals te verwachten zou zijn in het geval van wapenhandel. Verder worden de tenlastegelegde periode en het strafverzwarende onderdeel “beroep of gewoonte” betwist.
Beoordeling door de rechtbank
[medeverdachte02] heeft vier keer verschillende wapens en bijbehorende munitie verkocht aan undercoveragenten. Tijdens de gesprekken met de undercoveragenten heeft [voornaam medeverdachte02] verklaard dat hij handelt in wapens en dat hij dit niet alleen doet, maar dat hij dit onder andere doet met zijn neef. Zijn neef is op een foto op de telefoon van [voornaam medeverdachte02] door de undercoveragenten herkend als [medeverdachte01] . Volgens [voornaam medeverdachte02] moest je bij [voornaam medeverdachte01] vuurwapens bestellen, van tevoren het bedrag betalen en dan zou je het wapen binnen een week geleverd krijgen.
Uit de bewijsmiddelen met betrekking tot de pseudokoop van de Cugir 63 op 20 september 2019 valt af te leiden dat ook de verdachte en [medeverdachte03] betrokken zijn geweest bij de handel in wapens. [voornaam medeverdachte02] heeft over de verdachte en [medeverdachte03] verklaard dat de persoon die de Cugir 63 heeft geleverd
‘een kamper’is en dat hij werkt voor een
‘Bosnische jongen’,waar hij en de undercover zijn geweest voor het kogelwerende vest en de ‘AK’ (Cugir 63). De rechtbank begrijpt, gezien de hierboven vastgestelde rol van de verdachte bij deze overdracht, dat met ‘de Bosnische jongen’ de verdachte wordt bedoeld en dat met ‘de kamper’ [medeverdachte03] wordt bedoeld. [voornaam medeverdachte02] heeft verklaard dat ze hun
‘spullen’bewaren bij [medeverdachte03] en als zij het nodig hebben, dan rijdt [medeverdachte03] voor hun.
Daarnaast blijkt uit de OVC- en tapgesprekken die onderling en/of met anderen zijn gevoerd, zoals ook uitgebreid aan de orde zijn gekomen bij de bespreking van het onder 3 tenlastegelegde, en die ook in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, dat [voornaam medeverdachte02] samen met [voornaam medeverdachte01] , de verdachte en [medeverdachte03] in de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 in vuurwapens heeft gehandeld. Zo hebben deze verdachten in deze periode gesprekken gevoerd over de verschillende merken wapens die zij tot hun beschikking hadden, inkoopprijzen, verkoopprijzen, verdiensten en hoe dit onderling verdeeld moest worden.
Beroep of gewoonte
Bij het onder 1 en 2 tenlastegelegde is tevens de strafverhogende omstandigheid vermeld, dat de verdachte die feiten zou hebben gepleegd terwijl hij er een beroep of gewoonte van heeft gemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een belangrijke rol had in de handel in vuurwapens. In de OVC-gesprekken wordt besproken voor welk bedrag de vuurwapens worden in- en doorverkocht en dat de verdachte een bepaald bedrag zal ontvangen als beloning voor zijn aandeel in de handel. Zo heeft de verdachte op 18 mei 2019 in de berging aan de Operalaan te Capelle aan den IJsel met twee onbekend gebleven mannen een uitgebreid gesprek gehad over de levering van wapens en munitie, waaronder de overdracht van een Bernardelli, een Browning, een Mauser en een Beretta tegen een “goede prijs”.
Op 26 mei 2019 bespreekt de verdachte met de medeverdachte [medeverdachte04] dat de ‘ciganka’ (de rechtbank begrijpt: een Zastava M70 aanvalswapen) voor € 1.500,- is weggedaan, dat hij € 100,- heeft gegeven aan de jongen die ze gereden heeft en € 50,00 voor zichzelf heeft genomen. (OVC pv 1664)
In een OVC-gesprek van 11 juli 2019 bespreken de verdachte en [voornaam medeverdachte02] de prijs van een Scorpion Evo (€ 8.000,-) en hoe dit geldbedrag onderling verdeeld moet worden.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich stelselmatig met het oog op financieel gewin of om in zijn onderhoud te voorzien heeft beziggehouden met het medeplegen van de handel in vuurwapens en hij daarvan dus een beroep heeft gemaakt in de zin van artikel 55, vierde lid, van de Wet wapens en munitie.
Conclusie ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
Bewezen is dat de verdachte op 20 september 2019 samen met anderen een automatisch vuurwapen met bijbehorende munitie heeft overgedragen, terwijl hij van het overdragen of voorhanden hebben van wapens en munitie een beroep heeft gemaakt;
Bewezen is dat de verdachte zich in de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de handel in wapens, onderdelen daarvan en munitie en dat hij hiervan een beroep heeft gemaakt.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde (zaaksdossier Omkoping)
Standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot niet-ambtelijke omkoping geen sprake is geweest. Voor zover er bedragen zijn betaald aan medewerkers van [bedrijf01] . (hierna: [bedrijf01] ), ontkent de verdachte daaraan een bijdrage van voldoende materieel of intellectueel gewicht te hebben geleverd om van medeplegen te kunnen spreken. De verdediging bepleit vrijspraak van de verdachte.
Beoordeling door de rechtbankDe rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van niet-ambtelijke omkoping van een drietal bij [bedrijf01] werkzame personen, al dan niet uit naam van [bedrijf02] . (hierna: [bedrijf02] ) [voornaam medeverdachte01] was bestuurder en enig aandeelhouder van [holding01] , welke laatste enig aandeelhouder was van [bedrijf02] , dat zich bezighield en nog steeds bezighoudt met het in- en uitlenen, detacheren, werven en selecteren van personeel.
Anders dan de verdediging is de rechtbank op basis van tap- en OVC-gesprekken van oordeel dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de betalingen aan [naam04] , [naam05] en [naam06] , allen destijds werkzaam bij [bedrijf01] , en dat hij nauw betrokken is geweest bij het doen van die betalingen. De verdachte heeft net als [voornaam medeverdachte01] actieve en directe betrokkenheid gehad bij de bedrijfsvoering van [bedrijf02] . Hij heeft toegegeven zeer regelmatig, zo niet dagelijks, op het bedrijf aanwezig te zijn geweest en uit tapgesprekken is gebleken dat de verdachte verregaande bemoeienis had met de bedrijfsvoering en daarover regelmatig contact had met [voornaam medeverdachte01] . Bij doorzoekingen is een visitekaartje van [bedrijf02] gevonden met daarop de naam van de verdachte. Bovendien reed de verdachte in een auto van [bedrijf02] . De verdachte kan, ondanks het ontbreken van een feitelijke arbeidsovereenkomst, gelet op zijn intensieve betrokkenheid bij de bedrijfsvoering, worden aangemerkt als feitelijk leidinggevende van [bedrijf02] .
Uit tapgesprekken volgt voorts dat de verdachte heeft zorggedragen voor het doen van betalingen aan [naam04] en [naam06] door het overhandigen van een enveloppe met geld. Dat de verdachte op de hoogte was van betalingen aan [naam04] blijkt voorts uit het feit dat hij zelf een berekening heeft gemaakt van het bedrag dat [naam04] nog tegoed had. Verwezen wordt naar een tapgesprek van 15 mei 2019 om 14:21 uur. Ook uit een tapgesprek van 28 mei 2019 blijkt dat de verdachte met [medeverdachte01] heeft gesproken over het doen van betalingen aan onder anderen [naam04] .
Vast staat dat [naam04] , [naam05] en [naam06] in een dienstbetrekking, dan wel op detacheringsbasis werkzaam waren bij [bedrijf01] . Dat er aan betrokkenen betalingen zijn gedaan volgt uit de tap- en telefoongesprekken . Gelet op de functie die de betrokken personen binnen [bedrijf01] vervulden, moeten die betalingen hebben plaats gevonden met de kennelijke bedoeling om te bewerkstelligen dat personeel van [bedrijf02] tewerkgesteld zou (blijven) worden bij [bedrijf01] . Niet gesteld of gebleken is dat de betalingen een andere strekking hadden dan het bevorderen van de relatie met de betrokken personen, teneinde personeel te kunnen (blijven) uitlenen aan [bedrijf01] . Dat er door [bedrijf02] meerdere personen zijn uitgeleend aan [bedrijf01] staat overigens niet ter discussie.
Vast staat voorts dat [naam04] , [naam05] en [naam06] tegenover hun werkgever hebben verzwegen dat zij betalingen ontvingen van [bedrijf02] met betrekking tot door [bedrijf01] van [bedrijf02] ingeleende personen. Gelet op de voorwaarden waaronder het inlenen van personeel plaats vond moet het de verdachte bekend zijn geweest dat het niet was toegestaan om personeel van [bedrijf01] giften of beloften te doen. Evenzo moet het de verdachte redelijkerwijs bekend zijn geweest dat de genoemde personen tegenover [bedrijf01] handelden in strijd met de goede trouw.
Conclusie
Het onder 4 tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.

8.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 20 september 2019 te Rijswijk,
tezamen en in vereniging met anderen,
een wapen van categorie II, onder 2
ºvan de Wet wapens en munitie,
te weten
- een vuurwapen van het merk Cugir, type 63,
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en
- munitie van categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten 34 kogelpatronen
heeft overgedragen,
terwijl hij verdachte van het overdragen van wapens en munitie een beroep heeft gemaakt;
2.
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 februari
2019 tot en met 3 december 2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk en/of Huis ter Heide,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
heeft gehandeld in strijd met de artikelen 9
,eerste lid
,en/of 31, eerste lid, van de
Wet wapens en munitie,
immers
hebben verdachte en een of meer van zijn mededaders (telkens) één
of meer wapens en/of onderdelen daarvan en/of munitie van categorie II en/of
categorie III, overgedragen en zonder erkenning verhandeld
en
van het in strijd met de wet
verhandelen van wapens en munitie van categorie II en categorie III, een
beroep gemaakt;
3.
hij in de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december
2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk en/of Huis ter
Heide heeft deelgenomen aan
een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit verdachte en
[medeverdachte01] en [medeverdachte02] en [medeverdachte03] , welke organisatie tot oogmerk
had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van
- wapenhandel, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, waarbij de wapenhandel bestond uit het overdragen van diverse
wapens en munitie van categorie II en categorie III
en
- import van wapens en munitie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van
de Wet wapens en munitie
en
- wapenbezit, als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, namelijk het voorhanden hebben van wapens en munitie van
categorie II en categorie III
en
- overtreding van artikel 2 en/of 3 en/of 10a van de Opiumwet ;
4.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 februari 2019 tot
en met 3 december 2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of
Kinderdijk en/of Sliedrecht ,
tezamen en in vereniging met een ander ,
aan iemand, te weten
- [naam04] en
- [naam06] en
- [naam05] ,
die anders dan als ambtenaar, werkzaam zijn, in dienstbetrekking of middels
detachering of als uitzendkracht, bij [bedrijf01] , in de functie van
supervisor piping/manager productie ( [naam04] ) en
voorman/baas/supervisor/uitvoerder( [naam05] ) en supervisor III/voorman
( [naam06] ),
naar aanleiding van hetgeen deze [naam04] en [naam06] en [naam05] in hun betrekking hebben gedaan ,
telkens giften , te weten betalingen in de vorm van cash geld, al dan niet uit naam van [bedrijf02]
, heeft gedaan
van die aard en onder zodanige omstandigheden dat hij, redelijkerwijs moest
aannemen dat die [naam04] en [naam06] en [naam05] , deze giften in strijd
met hun plicht zouden verzwijgen tegenover hun werkgever.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

9.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º, en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een beroep maken
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het in strijd met de wet verhandelen van munitie een beroep maken;
2.
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, en artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens en munitie een beroep maken;
3.
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
4.
Medeplegen van aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan, een gift doen van die aard en onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

10.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

11.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel in wapens en munitie en in diezelfde periode deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband dat naast de wapenhandel, import van wapens en munitie, en wapenbezit, ook het overtreden van de Opiumwet als oogmerk heeft gehad.
Het ongecontroleerde bezit en de handel in vuurwapens begint een steeds groter probleem te worden. Steeds vaker worden vuurwapens aangetroffen in de openbare ruimte en niet zelden worden deze ook daadwerkelijk gebruikt. Het aantal incidenten met vuurwapens baart politie en justitie ernstige zorgen en heeft er toe geleid dat vuurwapenbezit inmiddels zwaarder wordt bestraft dan voorheen. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn met het oog hierop aangepast. Het aantal liquidaties door middel van vuurwapengebruik in de drugswereld, bijvoorbeeld in geval van ripdeals, is ongekend. Er zijn meerdere voorbeelden bekend waarbij afrekeningen hebben plaatsgevonden op klaarlichte dag en in de openbare ruimte. Het bezit en gebruik van vuurwapens zorgt dan ook voor toenemende gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft met zijn handelen een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verdere verspreiding van vuurwapens, waaronder ook automatische wapens, en niet kan worden uitgesloten dat de door verdachte geleverde wapens daadwerkelijk zijn gebruikt bij incidenten. De verdachte heeft zich daar allemaal niet om bekommerd.
Daarnaast is bewezen dat de verdachte deel uitmaakte van een organisatie die – naast de handel in vuurwapens – ook tot oogmerk had de handel in hard drugs zoals MDMA en cocaïne. Tegen feiten als deze dient streng te worden opgetreden.
Ook heeft de verdachte zich samen met zijn broer [medeverdachte01] gedurende een periode van bijna een jaar schuldig gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping van drie medewerkers van een scheepswerf. Op die manier zorgde de verdachte er voor dat de onderneming van zijn broer een voorkeursbehandeling kreeg bij het inlenen van personeel door de scheepswerf.
Deze vorm van omkoping leidt tot concurrentievervalsing en ondermijning van het maatschappelijk en economisch verkeer. Verdachte heeft hierbij alleen aan zijn eigen financieel gewin gedacht. In totaal is een bedrag van ruim € 5.500,- uitgekeerd aan de medewerkers van de scheepswerf. Aannemelijk is dat het met de omkoping verworven voordeel een aanzienlijk groter bedrag betreft.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van 16 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Conclusies
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling van die duur heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Redelijke termijnBij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 3 december 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 3 december 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 39 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar (24 maanden), is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim 15 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. De rechtbank acht een vermindering met 10% van de op te leggen straf aangewezen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging straf
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenisDe voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.
De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, althans het bevel tot voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen, zodat de verdachte de behandeling van een eventueel hoger beroep in vrijheid kan afwachten. Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur volgt dat de rechtbank nog immer ernstige bezwaren aanwezig acht voor de voorlopige hechtenis ten aanzien van de in het vonnis van heden bewezenverklaarde feiten. Datzelfde geldt voor de vrees voor herhaling die aan de voorlopige hechtenis ten grondslag is gelegd. Dit was ook ten tijde van het bevel tot schorsing het geval. Een afweging van het strafvorderlijk belang bij voortduring van de detentie tegenover het belang van de verdachte om zijn berechting in vrijheid te mogen afwachten, leidde er toen toe dat de voorlopige hechtenis moest worden geschorst, omdat er toentertijd nog geen concreet zich bestond op inhoudelijke behandeling van de zaak. Die situatie is niet langer aan de orde. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en de verdachte wordt bij dit vonnis schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten. Een hernieuwde afweging van belangen leidt tot de conclusie dat de belangen van de samenleving bij de detentie van de verdachte nu zwaarder moeten wegen dan de belangen van de verdachte om in vrijheid een mogelijk hoger beroep in zijn zaak af te wachten. Dit leidt tot het oordeel dat de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis zal afwijzen en daarnaast geen termen aanwezig acht om opnieuw tot schorsing van de voorlopige hechtenis over te gaan.

12.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van de in beslag genomen autosleutel en telefoon zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, zijnde degene bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.

13.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de besloten vennootschap [bedrijf01] ter zake van de ten laste gelegde niet-ambtelijke omkoping. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 32.756,93 aan materiële schade. Het betreft de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt om een recherchebureau onderzoek te laten verrichten naar mogelijke corruptie door één of meer medewerkers van het bedrijf.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor integrale toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de door de verdediging bepleite vrijspraak. Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt heeft de verdediging de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij bepleit op de grond dat causaal verband tussen de vordering en het strafbare feit ontbreekt, althans niet eenvoudig is vast te stellen. Voorts blijkt uit de bij de vordering overgelegde facturen niet welke werkzaamheden zijn verricht en of deze werkzaamheden zijn verricht in het kader van het tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering tot schadevergoeding is gedateerd 3 februari 2022 en is namens de besloten vennootschap ingediend door mevrouw [naam07] . Bij de vordering zijn geen stukken overgelegd waaruit volgt dat genoemde [naam07] gemachtigd is om de besloten vennootschap in rechte te vertegenwoordigen. Ter terechtzitting is door de officier van justitie een machtiging overgelegd waarbij voornoemde [naam07] is gemachtigd om de vennootschap te vertegenwoordigen ter zake van de ingediende vordering. Deze machtiging is ondertekend door [naam08] (algemeen directeur) en [naam09] (financieel directeur), als zodanig vertegenwoordigende het gehele bestuur van [bedrijf01] .
Door de benadeelde partij is geen uittreksel overgelegd uit het register van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat genoemde personen bevoegd zijn om namens de besloten vennootschap in rechte op te treden en aldus tevens bevoegd zijn om mevrouw [naam07] te machtigen. Daardoor is de rechtbank niet in de gelegenheid om vast te stellen of de vordering is ingediend door een daartoe bevoegdelijk gemachtigde persoon. In beginsel dient de rechtbank de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen om daartoe alsnog de noodzakelijke bescheiden over te leggen. Daarvan is echter na afweging van de betrokken belangen afgezien. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de redelijke termijn waarbinnen berechting dient plaats te vinden inmiddels ruim is overschreden. Het belang van een voortvarende berechting dient gelet op die termijnoverschrijding te prevaleren boven het belang van de benadeelde partij om een rechterlijk oordeel te verkrijgen omtrent de gegrondheid van de ingediende vordering. De rechtbank zal de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij is in de gelegenheid om de vordering alsnog aan de burgerlijke rechter voor te leggen.

14.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 140 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen van 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

15.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

16.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek tot opheffing, dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 autosleutel (573335);
- 1 telefoontoestel, kleur zwart (587286);
verklaart de benadeelde partij [bedrijf01] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst aangepaste en mondeling aangevulde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 september 2019 te Rijswijk, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten
- een vuurwapen van het merk Cugir, type 63, kaliber 9 mm
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of
en/of
- munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 34, in
ieder geval een of meer, kogelpatronen van het kaliber 9 mm
heeft overgedragen, althans voorhanden heeft gehad,
terwijl hij verdachte van het overdragen of voorhanden hebben van wapens en munitie een gewoonte heeft gemaakt;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 september
2018 tot en met 3 december 2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk en/of Huis ter Heiden en/of Den Haag, in elk geval (telkens) op een of meer plaatsen,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft gehandeld in strijd met (de) artikel(en) 9 en/of 31, eerste lid, van de
Wet wapens en munitie,
immers
heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) één
of meer wapen(s) en/of onderdelen daarvan en/of munitie van categorie II en/of
categorie III, overgedragen en/of zonder erkenning verhandeld en/of voorhanden
gehad
en/of
van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen,
verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of
verhandelen van wapens en/of munitie van categorie II en/of categorie III, een
beroep of een gewoonte gemaakt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 21 september 2018 tot en met 3 december
2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk en/of Huis ter
Heide, in ieder geval (telkens) op een of meer plaatsen, heeft deelgenomen aan
een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit verdachte en/of
[medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] en/of [medeverdachte03] , welke organisatie tot oogmerk
had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van
- wapenhandel, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, waarbij de wapenhandel bestond uit het overdragen van diverse
wapens en/of munitie van categorie II en/of categorie III
en/of
- import van wapens en/of munitie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van
de Wet wapens en munitie
en/of
- wapenbezit, als bedoeld in artikel artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, namelijk het voorhanden hebben van wapens en/of munitie van
categorie II en categorie III
en/of
- overtreding van artikel 2 en/of 3 en/of 10a van de Opiumwet
en/of
- overtreding van de Geneesmiddelenwet;
4.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 februari 2019 tot
en met 3 december 2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of
Kinderdijk en/of Sliedrecht en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
aan iemand, te weten
- [naam04] en/of
- [naam06] en/of
- [naam05] ,
die anders dan als ambtenaar, werkzaam is/zijn, in dienstbetrekking of middels
detachering of als uitzendkracht, bij [bedrijf01] , in de functie van
supervisor piping/manager productie ( [naam04] ) en/of
voorman/baas/supervisor/uitvoerder( [naam05] ) en/of supervisor III/voorman
( [naam06] ), althans in enige functie,
naar aanleiding van hetgeen deze [naam04] en/of [naam06] en/of [naam05] in zijn/hun betrekking heeft/hebben gedaan en/of nagelaten dan wel zal/zullen doen of nalaten,
telkens een of meer gift(en) en/of een of meer belofte(s), te weten een of
meer betaling(en) in de vorm van cash geld, al dan niet uit naam van [bedrijf02]
, heeft gedaan
van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij, redelijkerwijs moest
aannemen dat die [naam04] en/of [naam06] en/of [naam05] , deze giften in strijd
met zijn/hun plicht zou(den) verzwijgen tegen over zijn/hun werkgever.