ECLI:NL:RBROT:2023:2535

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
10/750423-18 en 10/751061-20 (ttz gev.)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan een criminele organisatie met wapenhandel en niet-ambtelijke omkoping

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, geboren in 1987, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie, wapenhandel en niet-ambtelijke omkoping. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als leider van een organisatie heeft deelgenomen die zich bezighield met de handel in vuurwapens en verdovende middelen. De verdachte was betrokken bij het inkopen en verhandelen van vuurwapens, waarbij hij samenwerkte met verschillende medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij de verdachte een coördinerende rol vervulde. Daarnaast is de verdachte schuldig bevonden aan niet-ambtelijke omkoping van medewerkers van een scheepswerf, waarbij hij hen geldbedragen heeft betaald om een voorkeursbehandeling te verkrijgen voor zijn onderneming. De rechtbank heeft de dagvaarding partieel nietig verklaard voor een onderdeel dat niet voldoende specifiek was. De verdediging voerde aan dat er sprake was van vormverzuimen en dat de verdachte niet betrokken was bij de wapenhandel, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie zwaar laten wegen bij de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/750423-18 en 10/751061-20 (ttz gev.)
Datum uitspraak: 24 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1987,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] te ( [postcode01] ) [woonplaats01] ,
raadsvrouw mr. C.H. van Keulen, advocaat te Amsterdam.

1.Voeging

De rechtbank beveelt de voeging van de zaken in het belang van het onderzoek. De rechtbank heeft de feiten die in de dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden.

2.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 1 en 3 februari 2023 en 24 maart 2023.

3.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

4.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.L. van Delft heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde: het medeplegen van het meermaals overdragen van (automatische) vuurwapens, wapenhandel, de deelname aan een criminele organisatie en niet-ambtelijke omkoping;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en zes maanden;
  • teruggave aan de verdachte van een aantal in beslag genomen voorwerpen.

5.Inleiding

In september 2018 werd aan het onderzoeksteam van de politie een proces-verbaal verstrekt van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) van de eenheid Rotterdam, met daarin de melding dat in 2015 informatie was ontvangen met de volgende inhoud: ‘
[voornaam verdachte01] zorgt voor de inkoop van vuurwapens vanuit onder andere Kroatië. [voornaam verdachte01] heeft de contacten voor de handel in vuurwapens overgenomen van zijn vader [naam01] . Het gaat om omgebouwde wapens’. Met [voornaam verdachte01] zou de verdachte zijn bedoeld. Met [naam01] zou [naam02] zijn bedoeld, de vader van de verdachte.
In de loop van 2018 kwam bij het TCI de informatie binnen dat de verdachte zich nog steeds bezighield met de handel in vuurwapens. Het zou onder andere gaan om omgebouwde handvuurwapens en zwaardere wapens uit Oost-Europa. De verdachte zou in dat verband samenwerken met familieleden.
In 2018 werd TCI-informatie ontvangen omtrent medeverdachte [medeverdachte01] (de neef van de verdachte, hierna ook: [voornaam medeverdachte01] ): ook hij zou handelen in vuurwapens van groot en klein kaliber.
De verdachte is op grond van deze informatie per 2 oktober 2018 aangemerkt als verdachte van overtreding van de Wet wapens en munitie. [medeverdachte01] is eveneens per 2 oktober 2018 aangemerkt als verdachte.
Het politieonderzoek richtte zich aanvankelijk voornamelijk op de verdachte en [voornaam medeverdachte01] . Besloten is tot de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Er zijn onder meer telefoons getapt, er is sprake geweest van stelselmatige observatie en camera-observatie, er is vertrouwelijke communicatie opgenomen en er is overgegaan tot het doen van pseudokopen. Uiteindelijk zijn ook de medeverdachten [medeverdachte02] (hierna ook: [voornaam medeverdachte02] ) en [medeverdachte03] (hierna ook: [medeverdachte03] ) aangemerkt als verdachten.
Een en ander heeft geleid tot de aanhouding op 3 december 2019 van meerdere verdachten, waaronder [medeverdachte01] , [medeverdachte02] , [medeverdachte03] en de verdachte, op grond van de verdenking zoals in de tenlastelegging vermeld.

6.Geldigheid van de dagvaarding met parketnummer 10/750423-18

De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of de onder 1, laatste gedachtestreepje, ten laste gelegde “overtreding van de Geneesmiddelenwet” voldoende specifiek is om te voldoen aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. In de tenlastelegging wordt niet verwezen naar specifieke bepalingen van de Geneesmiddelenwet, noch naar specifieke gedragingen waarmee de Geneesmiddelenwet door de verdachte zou zijn overtreden. Daarnaast ontbreekt het aan een separaat zaaksdossier of anderszins afgekaderd deel van het dossier dat ziet op de mogelijke overtreding van de Geneesmiddelenwet. Ook als een en ander wordt bezien in samenhang met het dossier is nog steeds onvoldoende duidelijk waartegen de verdachte zich op dit punt dient te verweren. Dit gebrek in de dagvaarding wordt niet geheeld door de ter zitting gegeven toelichting van de officier van justitie dat met “overtreding van de Geneesmiddelenwet” is gedoeld op de handel in ketamine.
Conclusie
De dagvaarding is partieel nietig ten aanzien van de zinsnede “overtreding van de Geneesmiddelenwet”. Voor het overige voldoet de dagvaarding aan de vereisten van artikel 261 Sv en is deze dan ook geldig.

7.Voorbereidend onderzoek

Standpunt verdediging
Volgens de verdediging is sprake van een aantal vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft nagelaten om, voordat het undercover-traject van start ging, een duidelijke doelstelling van het traject te formuleren en daarin op te nemen dat het traject met name zag op de wens van het OM om bewijs te vergaren tegen de verdachte.
Verder meent de verdediging dat het proportionaliteitsbeginsel is geschonden, nu vier succesvolle pseudokopen tegen [medeverdachte01] niet in redelijke verhouding staan tot het niet-vastgelegde doel, namelijk de wens om bij de verdachte uit te komen. De herhaalde toepassing van de pseudokoopbevoegdheid is niet alleen disproportioneel, maar ook een oneigenlijk gebruik van dit opsporingsmiddel en in strijd met het verbod van détournement de pouvoir.
Het betoog van de verdediging moet primair leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde, het overdragen van een vuurwapen op
20 september 2019. Subsidiair wordt uitsluiting bepleit van het bewijs dat met de derde pseudokoop is verkregen en eveneens betrekking heeft op het onder 3 tenlastegelegde. Meer subsidiair is strafvermindering bepleit en meest subsidiair dat de rechtbank zal vaststellen dat sprake is van schending van de beginselen van een goede procesorde.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen sprake is van vormverzuimen zoals door de verdediging is gesteld. De verschillende pseudokopen dienden ertoe de aard en omvang van de handel van [medeverdachte01] vast te stellen, maar ook om de betrokkenheid van anderen bij de handel in kaart te brengen. Er is niet doorgegaan met het aankopen van vuurwapens bij [voornaam medeverdachte01] toen deze doelen daar niet meer door werden gediend.
Op 20 september 2019 vond pseudokoop 3 plaats omdat de gedachte was dat [voornaam medeverdachte02] mogelijk bij deze koop betrokken was. Vervolgens vond op 25 oktober 2019 pseudokoop 4 plaats. Met deze aankoop was een groot geldbedrag gemoeid. De omvang van deze pseudokoop is bewust gekozen omdat hierdoor mogelijk de personen boven [voornaam medeverdachte01] in beeld zouden komen. Dat bleek niet het geval. Daarna is nog geprobeerd om een grote bestelling van automatische wapens te doen maar die poging is afgebroken omdat [voornaam medeverdachte01] aangaf dat de personen boven hem geen contact wilden met de undercoveragenten. Vervolgens is er geen aankoop meer gedaan en is het contact met [medeverdachte01] verbroken. Volgens de officier van justitie is daarmee voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het OM heeft geen misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de verslaglegging, het formuleren van de doelstelling van de operatie daaronder begrepen, stelt de rechtbank vast, dat de betreffende undercoveragenten van alle contacten met de medeverdachte [medeverdachte01] zo spoedig mogelijk processen-verbaal hebben opgemaakt. Daarnaast hebben zij van iedere inzet verslag gedaan aan hun begeleiders, waarvan die begeleiders op hun beurt ook weer processen-verbaal hebben opgemaakt. De verdediging is in de gelegenheid gesteld om de betreffende undercoveragenten en begeleiders ten overstaan van de rechter-commissaris als getuige te ondervragen. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen gebreken kleven aan de verslaglegging van de undercoveroperatie. Dat er mogelijk verschillen zijn tussen de door de undercoveragenten en de begeleiders afgelegde verklaringen doet daar niets aan af. De rechtbank oordeelt de verslaglegging dan ook helder, consistent en betrouwbaar, en stelt vast dat daaruit voldoende de doelstellingen van de operatie als geheel kunnen worden afgeleid.
De pseudokopenMet betrekking tot de stelling van de verdediging dat het meerdere malen inzetten van het bijzonder opsporingsmiddel van de pseudokoop in strijd is met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. De bevelen tot pseudokoop zijn ingezet tegen [medeverdachte01] en niet tegen de verdachte. Reden waarom de verdachte niet geacht kan worden belanghebbende te zijn bij deze bevelen.
Dit brengt voorts mee dat de verdachte niet in een rechtens te respecteren belang kan zijn geschaad indien de inzet en uitvoering van dit opsporingsmiddel niet zou voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, dan wel indien [voornaam medeverdachte01] zou zijn aangezet tot andere strafbare feiten dan waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht. Van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv is dan ook geen sprake. De in dit verband door de raadsvrouw aangevoerde verweren behoeven mitsdien geen verdere bespreking. Datzelfde geldt voor de stelling van de verdediging dat door de herhaalde inzet van het middel van pseudokoop feitelijk sprake is geweest van infiltratie.

8.Waardering van het bewijs

Algemene overwegingen ten aanzien van alle feiten
Tap- en OVC-gesprekken en overige telecommunicatie
Gelet op de verschillende gesprekken en berichten in het procesdossier in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de interpretaties die de politie heeft gegeven aan de in die gesprekken en berichten gebruikte termen/woorden, gerechtvaardigd. Deze interpretaties zijn daarom voor het bewijs gebruikt. Het procesdossier bevat een grote hoeveelheid tap- en OVC-gesprekken en WhatsAppberichten. Het strekt te ver deze gesprekken en berichten integraal op te nemen in het lichaam van dit vonnis. De rechtbank heeft daarom gekozen voor de samengevatte weergave van een representatieve selectie daarvan.
Grootspraak
De verdediging heeft gesteld dat in de door de verdachte gevoerde tap- en OVC-gesprekken over de handel in vuurwapens en verdovende middelen sprake is van grootspraak, zodat die gesprekken niet kunnen dienen tot bewijs voor het onder 2 ten laste gelegde. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij en zijn broer [medeverdachte02] geregeld werden benaderd door personen uit het criminele circuit die op basis van het verleden en de reputatie van hun familie ten onrechte veronderstelden dat verdachte en [voornaam medeverdachte02] zich bezighielden met de wapenhandel. Verdachte en [voornaam medeverdachte02] waren met het oog op hun eigen veiligheid bang om deze personen zomaar weg te sturen dus hielden zij dit idee in stand door met deze mensen mee te praten en vervolgens steeds nieuwe redenen te verzinnen waarom zij de wapens niet daadwerkelijk konden leveren, aldus de verdachte.
In het dossier is geen begin van aannemelijkheid of concrete steun te vinden voor de door de verdachte gegeven lezing van de opgenomen gesprekken. Uit die gesprekken kan niet worden opgemaakt dat verdachte de personen die wapens wilden afnemen, heeft willen afhouden. Verdachte geeft in sommige gesprekken weliswaar aan dat hij bepaalde vuurwapens pas op een termijn van een aantal dagen of weken binnenkrijgt of kan leveren, maar gelet op de korte termijnen die hij daarbij geeft is niet aannemelijk dat hij dit deed om potentiële afnemers met een kluitje in het riet te sturen. Die zouden dan immers na korte tijd alweer op de stoep staan met de verwachting de wapens te kunnen afnemen. Bovendien zijn er ook gesprekken waarin de verdachte zelf het initiatief neemt tot het aanbieden van bepaalde wapens of bijbehorende attributen en er zijn ook gesprekken waaruit blijkt dat er daadwerkelijk vuurwapens zijn geleverd aan afnemers. In het kader van de hierna volgende bespreking van het onder 1 tenlastegelegde komen deze gesprekken nader aan de orde.
Verder spreekt de verdachte ook veelvuldig en uitvoerig met zijn broer en vader over de handel in wapens en verdovende middelen, wat niet te rijmen is met zijn verklaring dat het enkel zou gaan om grootspraak richting buitenstaanders.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat wat in de gesprekken te lezen valt, namelijk dat verdachte zich bezighield met de handel in vuurwapens en verdovende middelen, feitelijk juist is.
Overwegingen per feit
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde (zaaksdossier pseudokoop 3)
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van de overdracht van dit wapen. De verdachte had geen betrokkenheid bij de overdracht daarvan en hij heeft het wapen ook niet voorhanden gehad. Hij heeft ook geen wetenschap gehad van het wapen of daar feitelijke macht over uitgeoefend. Er is voorts geen sprake geweest van medeplegen nu er door de verdachte geen wezenlijke bijdrage is geleverd aan het tenlastegelegde.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte betrokken is geweest bij de overdracht van het vuurwapen met bijbehorende munitie. Dit zou onder meer blijken uit hetgeen door [medeverdachte01] werd gezegd op een vraag van [medeverdachte02] ten tijde van de overdracht, namelijk “
[voornaam verdachte01] vindt het goed”. Daarmee zou de verdachte wetenschap van en feitelijke beschikkingsmacht over het wapen hebben gehad.
Beoordeling door de rechtbank
De woorden “
[voornaam verdachte01] vindt het goed” zouden kunnen duiden op instemming, wetenschap en zeggenschap aan de zijde van de verdachte maar dat deze opmerking daadwerkelijk zag op de overdracht van het wapen kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Daar tegenover staat de verklaring van [voornaam medeverdachte02] dat hij de verdachte pas achteraf op de hoogte heeft gesteld van hetgeen op 20 september 2019 is gebeurd. Ook uit het OVC-gesprek van
9 november 2019, waarin de verdachte zou hebben gezegd dat hij [voornaam medeverdachte02] heeft meegestuurd naar “Den Haag”, bij welke gelegenheid [medeverdachte03] 25 heeft gekregen van die Bolle, blijkt onvoldoende van de wetenschap en feitelijke beschikkingsmacht over het wapen en munitie van de verdachte bij de overdracht op 20 september 2019 te Rijswijk.
Conclusie
Nu niet valt uit te sluiten dat de woorden van [medeverdachte02] wellicht op iets anders betrekking hadden, ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs voor deze verdenking en zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde (zaaksdossier aanbieden vuurwapen Operalaan)
Standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft primair vrijspraak bepleit op de grond dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak bepleit op de grond dat de verdachte niet de feitelijke macht over het wapen heeft gehad.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad, hetgeen zou blijken uit OVC-opnames, waarop is te zien en te horen dat de verdachte dat wapen heeft doorgeladen. Het wapen was volgens de verdachte ondeugdelijk en daarom wilde hij het niet kopen van degenen die het wapen te koop aanboden. Als het een deugdelijk vuurwapen was geweest, zou hij het voor € 1.100,- of € 1.200,- hebben willen kopen. De verdachte heeft daarmee wetenschap gehad van het vuurwapen en hij had er ook beschikkingsmacht over. Daarmee staat vast dat hij het wapen voorhanden heeft gehad.
Beoordeling door de rechtbankUit de heimelijk opgenomen beelden en de vertrouwelijke communicatie in de berging bij de woning aan de Operalaan in Capelle aan den IJssel staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast dat de aanwezigen spreken over een wapen en dat het de kennelijke bedoeling was om dat wapen aan de verdachte te verkopen. Bovendien is op de camerabeelden een object te zien dat de uiterlijke kenmerken heeft van een pistool. Ook is volgens de verbalisanten te zien en te horen dat de verdachte het wapen doorlaadt.
De rechtbank is niettemin met de verdediging van oordeel dat een en ander onvoldoende is om buiten redelijke twijfel te stellen dat het ook daadwerkelijk om een (functionerend) vuurwapen gaat. Na onderzoek aan het wapen deelde de verdachte aan de potentiële verkopers mee dat het ondeugdelijk is en dat hij om die reden geen interesse heeft om het te kopen. Bovendien heeft één van de potentiële verkopers, [naam03] , in zijn politieverhoor verklaard dat het om een gaspistool ging. Feit is voorts dat het wapen niet in beslag is genomen en dat er dus geen forensisch onderzoek heeft kunnen plaatsvinden aan het wapen. Er is dan ook niet door een ter zake deskundig persoon vastgesteld of het daadwerkelijk om een vuurwapen gaat en in het bevestigende geval of het vuurwapen naar behoren functioneerde en of het een vuurwapen in de categorie I, II, III of IV betreft.
Conclusie
Het tenlastegelegde kan dan ook niet bewezen worden geacht en de rechtbank zal de verdachte van dit feit integraal vrij spreken.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde (crimineel samenwerkingsverband)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is primair aangevoerd dat geen sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met een crimineel oogmerk. Met betrekking tot tap- en OVC-gesprekken waarin over wapens en munitie wordt gesproken, heeft de verdediging aangevoerd dat deze gesprekken veelal waren ingegeven door grootspraak, waarbij de verdachte in gesprekken met derden niet schroomde om de waarheid te verdraaien. Tot slot is aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van vermeend leiderschap bij gebreke van voortdurende feitelijke zeggenschap.
Inleiding
De verdenking bestaat erin dat de verdachte in de ten laste gelegde periode als leider, oprichter en/of bestuurder heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk wapenhandel, wapenbezit en overtreding van artikel 2 en/of 3 van de Opiumwet.
Volgens vaste jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht worden verstaan ‘een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is’.
Er moet ook worden bewezen dat de organisatie tot oogmerk heeft misdrijven te plegen. Aangezien het oogmerk voldoende is, is een voltooid misdrijf, of strafbare poging of voorbereiding daartoe, dus niet vereist. Het oogmerk kan echter wel blijken uit de door de criminele organisatie gepleegde misdrijven. Het oogmerk moet bovendien, gelet op de duurzaamheid van het samenwerkingsverband, gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven.
Het is niet vereist dat een deelnemer aan de organisatie precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht. De deelnemer dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Daarnaast is het niet van belang of de verdachte wordt vrijgesproken van betrokkenheid bij een misdrijf dat in het verband van de organisatie is begaan.
Om van deelnemen aan de criminele organisatie te kunnen spreken, dient de verdachte te behoren tot de organisatie en moet hij een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning bieden aan gedragingen ter verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
De rechtbank zal aan de hand van het hiervoor geschetste juridisch kader beoordelen of, wellicht in wisselende verbanden, sprake is geweest van een duurzaam crimineel samenwerkingsverband, of de organisatie als oogmerk had het plegen van wapenhandel, wapenbezit en/of overtreding van de artikelen 2 en/of 3 van de Opiumwet, en of de verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Tot slot zal de rechtbank beoordelen of bewezen kan worden dat de verdachte de leider, oprichter en/of bestuurder was van de organisatie.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank belicht hierna een aantal OVC- en tapgesprekken die relevant zijn voor de beoordeling of sprake is geweest van een crimineel samenwerkingsverband zoals ten laste gelegd. Weliswaar is de verdachte niet bij alle hieronder aangehaalde gesprekken betrokken geweest, maar deze gesprekken zijn wel relevant voor de beoordeling of sprake is geweest van samenwerking in breder verband.
In een OVC-gesprek op 27 februari 2019 sprak de verdachte over verschillende types vuurwapens van het merk Glock. Ook werd gesproken over een ‘switch’, een onderdeel dat aan de slede van een vuurwapen kan worden bevestigd. Op 18 mei 2019 voert [medeverdachte02] gesprekken over wapens en munitie. De verdachte vraagt aan [medeverdachte01] naar een “Ciganka”. [voornaam medeverdachte01] zegt dan dat hij er mee bezig is. Op 27 mei 2019 bespreken [voornaam medeverdachte02] en [medeverdachte03] het ruilen van ‘blokken’ (drugs) voor ‘dingen’ (vermoedelijk wapens). [voornaam medeverdachte02] zegt dat als het besproken is met [voornaam verdachte01] en hij het goed vindt, het dan goed is. Op
3 juli 2019 praat [voornaam medeverdachte02] met een klant die naar kogels vraagt. [voornaam medeverdachte02] vraagt hierop of de klant tegen de verdachte heeft gezegd welk (kaliber) en hoeveel stuks. De verdachte had eerder aangegeven dat hij kogels had liggen, maar toen was de klant niet gekomen. Tegen een klant zegt [voornaam medeverdachte02] dat deze aan de verdachte moet vragen wat er allemaal is.
Op 9 juli 2019 vraagt een klant aan [voornaam medeverdachte02] naar de prijs voor een vuurwapen van het merk Grand Power. [voornaam medeverdachte02] geeft aan te denken dat de prijs tussen de € 2.500,- en € 3.000,- ligt, maar hij zegt niet te weten of hij die weg kan doen. Een klant komt een doosje munitie ophalen en [voornaam medeverdachte02] zegt zeker 600 stuks te hebben liggen. Hij geeft aan dat “9” (mm) makkelijker te regelen is. De klant en [voornaam medeverdachte02] praten over een vuurwapen waarvan [voornaam medeverdachte02] zegt dat het splinternieuw is en dat er nooit mee geschoten is. Om die reden komt men bij “ons”. [voornaam medeverdachte02] geeft de richtprijs voor het wapen en ook praat hij over “appels” (de rechtbank begrijpt: handgranaten).
In een OVC-gesprek van 11 juli 2019 biedt [voornaam medeverdachte02] Ciganka's (Zastava M70) en een Scorpion EVO aan. De prijs van de Scorpion EVO is € 8.000,-. [voornaam medeverdachte02] en [voornaam medeverdachte01] bespreken hoe dit geldbedrag onderling verdeeld wordt.
In een OVC-gesprek van 7 september 2019 zegt de verdachte in Kroatië drie loodsen te hebben “
waar 6… 700 handgranaten liggen” om te verkopen. Op dezelfde datum vraagt een klant aan de verdachte wanneer hij die “kleine AK” (automatisch vuurwapen) krijgt. De verdachte zegt te denken binnen nu en twee weken. De klant zoekt een demper voor een Glock en de verdachte zegt dat een switch geen probleem is en dat hij een originele demper kan kopen voor 4 à 500 dollar. Hij biedt de klant een Roni Kit aan.
Op 11 september 2019 biedt de verdachte schietpennen te koop aan. In een OVC-gesprek van dezelfde datum vertelt de verdachte ervan uit te gaan dat de korte AK met ‘scoop’
€ 1.000,- inkoop kost. De verdachte voert diezelfde datum een gesprek met een klant die twintig automatische vuurwapens bestelt. De verdachte had de prijs bepaald op € 8.500,- en had tegen [voornaam medeverdachte01] gezegd dat hij “de markt hoog moest houden”. De verdachte heeft tegen [voornaam medeverdachte01] gezegd dat als hij een klant vertrouwt, hij het wapen mee kon geven. De verdachte, [voornaam medeverdachte02] en [medeverdachte03] hebben, eveneens op 11 september 2019, in de berging een gesprek over vuurwapens, accessoires van wapens en hoeveel ze met de handel daarin kunnen verdienen. [medeverdachte03] en de verdachte bespreken om veertig vuurwapens in één keer in te kopen voor 40.000 en die voor 100.000 te verkopen.
Op 3 november 2019 geeft de verdachte aan kleine handvuurwapens te hebben die in Kroatië zijn gemaakt en op Glocks lijken. De verdachte geeft aan ook “kleine Uzi’s” (automatische vuurwapens) te hebben, die kleiner zijn dan een Glock. De verdachte zegt verder een “65” te gaan verkopen en een MP40. Verder biedt de verdachte trommelmagazijnen aan.
Op 8 november 2019 laat de verdachte aan [naam04] foto’s van vuurwapens zien op zijn mobiele telefoon. De verdachte overlegt telefonisch met [medeverdachte03] . [naam04] krijgt het adres van [medeverdachte03] op het woonwagenkamp in Huis ter Heide om daar wapens op te halen.
In een OVC-gesprek van 9 november 2019 laat de verdachte op zijn mobiele telefoon een afbeelding van een vuurwapen zien. Hij zegt daarbij dat dit een Grand Power is en dat hij zo’n wapen voor 1.000 à 1.200 “daar” inkoopt en “hier” (in Nederland) voor 3.000 verkoopt. In een gesprek tussen de verdachte, [voornaam medeverdachte02] en een andere persoon legt de verdachte uit dat [voornaam medeverdachte01] geld verdient met de vuurwapens van hem. De verdachte heeft [voornaam medeverdachte01] verteld welke prijzen hij moest vragen. De verdachte en [voornaam medeverdachte02] bespreken dat ze ontevreden zijn over [voornaam medeverdachte01] . [voornaam medeverdachte01] had iemand die “iets” wilde hebben en de verdachte heeft gezegd dat het goed was en dat hij [voornaam medeverdachte02] mee ging sturen om te kijken dat alles goed loopt. De verdachte zegt dat [medeverdachte03] van [voornaam medeverdachte01] 2.500 heeft gekregen.
Op 10 november 2019 merkt de verdachte op te hebben gezegd dat als iemand een “AK’tje” (AK: automatisch vuurwapen) wil hebben, er € 3.000,- gerekend moet worden. Op dezelfde datum biedt de verdachte aan medeverdachte [naam04] magazijnen voor Glocks26 aan voor € 100,-.
In een OVC-gesprek van 12 november 2019 tussen de verdachte en twee onbekende mannen geeft één van de mannen aan een klant te hebben die een partij (vuurwapens) wil. De verdachte biedt vervolgens “TT’s” (Tokarev M57 TT) aan en “machines” (machinegeweer). In ditzelfde gesprek vraagt één van de mannen naar een “Draco”/ “Dreko” (Century Arms Draco). De verdachte vraagt of hij “die kleintjes” bedoelt en zegt dat die voor 4.000 à 4.500 over twee weken kunnen komen.
In een OVC-gesprek van 13 november 2019 tussen de verdachte, [voornaam medeverdachte02] en een klant wordt besproken welke vuurwapens er nu te koop zijn. De verdachte geeft aan dat de EVO (CZ Scorpion EVO) nu niet kan en bespreekt vervolgens met [voornaam medeverdachte02] welke wapens er nu zijn en wat de vraagprijzen zijn. De verdachte en [voornaam medeverdachte02] begrijpen elkaar eerst niet en bespreken of ze het over de ‘oude’ of de ‘nieuwere’ hebben. De verdachte geeft aan de klant aan dat het ‘nieuwere’ wapen een “PPQ” (Walther PPQ) is en dat hij die later wil verkopen. De “oudere" worden aangeboden voor 1.250 à 1.300. De verdachte zegt dat hij aan deze klant en aan contacten van de klant 30, 40 of 50 Glocks heeft verkocht. Hij zegt dat ze bij hem misschien meer betalen maar dat niemand heeft kunnen zeggen dat die wapens nep zijn. De verdachte vertelt over het inkopen van vuurwapens.
Op 17 november 2019 laat de verdachte afbeeldingen op zijn mobiele telefoon aan een ander zien. Bij deze afbeeldingen worden opmerkingen gemaakt zoals: “UZ”, “verlengde”, “hetzelfde handvat” en “Grand Power”. De andere persoon vraagt of de Grand Powers goed verkopen, waarop de verdachte zegt van wel. Hij zegt dat hij ze zonder problemen voor 2.000 verkoopt. Later in het gesprek geeft de verdachte aan dat hij Grand Powers inkoopt voor 800. Het transport kost 200 per wapen. De kosten van deze wapens in Nederland zijn dan 1.000. De verkoopprijs is 2.000. De andere persoon vertelt in het gesprek een kort model 26 (Glock 26) te hebben. De verdachte vraagt of hij die met hem wil ruilen, waarop de andere persoon aangeeft genoeg (wapens) te hebben en geld te willen. De verdachte zegt hem dan gewoon geld te geven. Ook zegt de verdachte een kleine Grand Power machine(pistool) te hebben, wat lijkt op een Scorpion (EVO). De verdachte en de andere persoon praten over de prijzen en het ombouwen naar automatisch.
[voornaam medeverdachte01] heeft aan undercoveragenten verteld dat “we” in Glock vuurwapens handelen omdat er meer vraag naar is en het meer oplevert. [voornaam medeverdachte01] heeft verteld dat “we” de onderdelen in Amerika bestellen. De onderdelen gaan naar een garage in Kroatië, waar de wapens verder in elkaar gezet worden en verkocht. [voornaam medeverdachte01] heeft verteld dat hij niet alleen in vuurwapens handelt, maar dat hij mensen boven zich heeft en dat hij het samen doet met zijn neef en een Turkse maat die meedoet met de familie.
[voornaam medeverdachte01] heeft aan undercoveragenten verteld dat een neef (de rechtbank veronderstelt: “de verdachte”) weer een lading (vuurwapens) binnen had gekregen en tegen [voornaam medeverdachte01] had gezegd dat als hij interesse had, hij naar het broertje van die neef moest gaan. [voornaam medeverdachte01] vertelde wel een bepaalde prijs te moeten hanteren en zich daaraan te moeten houden en dat die anderen het dan wel goed zouden vinden als hij iets voor zichzelf zou opzetten.
[voornaam medeverdachte01] heeft verder tegen undercoveragenten gezegd dat zij hun spullen bij [medeverdachte03] bewaren. Als zij het nodig hebben, dan rijdt [medeverdachte03] voor hun.
Uit de OVC-gesprekken is af te leiden dat de verdachten ook betrokkenheid hadden bij drugs. Zo spreekt de verdachte op 28 mei 2019 met een onbekende man over ‘gewichten in grammen’ en ‘poeder’. Daarnaast worden prijzen per hoeveelheden genoemd. Een dag eerder is [medeverdachte03] aanwezig in de berging aan de Operalaan. Hij vertelt aan [voornaam medeverdachte02] dat hij met tien kilo wiet in de auto rijdt die hij naar Engeland stuurt.
Op 3 juli 2019 krijgt [voornaam medeverdachte02] twee kilo MDMA aangeleverd. Hij geeft aan speed naar Kroatië te exporteren. Uit een OVC-gesprek van 30 oktober 2019 tussen de verdachte, [voornaam medeverdachte02] en [medeverdachte03] is op te maken dat zij samenwerken in de drugshandel. [medeverdachte03] gaat iets opslaan op het (woonwagen)kamp bij zijn buurman. De verdachte zegt dat hij drie blokken ruilt tegen ‘die dingen’ en dat ‘ze’ dan 4.000 kogels hebben. Hij laat klanten voor (XTC) pillen betalen op de [adres02] in Capelle aan den IJssel. De verdachte laat die mensen de pillen dan ophalen bij [medeverdachte03] en die komt vervolgens zijn geld ophalen bij de verdachte.
In een gesprek op 3 november 2019 met een andere persoon bieden de verdachte en [voornaam medeverdachte02] wiet aan. Op dezelfde datum zegt de verdachte tegen een ander dat die het beste met heroïne kan werken; hij heeft 100.000 verdiend in twee maanden tijd.
Op 9 november 2019 legt de verdachte uit dat [voornaam medeverdachte02] bemiddeld heeft in een ‘halve kilo bruin’ en dat hij daarmee 750 verdiend heeft.
Op 17 november 2019 zegt de verdachte dat [voornaam medeverdachte01] gisteren gewerkt heeft en dat “ze” van één stuk drie stuks gemaakt hebben. De verdachte praat over “blokken" en zegt dat het stempel op een “monkey” lijkt. [voornaam medeverdachte01] heeft tegen undercoveragenten gezegd dat hij nog 13.500 pillen (XTC/MDMA) had liggen met het logo van Jean-Paul Gaultier. Op 14 juli 2019 werd een monster van vier van deze pillen door [voornaam medeverdachte01] overgedragen aan undercoveragenten. Onderzoek wees uit dat deze pillen MDMA bevatten. Uit een gesprek van 15 september 2019 blijkt dat klanten bij [voornaam medeverdachte01] komen om drugs (vermoedelijk cocaïne) te testen als de verdachte er niet is.
Beoordeling door de rechtbank
Duurzaam samenwerkingsverband
Uit de opgenomen bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat binnen de ten laste gelegde periode veelvuldig contact is geweest tussen de verdachte, [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [medeverdachte03] . Tijdens de ontmoetingen en gesprekken werd veelvuldig gesproken over het verhandelen en voorhanden hebben van wapens en verdovende middelen. Op grond van de inhoud van de tap- en OVC-gesprekken en de overige bewijsmiddelen kan vastgesteld worden dat tussen deze personen sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband.
Uit de gesprekken blijkt immers dat de leden van het samenwerkingsverband zich op verschillende momenten in de bewezen verklaarde periode schuldig hebben gemaakt aan wapenhandel, wapenbezit en/of overtreding van de Opiumwet en/of een bijdrage daaraan hebben geleverd. Het is niet vereist dat de deelnemers aan dat samenwerkingsverband rechtstreeks betrokken zijn bij alle activiteiten daarvan. De werkwijze, zoals deze uit de bewijsmiddelen blijkt, getuigt van een georganiseerde samenwerking in wisselende samenstellingen. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat deels in versluierde taal met elkaar werd gesproken. De rechtbank overweegt dat versluierd taalgebruik ook wijst op een georganiseerde samenwerking. Deze contacten, bezien in samenhang met de overige bewezen verklaarde feiten, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dan ook de conclusie dat sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen de verdachten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat deze samenwerking in ieder geval binnen de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 kan worden vastgesteld.
Crimineel oogmerk van de organisatie
Uit de genoemde bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte weet had van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van misdrijven (in het bijzonder: de handel in verdovende middelen en wapens). De rechtbank verwijst daarvoor naar de afgeluisterde gesprekken tussen de verdachten. Uit die gesprekken, tussen de verdachten onderling en tussen de verdachten en klanten, leidt de rechtbank - in onderling verband bezien - het oogmerk van de organisatie op het plegen van de in de tenlastelegging beschreven misdrijven af. Dat de verdachte op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisatie is, mede gelet op de aard van de gevoerde gesprekken, evident.
Leider, oprichter en/of bestuurder
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de verdachte een leidende positie had binnen dit samenwerkingsverband. Hij had een coördinerende rol en gaf opdracht en/of toestemming voor het verhandelen van wapens en/of verdovende middelen. De rechtbank wijst daarbij onder meer op de volgende uitlatingen tijdens de onderlinge contacten tussen de verdachten.
  • [voornaam medeverdachte02] zegt tegen [medeverdachte03] dat ‘als het besproken is met [voornaam verdachte01] en hij het goed vindt, het dan goed is’.
  • De verdachte had de prijs voor automatische vuurwapens bepaald op € 8.500,- en had tegen [voornaam medeverdachte01] gezegd dat hij “de markt hoog moest houden”. Hij heeft tegen [voornaam medeverdachte01] gezegd dat als hij een klant vertrouwt, hij het wapen mee kon geven.
  • De verdachte heeft [voornaam medeverdachte01] verteld welke prijzen hij moest vragen. [voornaam medeverdachte01] had iemand die “iets” wilde hebben en de verdachte heeft gezegd dat het goed was en dat hij [voornaam medeverdachte02] mee ging sturen om te kijken dat alles goed liep. Op 10 november 2019 merkt de verdachte op te hebben gezegd dat als iemand een “A’tje” (AK: automatisch vuurwapen) wil hebben, er 3.000 gerekend moet worden.
  • De verdachte geeft aan dat de EVO (CZ Scorpion EVO) nu niet kan en bespreekt vervolgens met [voornaam medeverdachte02] welke wapens er nu wel zijn en wat de vraagprijzen zijn.
  • [voornaam medeverdachte01] vertelde de undercoveragenten wel een bepaalde prijs voor vuurwapens te moeten hanteren en zich daaraan te moeten houden.
  • De verdachte zegt dat hij klanten voor (XTC) pillen laat betalen op de [adres02] in Capelle aan den IJssel. Hij laat die mensen de pillen dan ophalen bij [medeverdachte03] en die komt dan zijn geld ophalen bij de verdachte.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte, [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [medeverdachte03] binnen de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 hebben deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband. Ten aanzien van de verdachte is wettig en overtuigend bewezen dat hij de leider was van dit samenwerkingsverband. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, op de hieronder bewezen verklaarde wijze. De verdachte zal van het resterende deel van de ten laste gelegde periode worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde (wapenhandel)
Standpunt van de verdediging
Er dient vrijspraak te volgen voor deze verdenking nu de uitspraken van de verdachte die zijn vastgelegd op de OVC- en tapgesprekken enkel grootspraak betreffen. Het wettig en overtuigd bewijs ontbreekt. Subsidiair stelt de verdediging dat er geen sprake van is dat de verdachte van wapenhandel zijn beroep of een gewoonte heeft gemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
[medeverdachte01] heeft op vier momenten verschillende wapens en bijbehorende munitie verkocht aan undercoveragenten. Tijdens de gesprekken met de undercoveragenten heeft [voornaam medeverdachte01] verklaard dat hij handelt in wapens en dat hij dit niet alleen doet, maar dat hij dit onder andere doet met zijn neef. Zijn neef is op een foto op de telefoon van [voornaam medeverdachte01] door de undercoveragenten herkend als de verdachte. Volgens [voornaam medeverdachte01] moest je bij [voornaam verdachte01] vuurwapens bestellen, van tevoren het bedrag betalen en dan zou je het wapen binnen een week geleverd krijgen.
Daarnaast blijkt uit de OVC- en tapgesprekken die onderling en/of met anderen zijn gevoerd, zoals deze ook uitgebreid aan de orde zijn gekomen bij de bespreking van het onder 1 tenlastegelegde en die ook in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, dat verdachte samen met [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte02] en [medeverdachte03] in de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 in vuurwapens heeft gehandeld. Zo hebben genoemde verdachten in ieder geval in deze periode gesprekken gevoerd over de verschillende merken wapens die zij tot hun beschikking hadden, inkoopprijzen, verkoopprijzen, verdiensten en hoe dit onderling verdeeld moest worden.
Beroep of gewoonte
Bij dit feit is tevens de strafverhogende omstandigheid ten laste gelegd, dat de verdachte dit feit zou hebben gepleegd terwijl hij er een beroep of gewoonte van heeft gemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een leidinggevende rol had in de handel in vuurwapens. In de OVC-gesprekken werd besproken voor welk bedrag de vuurwapens werden in- en doorverkocht en dat de verdachte een bepaald bedrag verdiende aan de handel. Zo heeft de verdachte op 9 november 2019 in de berging aan de Operalaan te Capelle aan den IJsel met medeverdachte [medeverdachte04] besproken dat hij een Grand Power voor 1.000 á 1.200 inkoopt en in Nederland voor 3.000 verkoopt. (OVC berging)
Ook is er tussen de verdachte en [medeverdachte03] op 11 september 2019 besproken om 40 vuurwapens in één keer in te kopen voor 40.000 en te verkopen voor 100.000. (OVC berging)
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich stelselmatig met het oog op financieel gewin of om in zijn onderhoud te voorzien heeft beziggehouden met het medeplegen van de handel in vuurwapens en daarvan dus een beroep heeft gemaakt in de zin van artikel 55, vierde lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde (zaaksdossier niet-ambtelijke omkoping)
Standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft zich ten aanzien van de verdenking gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbankDe rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van niet-ambtelijke omkoping van een drietal bij [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ) werkzame personen, al dan niet uit naam van [bedrijf02] . (hierna: [bedrijf02] ). De verdachte was bestuurder en enig aandeelhouder van [holding01] Deze vennootschap was enig aandeelhouder van [bedrijf02] . De verdachte is aan te merken als feitelijk leidinggevende van deze vennootschap. [bedrijf02] hield en houdt zich nog steeds bezig met het in- en uitlenen, detacheren, werven en selecteren van personeel.
Vast staat dat [naam05] , [naam06] en [naam07] in een dienstbetrekking, dan wel op detacheringsbasis werkzaam waren bij [bedrijf01] . Uit tapgesprekken, OVC-gesprekken en uit de in beslag genomen administratie van [bedrijf02] volgt dat door of namens de verdachte aan de genoemde personen geldbedragen zijn betaald. Dit gebeurde door enveloppen met geldbedragen te verspreiden of te laten verspreiden, waarbij ook [medeverdachte02] een belangrijke rol vervulde. Daarom acht de rechtbank ook het medeplegen bewezen.
Gelet op de functie die deze personen binnen [bedrijf01] vervulden, moeten die betalingen hebben plaatsgevonden met de kennelijke bedoeling om te bewerkstelligen dat personeel van [bedrijf02] tewerkgesteld zou (blijven) worden bij [bedrijf01] . Dat er aan de bedoelde personen geld is betaald, is door de verdachte ter terechtzitting bekend, zij het dat hij dit zelf niet als omkoping heeft ervaren. Niet gesteld of gebleken is dat de betalingen een andere strekking hadden dan het bevorderen van de relatie met de betrokken personen, teneinde personeel te kunnen (blijven) uitlenen aan [bedrijf01] . Dat er door [bedrijf02] meerdere personen zijn uitgeleend aan [bedrijf01] staat overigens niet ter discussie.
Vast staat voorts dat [naam05] , [naam06] en [naam07] tegenover hun werkgever hebben verzwegen dat zij betalingen ontvingen van [bedrijf02] met betrekking tot door [bedrijf01] van [bedrijf02] ingeleende personen. Gelet op de voorwaarden waaronder het inlenen van personeel plaatsvond moet het de verdachte bekend zijn geweest dat het niet was toegestaan om personeel van [bedrijf01] giften of beloften te doen. Evenzo moet het de verdachte redelijkerwijs bekend zijn geweest dat de genoemde personen tegenover [bedrijf01] handelden in strijd met de goede trouw.
Het onder 5 tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.

9.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/750423-18 onder 1 en 2 ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/751061-20 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. parketnummer 10/750423-18)
hij in de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december
2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk, heeft deelgenomen aan een organisatie,
zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit verdachte en [medeverdachte02]
en [medeverdachte01] en [medeverdachte03] , welke organisatie tot oogmerk had
het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van
- wapenhandel, als bedoeld in de artikelen 9
,eerste lid
,en 31, eerste lid, van de Wet
wapens en munitie, waarbij de wapenhandel onder andere bestond uit het
overdragen en zonder erkenning verhandelen van
diverse wapens en onderdelen daarvan en munitie van categorie II en
categorie III en
- wapenbezit, als bedoeld in artikel 26,
eerste lid, van de Wet wapens en munitie, namelijk het voorhanden hebben van
wapens en munitie van categorie II en categorie III en
- overtreding van artikel 2 en/of 3 en/of 10a van de Opiumwet
terwijl hij, verdachte, leider was van voornoemde organisatie;
2. ( parketnummer 10/750423-18)
hij op tijdstippen in de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019
te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
heeft gehandeld in strijd met de artikelen 9
,eerste lid
,en/of 31, eerste lid, van de
Wet wapens en munitie,
immers
hebben verdachte en een of meer van zijn mededaders (telkens) één
of meer wapens en/of essentiële onderdelen daarvan en/of munitie van
categorie II en/of categorie III, overgedragen en zonder erkenning
verhandeld
en
van het in strijd met de wet verhandelen van wapens en munitie van categorie II en categorie III, een
beroep gemaakt;
5. ( parketnummer 10/751061-20)
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 februari 2019 tot
en met 3 december 2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of
Kinderdijk en/of Sliedrecht ,
tezamen en in vereniging met een ander,
aan iemand, te weten
- [naam05] en
- [naam07] en
- [naam06] ,
die anders dan als ambtenaar, werkzaam zijn, in dienstbetrekking of middels
detachering of als uitzendkracht, bij [bedrijf01] , in de functie van
supervisor piping/manager productie ( [naam05] ) en
voorman/baas/supervisor/uitvoerder ( [naam06] ) en supervisor III/voorman
( [naam07] ),
naar aanleiding van hetgeen deze [naam05] en [naam07] en [naam06] in
hun betrekking hebben gedaan ,
telkens giften , te weten betalingen in de vorm van cash geld, al dan niet uit naam van [bedrijf02]
, heeft gedaan
van die aard en onder zodanige omstandigheden dat hij, redelijkerwijs moest
aannemen dat die [naam05] en [naam07] en [naam06] , deze giften in strijd
met hun plicht zouden verzwijgen tegenover hun werkgever.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

10.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.(parketnummer 10/750423-18)

Als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

2.(parketnummer 10/750423-18)

Medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, en artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens en munitie een beroep maken;

5.(parketnummer 10/751061-20)

Medeplegen van aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan, een gift doen van die aard en onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

11.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

12.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel in wapens en munitie en in diezelfde periode deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband dat naast de wapenhandel, import van wapens en munitie, en wapenbezit, ook het overtreden van de Opiumwet als oogmerk heeft gehad. De verdachte was de leider van deze organisatie.
Het ongecontroleerde bezit en de handel in vuurwapens begint een steeds groter probleem te worden. Steeds vaker worden vuurwapens aangetroffen in de openbare ruimte en niet zelden worden deze ook daadwerkelijk gebruikt. Het aantal incidenten met vuurwapens baart politie en justitie ernstige zorgen en heeft er toe geleid dat vuurwapenbezit inmiddels zwaarder wordt bestraft dan voorheen. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn met het oog hierop aangepast. Het aantal liquidaties door middel van vuurwapengebruik in de drugswereld, bijvoorbeeld in geval van ripdeals, is ongekend. Er zijn meerdere voorbeelden bekend waarbij afrekeningen hebben plaatsgevonden op klaarlichte dag en in de openbare ruimte. Het bezit en gebruik van vuurwapens zorgt dan ook voor toenemende gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft met zijn handelen een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verdere verspreiding van vuurwapens, waaronder ook automatische wapens, en niet kan worden uitgesloten dat de door verdachte geleverde wapens daadwerkelijk zijn gebruikt bij incidenten. De verdachte heeft zich daar allemaal niet om bekommerd.
Daarnaast is bewezen dat de verdachte deel uitmaakte van een organisatie die – naast de handel in vuurwapens – ook tot oogmerk had de handel in hard drugs zoals MDMA en cocaïne. Tegen feiten als deze dient streng te worden opgetreden.
Ook heeft de verdachte zich samen met zijn broer [voornaam medeverdachte02] gedurende een periode van bijna een jaar schuldig gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping van drie medewerkers van een scheepswerf. Op die manier zorgde de verdachte er voor dat zijn onderneming een voorkeursbehandeling kreeg bij het inlenen van personeel door de scheepswerf. Deze vorm van omkoping leidt tot concurrentievervalsing en ondermijning van het maatschappelijk en economisch verkeer. Verdachte heeft hierbij alleen aan zijn eigen financieel gewin gedacht. In totaal is een bedrag van ruim € 5.500,- uitgekeerd aan de medewerkers van de scheepswerf. Aannemelijk is dat het met de omkoping verworven voordeel voor de verdachte een aanzienlijk groter bedrag betreft.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van 16 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vuurwapengerelateerde delicten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 januari 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
“Uit de gesprekken met de reclassering komen geen maatschappelijke problemen naar voren. Betrokkene heeft een steunend gezin en heeft inkomsten uit arbeid. Er zijn geen signalen die duiden op middelenproblematiek of psychische problemen en betrokkene lijkt over voldoende vaardigheden te beschikken om zijn leven op een positieve en delictvrije manier op te bouwen. Vanwege zijn ontkenning inzake de verdenkingen is het de reclassering niet gelukt om een ingang te vinden voor gedragsverandering
.
Conclusies
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling van die duur heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 25 februari 2020 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 25 februari 2020 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna 37 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaren (24 maanden), is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van bijna 13 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. De rechtbank acht een vermindering met 10% van de op te leggen straf aangewezen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Wet straffen en beschermen
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de nieuwe regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling (VI).
Gelet op de hoogte van de hierna op te leggen straf behoeft dit verzoek geen bespreking. De periode van voorwaardelijke invrijheidstelling is immers in dit geval onder de oude en de nieuwe regeling gelijk.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.
De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, althans het bevel tot voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen, zodat de verdachte de behandeling van een eventueel hoger beroep in vrijheid kan afwachten. Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur volgt dat de rechtbank nog immer ernstige bezwaren aanwezig acht voor de voorlopige hechtenis ten aanzien van de in het vonnis van heden bewezen verklaarde feiten. Datzelfde geldt voor de vrees voor herhaling die aan de voorlopige hechtenis ten grondslag is gelegd. Dit was ook ten tijde van het bevel tot schorsing het geval. Een afweging van het strafvorderlijk belang bij voortduring van de detentie tegenover het belang van de verdachte om zijn berechting in vrijheid te mogen afwachten, leidde er toen toe dat de voorlopige hechtenis moest worden geschorst, omdat er toentertijd nog geen concreet zicht bestond op inhoudelijke behandeling van de zaak. Die situatie is niet langer aan de orde. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en de verdachte wordt bij dit vonnis schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten. Een hernieuwde afweging van belangen leidt tot de conclusie dat de belangen van de samenleving bij de detentie van de verdachte nu zwaarder moeten wegen dan de belangen van de verdachte om in vrijheid een mogelijk hoger beroep in zijn zaak af te wachten. Dit leidt tot het oordeel dat de rechtbank geen termen aanwezig acht om tot opheffing, dan wel opnieuw schorsing van de voorlopige hechtenis over te gaan.

13.In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een last tot teruggave aan de verdachte te geven van een aantal in beslag genomen voorwerpen.
Beoordeling
Overeenkomstig deze vordering zal ten aanzien van de door de officier van justitie genoemde voorwerpen een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, zijnde degene bij wie deze in beslag zijn genomen.

14.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de besloten vennootschap [bedrijf01] ter zake van de ten laste gelegde niet-ambtelijke omkoping. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 32.756,93 aan materiële schade. Het betreft de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt om een recherchebureau onderzoek te laten verrichten naar mogelijke corruptie door één of meer medewerkers van het bedrijf.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor integrale toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft de niet-ontvankelijkverklaring van de vordering bepleit op de grond dat causaal verband tussen de vordering en het strafbare feit ontbreekt, althans niet eenvoudig is vast te stellen. Voorts blijkt uit de bij de vordering overgelegde facturen niet welke werkzaamheden zijn verricht en of deze werkzaamheden zijn verricht in het kader van het tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering tot schadevergoeding is gedateerd 3 februari 2022 en is namens de besloten vennootschap ingediend door mevrouw [naam08] . Bij de vordering zijn geen stukken overgelegd waaruit volgt dat genoemde [naam08] gemachtigd is om de besloten vennootschap in rechte te vertegenwoordigen. Ter terechtzitting is door de officier van justitie een machtiging overgelegd waarbij voornoemde [naam08] is gemachtigd om de vennootschap te vertegenwoordigen ter zake van de ingediende vordering. Deze machtiging is ondertekend door [naam09] (algemeen directeur) en [naam10] (financieel directeur), als zodanig vertegenwoordigende het gehele bestuur van [bedrijf01] .
Door de benadeelde partij is geen uittreksel overgelegd uit het register van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat genoemde personen bevoegd zijn om namens de besloten vennootschap in rechte op te treden en dus tevens bevoegd zijn om mevrouw [naam08] te machtigen. Daardoor is de rechtbank niet in de gelegenheid om vast te stellen of de vordering is ingediend door een daartoe bevoegdelijk gemachtigde persoon. In beginsel dient de rechtbank de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen om daartoe alsnog de noodzakelijke bescheiden over te leggen. Daarvan is echter na afweging van de betrokken belangen afgezien. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de redelijke termijn waarbinnen berechting dient plaats te vinden inmiddels ruim is overschreden. Het belang van een voortvarende berechting dient gelet op die termijnoverschrijding te prevaleren boven het belang van de benadeelde partij om een rechterlijk oordeel te verkrijgen omtrent de gegrondheid van de ingediende vordering. De rechtbank zal de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij is in de gelegenheid om de vordering alsnog aan de burgerlijke rechter voor te leggen.

15.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 140 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

16.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

17.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/750423-18 onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek tot opheffing, dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van:
  • 1 autosleutel Mercedes met sleutelhanger Hugo Boss ( [beslagnummer01] );
  • 1 autosleutel Mercedes met sleutelhanger ( [beslagnummer02] );
verklaart de benadeelde partij [bedrijf01] . niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(parketnummer 10/750423-18)
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 september 2018 tot en met 3 december
2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk, in ieder geval
(telkens) op een of meer plaatsen, heeft deelgenomen aan een organisatie,
zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte02]
en/of [medeverdachte01] en/of [medeverdachte03] , welke organisatie tot oogmerk had
het plegen van (een) misdrijf/misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van
- wapenhandel, als bedoeld in de artikelen 9 en/of 31, eerste lid, van de Wet
wapens en munitie, waarbij de wapenhandel onder andere bestond uit het
overdragen en/of zonder erkenning verhandelen en/of voorhanden hebben van
diverse wapens en/of onderdelen daarvan en munitie van categorie II en/of
categorie III en/of bestond uit het in strijd met de wet vervaardigen,
transformeren, uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen,
herstellen, beproeven en verhandelen van wapens en/of onderdelen daarvan
en/of munitie van categorie II en/of categorie III en/of
- wapenbezit, als bedoeld in (de) artikel(en) 13, eerste lid en/of artikel 26,
eerste lid, van de Wet wapens en munitie, namelijk het voorhanden hebben van
(een) wapen(s) en munitie van categorie II en/of categorie III en/of
- overtreding van artikel 2 en/of 3 en/of 10a van de Opiumwet en/of
- overtreding van de Geneesmiddelenwet
terwijl hij, verdachte, leider en/of oprichter en/of bestuurder was van
voornoemde organisatie;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 september
2018 tot en met 3 december 2019
te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk, in elk geval
(telkens) op een of meer plaatsen,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft gehandeld in strijd met (de) artikel(en) 9 en/of 31, eerste lid, van de
Wet wapens en munitie,
immers
heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) één
of meer wapen(s) en/of essentiële onderdelen daarvan en/of munitie van
categorie II en/of categorie III, overgedragen en/of zonder erkenning
verhandeld en/of voorhanden gehad
en/of
van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen,
verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of
verhandelen van wapens en/of munitie van categorie II en/of categorie III, een
beroep of een gewoonte gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 20 september 2019 te Rijswijk en/of Capelle aan den
IJssel, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten
- een vuurwapen van het merk Cugir, type 63, kaliber 7.62 X 39 mm
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of
en/of
- munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 34, in
ieder geval een of meer, kogelpatronen van het kaliber 7.62 X 39 mm
heeft overgedragen en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl hij verdachte van het overdragen en/of voorhanden hebben een gewoonte
of beroep heeft gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 15 september 2019 te Capelle aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II of III,
te weten een pistool van het kaliber 7.65 of 7.62 mm, zijnde een vuurwapen
voorhanden heeft gehad;
terwijl hij verdachte daarvan een gewoonte of beroep heeft gemaakt;
(parketnummer 10/751061-20)
5.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 februari 2019 tot
en met 3 december 2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of
Kinderdijk en/of Sliedrecht en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
aan iemand, te weten
- [naam05] en/of
- [naam07] en/of
- [naam06] ,
die anders dan als ambtenaar, werkzaam is/zijn, in dienstbetrekking of middels
detachering of als uitzendkracht, bij [bedrijf01] , in de functie van
supervisor piping/manager productie ( [naam05] ) en/of
voorman/baas/supervisor/uitvoerder ( [naam06] ) en/of supervisor III/voorman
( [naam07] ), althans in enige functie,
naar aanleiding van hetgeen deze [naam05] en/of [naam07] en/of [naam06] in
zijn/hun betrekking heeft/hebben gedaan en/of nagelaten dan wel zal/zullen
doen of nalaten,
telkens een of meer gift(en) en/of een of meer belofte(s), te weten een of
meer betaling(en) in de vorm van cash geld, al dan niet uit naam van [bedrijf02]
, heeft gedaan
van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij, redelijkerwijs moest
aannemen dat die [naam05] en/of [naam07] en/of [naam06] , deze giften in strijd
met zijn/hun plicht zou(den) verzwijgen tegen over zijn/hun werkgever.