ECLI:NL:RBROT:2023:2608

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
10 / 611734 / HA ZA 21-60
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming nieuwe deskundige en beoordeling voorwaardelijk wrakingsverzoek in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 22 maart 2023 een vonnis uitgesproken in de zaak tussen VDS en EDS Rotterdam C.V. De rechtbank heeft een nieuwe deskundige benoemd na het ontslag van de eerder benoemde deskundige, ing. [deskundige01]. Dit ontslag volgde op een verzoek van VDS, die aangaf dat de deskundige een directe collega was van een medewerker van EDS, wat vragen opriep over zijn onafhankelijkheid. De rechtbank heeft ing. [deskundige02] benoemd als nieuwe deskundige, die zich bereid heeft verklaard het onderzoek uit te voeren. VDS heeft een voorwaardelijk wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, mr. J.B. Smits, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om dit verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank heeft de deskundige de opdracht gegeven om een schriftelijk deskundigenbericht op te stellen over de staat van de fundering van het pand van VDS en de schade die mogelijk is veroorzaakt door de werkzaamheden van EDS. Tevens is een voorschot op de kosten van de deskundige vastgesteld op € 11.767,25, dat door beide partijen moet worden betaald. De rechtbank heeft benadrukt dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige en dat verdere beslissingen worden aangehouden totdat het deskundigenbericht is ingediend.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zaak-/rolnummer: 10 / 611734 / HA ZA 21-60
Vonnis van 22 maart 2023
in de zaak van

1.[naam01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
2. [naam02],
wonende te [woonplaats02] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. R. Benneker te Rotterdam,
tegen

1.de commanditaire vennootschap

EDS Rotterdam C.V.,
gevestigd te Naarden,
2. de stichting
Stichting Bewaarder Kralust,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat: mr. Z.H. van Dorth tot Medler te Rotterdam.
Partijen worden hierna, hetzij gezamenlijk en in enkelvoud, aangeduid als “VDS” en “EDS”, hetzij elk afzonderlijk als [naam01] , [naam02] , EDS Rotterdam C.V. en Stichting Bewaarder Kralust.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 september 2022, waarin een deskundigenbericht is bevolen en
ing. [deskundige01] als deskundige is benoemd, en de aan dat vonnis ten grondslag liggende processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In conventie
Terugtreden deskundige
2.1.
Na het tussenvonnis van 14 september 2022 heeft VDS bij brief van 27 september 2022 medegedeeld dat haar inmiddels was gebleken dat de heer [naam03] sinds januari 2022 een directe collega was geworden van de in het tussenvonnis benoemde deskundige [deskundige01] . [naam03] was daarvoor werkzaam geweest bij EMN/CED (verder EMN”), dat in deze procedure ten behoeve van EDS reeds een rapportage heeft uitgebracht. VDS heeft op grond daarvan verzocht een andere deskundige te benoemen. [deskundige01] heeft daarop medegedeeld dat hij, tot dat hij kennis genomen had van voornoemde brief van VDS, niet had geweten dat zijn (inmiddels) directe collega eerder bij een in deze zaak een rol spelend onderzoek betrokken was geweest en dat hij, nu hij dat wel wist, van mening was dat het hem niet langer vrij staat de opdracht van de rechtbank uit te voeren. [deskundige01] zal daarom als deskundige in deze procedure worden ontslagen. Het is noodzakelijk dat een andere deskundige wordt benoemd.
Correspondentie met betrekking tot de te benoemen deskundige
2.2.
De rechtbank heeft ing. [deskundige02] als te benoemen deskundige op het gebied van (houten) funderingsconstructies en de begroting van schade benaderd. Ing. [deskundige02] (verder “de deskundige”) heeft desgevraagd verklaard bereid en in staat te zijn het verlangde onderzoek te verrichten. Tevens heeft hij te kennen gegeven een onafhankelijk oordeel te kunnen geven en een begroting opgesteld. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de benoeming van deze deskundige en de door hem opgestelde begroting. Op de in dat verband door partijen gestelde vragen (onder meer betreffende zijn onafhankelijkheid) heeft de deskundige op 13 december 2022 inhoudelijk gereageerd.
2.3.
Bij berichten van 19 december 2022 hebben partijen opnieuw vragen aan de deskundige geformuleerd, wederom betreffende diens onafhankelijkheid, de kosten en de wijze van het te verrichten onderzoek. Bij bericht van 13 maart 2023 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld deze laatste vragen van partijen niet (meer) aan de deskundige te zullen voorleggen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de deskundige voldoende informatie en duidelijkheid heeft verschaft omtrent zijn onafhankelijkheid, de kosten en de wijze waarop het onderzoek zal worden uitgevoerd.
2.4.
Bij brief van 14 maart 2023 (verder “de brief van VDS”) heeft (de advocaat van) VDS de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:

(voorwaardelijk wrakingsverzoek)
(…)
Het oordeel van uw rechtbank miskent dat de heer [deskundige02] later wel bekend zal worden met in elk geval één van de betrokken verzekeraars: Nationale Nederlanden, de CAR-verzekeraar van Brefu. Een en ander kan ook worden afgeleid uit het procesdossier (…)
Voorts hebben cliënten [VDS, rechtbank] op de Facebook-pagina van de heer [deskundige02] waargenomen dat de heer [deskundige02] diverse medewerkers – waaronder schade-experts – werkzaam bij EMN/CED (de door EDS Rotterdam en Kralust [EDS, rechtbank] in deze kwestie ingeschakelde partij) tot zijn zakelijke en/of privékring rekent. Een aantal schermafbeeldingen die dit onderbouwen, zullen mijn cliënten nog nazenden.
Cliënten gaan ervan uit dat uw rechtbank zich niet bewust is geweest van het voorgaande. Om die reden rekenen cliënte [sic] erop dat uw rechtbank alsnog bereid zal zijn om de heer [deskundige02] in elk geval de vragen te stelen
of (i) Nationale Nederlanden klant is van de heer [deskundige02] /One Expertise en of er enige (andere) organisatorische verbondenheid bestaat tussen de deskundige en Nationale Nederlanden en (ii) of de heer [deskundige02] zakelijke en/of in privé relaties onderhoudt met medewerkers van EMN/CED (de deskundige van EDS Rotterdam en Kralust).
Wanneer uw rechtbank (toch) persisteert in haar weigering om in elk geval laatstgenoemde (door mij onderstreepte) vragen voor te leggen aan de heer [deskundige02] , dan dient deze brief te worden opgevat als een wrakingsverzoek jegens de behandelend rechter, mr. J.B. Smits, waarvan ik de gronden in het navolgende zal toelichten namens cliënten.”
Beoordeling en benoeming
2.5.
De rechtbank blijft bij het, in haar bericht van 13 maart 2023 gegeven, oordeel dat de deskundige al voldoende duidelijkheid heeft gegeven omtrent, onder meer, zijn onafhankelijkheid en zal de door VDS in haar hiervoor geciteerde brief geformuleerde aanvullende vragen niet (alsnog) aan de deskundige voorleggen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.6.
Het in de brief van VDS genoemde Brefu (zie 2.4 hiervoor) is de aannemer die in opdracht van EDS het funderingsherstel heeft uitgevoerd dat, zo stelt VDS, tot schade aan het pand van VDS zou hebben geleid. Brefu is géén partij in de onderhavige procedure. Brefu is ook niet door EDS in vrijwaring opgeroepen. Brefu is dan ook op geen enkele andere wijze bij de onderhavige procedure betrokken, dan dat zij in de processtukken als uitvoerder van het werk is benoemd en figureert.
2.7.
VDS heeft het belang van haar vraag of de Nationale Nederlanden klant van de deskundige is onderbouwd met de stelling dat Nationale Nederlanden de CAR-verzekeraar is van Brefu. Deze vraag behoeft geen beantwoording door de deskundige. Zelfs indien de deskundige de vraag bevestigend zou beantwoorden, zou dit in de gegeven procedure, tussen de gegeven procespartijen (waar Brefu dus op geen enkele wijze, zelfs niet indirect, toe behoort of deel van uitmaakt), namelijk niet tot het oordeel leiden dat die omstandigheid, objectief beschouwd, twijfel kan rechtvaardigen aan de onpartijdigheid van de deskundige.
2.8.
Het belang van de vraag of de deskundige zakelijke en/of in privé relaties onderhoudt met medewerkers van EMN heeft VDS onderbouwd door te verwijzen naar “de Facebookpagina van de heer [deskundige02] ”. Onduidelijk is of VDS dan doelt op een Facebookpagina van [deskundige02] privé, of op een Facebookpagina ten behoeve van diens onderneming. De door VDS aangekondigde schermafbeeldingen zijn niet verstrekt.
2.9.
Net als voor Brefu geldt daarbij dat EMN direct noch indirect partij is in deze procedure. EMN is niet meer dan de partij die na ontvangst van de dagvaarding in opdracht van EDS een schaderapport heeft opgemaakt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat EMN bij de uitkomst van deze procedure enig direct belang heeft, of zo ja, welk belang dat dan zou zijn. De suggestie die van de vraag van VDS uit lijkt te gaan, is dat de deskundige zich ervan zou laten weerhouden om tot een ander oordeel te komen dan eerder EMS, louter omdat hij mogelijk zakelijk of privé contact onderhoudt met een of meer medewerkers van EMN. Deze suggestie is naar het oordeel van de rechtbank gezocht en behoeft bij gebreke aan enige concrete onderbouwing geen nadere bespreking.
2.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat ook het eventueel bevestigend beantwoorden van de tweede vraag van VDS niet tot het oordeel kan leiden dat die omstandigheid, objectief beschouwd, twijfel kan rechtvaardigen aan de onpartijdigheid van de deskundige.
2.11.
De rechtbank zal dan ook ing. [deskundige02] tot deskundige benoemen.
2.12.
Eventuele inzichten van partijen aangaande het onderzoek, de al dan niet noodzakelijkheid van een tweede faseonderzoek of de plaats waar in dat verband wel, of juist niet gegraven dient te worden, kunnen partijen gaande het onderzoek met de deskundige delen en, indien zulks tot ogenschijnlijk onoverbrugbare verschillen van inzicht met de deskundige leidt, dan alsnog ter beslechting aan de rechtbank voorleggen.
2.13.
De deskundige heeft meegedeeld dat hij naar verwachting een termijn van vier maanden nodig heeft voor het onderzoek en het opstellen van de conceptrapportage en het definitieve deskundigenbericht.
Het voorwaardelijk wrakingsverzoek
2.14.
Met het voorgaande wordt voldaan aan de door VDS aan haar voorwaardelijke wrakingsverzoek gestelde voorwaarde (zie 2.4 hiervoor). De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
2.15.
Een rechterlijke beslissing kan als zodanig geen grond vormen voor wraking (Gerechtshof Den Haag 14 december 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2538). Een wrakingsverzoek kan daarom niet met succes worden gedaan op de grond dat een door de rechter nog te nemen beslissing een bepaalde inhoud (niet) heeft. Evenmin kan een wrakingsverzoek afhankelijk worden gesteld van de inhoud van een door de rechter nog te nemen beslissing (Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:155) en de rechtbank ziet daarom geen reden om het voorwaardelijk wrakingsverzoek van VDS in handen te stellen van de wrakingskamer (Gerechtshof Den Haag 29 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:532).
De te stellen vragen
2.16.
De rechtbank blijft bij de door haar in het tussenvonnis van 20 april 2022 onder rechtsoverweging 4.12 geformuleerde vragen.
Voorschot
2.17.
De te benoemen deskundige heeft de aan het onderzoek en het opstellen van het deskundigenbericht verbonden honorering en kosten conform zijn meest recente opgaaf
(13 december 2022) begroot op in totaal € 11.767,25 inclusief 21% btw (€ 5.717,25 voor de deskundige zelf en € 6.050,00 voor de werkzaamheden van IFCO), waarbij de rechtbank er zekerheidshalve vanuit gaat dat een tweede faseonderzoek wel noodzakelijk zal zijn. Aangezien partijen reeds in de gelegenheid zijn geweest zich over dit voorschot uit te laten, zal het voorschot op het bedrag van € 11.767,25 inclusief btw worden vastgesteld.
2.18.
Zoals reeds is beslist in rechtsoverweging 4.13 van het tussenvonnis van 20 april 2022, dienen partijen ieder de helft van het voorschot, zijnde een bedrag van € 5.883,63 inclusief btw, te betalen.
Overige verplichtingen van partijen
2.19.
De rechtbank wijst partijen erop dat zij wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.20.
Indien een partij desgevraagd op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
Vervolg van de procedure
2.21.
Nadat de deskundigenrapportage definitief is en is ingediend bij de rechtbank, hebben partijen de gelegenheid om een conclusie na deskundigenbericht te nemen. Daarna komt de zaak in beginsel opnieuw voor vonnis te staan.
2.22.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
3.1.
ontslaat de bij tussenvonnis van 14 september 2022 als deskundige benoemde ing. [deskundige01] ;
3.2.
beveelt een schriftelijk deskundigenbericht ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wat is de staat van de fundering van het pand [adres01] te Rotterdam?;
2. Welke van de thans aan het pand [adres01] aanwezige schade kan worden toegeschreven aan de ten behoeve van de panden 96/98 uitgevoerde heiwerkzaamheden en in hoeverre?;
3. Had die schade zich bij een andere inbrengmethode niet of in mindere mate voorgedaan?;
4. Had EDS/Brefu gezien de staat van (de fundering van) het pand [adres01] te Rotterdam, zoals die blijkt uit de informatie uit de Nebest-rapporten van 2014 en de vooropname van Fides, voor een andere inbrengmethode dienen te kiezen?;
5. Is het uitgraven van de grond in de kruipruimte tot 1,75 meter van de panden [adres02] te Rotterdam een oorzaak van de schade aan het pand [adres01] te Rotterdam en zo ja, in hoeverre?;
6. Had de schade aan het pand [adres01] te Rotterdam zich bij het niet uitgraven van voormelde kruipruimte niet of in mindere mate voorgedaan?;
7. In geval van bevestigende beantwoording van de vraag of de schade aan het pand [adres01] te Rotterdam is veroorzaakt door de funderingsherstelwerkzaamheden en/of het uitgraven van de grond in de kruipruimte van de panden [adres02] te Rotterdam, wordt verzocht om een begroting op te stellen van de materiële schade aan het pand [adres01] te Rotterdam voor zover door deze werkzaamheden veroorzaakt (de door VDS gestelde huur- en omzetderving uitgezonderd);
8. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?;
3.3.
benoemt tot deskundige:
ing. [deskundige02]
Adres: [adres03] , [postcode01] [plaats01]
Telefoon kantoor: [telefoonnnummert01]
Telefoon mobiel: [gsm-nummer01]
E-mail: [e_mail01]
3.4.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op het bedrag van € 11.767,25 inclusief btw;
3.5.
bepaalt dat partijen het voorschot in gelijke delen, te weten ieder een bedrag van € 5.883,63 inclusief btw, dienen te deponeren overeenkomstig de betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) binnen twee weken na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek van het LDCR. Indien partijen het in het tussenvonnis van 14 september 2022 bepaalde voorschot van € 4.870,25 inclusief btw per partij reeds hebben gedeponeerd en dit niet reeds aan partijen is terugbetaald, dienen partijen (alleen) nog het verschil van (€ 5.883,63 minus € 4.870,25, aldus) € 1.013,38 te voldoen;
3.6.
wijst partijen erop dat indien zij het voorschot niet binnen de bepaalde of eventueel verlengde termijn storten, de rechtbank daaraan de gevolgtrekking zal verbinden die zij geraden acht;
3.7.
draagt de griffer op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen zodra het voorschot is ontvangen;
3.8.
gelast dat VDS binnen twee weken na deze beslissing het volledige procesdossier in afschrift aan de deskundige doet toekomen;
3.9.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op een in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats;
3.10.
bepaalt dat de griffier aan de deskundige doet toekomen:
- een afschrift van dit vonnis;
- de Leidraad deskundigen in civiele zaken;
- de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken;
3.11.
bepaalt dat de deskundige in geval van onduidelijkheden, vragen of opmerkingen over dit vonnis, het onderzoek of de kosten, contact op zal nemen met de contactpersoon van de rechtbank;
3.12.
wijst de deskundige erop dat:
- hij het onderzoek pas dient aan te vangen na bericht van de griffier dat het voorschot is ontvangen;
- hij partijen gelegenheid moet geven opmerkingen te maken en vragen te stellen en dat hij in het rapport van die opmerkingen en vragen, alsmede van zijn reacties daarop doet blijken;
- uit het rapport moet blijken op welke stukken het deskundigenoordeel is gebaseerd;
- de rechtbank ervan uitgaat dat de aangeleverde informatie op betrouwbaarheid wordt getoetst en dat wordt gecontroleerd of informatie en stukken zich goed en logisch tot elkaar verhouden;
- hij een concept van het rapport aan partijen moet toezenden en partijen de gelegenheid moet geven binnen twee weken daarover opmerkingen te maken, en;
- het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en de reacties van de deskundige daarop moet vermelden;
3.13.
wijst partijen erop dat zij wettelijk verplicht zijn mee te werken aan het onderzoek, wat onder meer inhoudt dat alle door de deskundige opgevraagde stukken en andere inlichtingen prompt en naar waarheid moeten worden verstrekt;
3.14.
bepaalt dat partijen binnen twee weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden;
3.15.
verwijst de zaak naar de parkeerrol van
4 oktober 2023en bepaalt dat de zaak weer op de rol van lopende zaken zal komen zodra het deskundigenbericht is gedeponeerd, om partijen, om te beginnen VDS, de gelegenheid te geven een conclusie na deskundigenbericht te nemen;
3.16.
draagt de griffier op de zaak op de rol te plaatsen:
- indien het voorschot niet binnen de in dit vonnis bepaalde of een verlengde termijn is ontvangen:
voor akte uitlating partijen over de daaraan te verbinden gevolgen op een termijn van twee weken; of
- na ontvangst ter griffie van het rapport:
voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van VDS op een termijn van vier weken;
3.17.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie
3.18.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.
[2248/3195]