ECLI:NL:RBROT:2023:2767

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
22/003860-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van oproeping vordering gijzeling wegens niet verzonden afschrift naar brp-adres

Op 22 februari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot gijzeling van een veroordeelde. De vordering was ingediend door het Openbaar Ministerie op 15 november 2022, naar aanleiding van een ontnemingsmaatregel die aan de veroordeelde was opgelegd door het gerechtshof Den Haag op 31 mei 2018. Deze ontnemingsmaatregel verplichtte de veroordeelde tot betaling van € 2.596,29 aan de staat, maar tot de datum van de vordering had de veroordeelde niets betaald.

Tijdens de zitting op 22 februari 2023 was de veroordeelde niet aanwezig, en zijn advocaat, mr. M.K. Durdu-Agema, was niet uitdrukkelijk gemachtigd om hem te vertegenwoordigen. De advocaat betoogde dat de oproeping voor de zitting niet correct was verzonden, omdat deze niet naar het adres was gestuurd waarop de veroordeelde ingeschreven stond in de basisregistratie personen. Dit zou betekenen dat de veroordeelde niet op de hoogte was van de zitting en dus niet juist was opgeroepen.

De officier van justitie erkende dat de oproeping niet goed was verzonden, maar stelde dat er pogingen waren gedaan om de vordering te betekenen. De rechtbank oordeelde dat, op basis van het dossier, niet kon worden vastgesteld dat de oproeping correct was verzonden. De rechtbank concludeerde dat de oproeping niet geldig was en verklaarde deze nietig. De beslissing werd genomen door mr. B.E. Dijkers, politierechter, in aanwezigheid van griffier mr. J.D. Schmahl, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
raadkamernummer : 22/025917
parketnummer hof : 22/003860-17
datum : 22 februari 2023
Beslissing van de politierechter op de vordering machtiging gijzeling na wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van artikel 6:6:25 Wetboek van Strafvordering in de zaak van:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
advocaat mr. M.K. Durdu-Agema, kantoorhoudende te Rotterdam.
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

De vordering is op 15 november 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 22 februari 2023 de vordering op de openbare terechtzitting behandeld. Daarbij zijn de raadsvrouw en de officier van justitie, mr. M.A.A. Smeters, gehoord. De veroordeelde is niet op de zitting verschenen. De advocaat mr. M.K. Durdu-Agema is niet uitdrukkelijk gemachtigd om de veroordeelde op de terechtzitting te vertegenwoordigen.

Feiten

Het gerechtshof Den Haag heeft aan de veroordeelde bij arrest van 31 mei 2018 een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de staat van
€ 2.596,29. Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden.
De veroordeelde heeft tot 11 november 2022, zijnde de datum van indiening van de vordering, niets betaald.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 51 dagen.

Standpunt van de advocaat

De veroordeelde is bekend met de vervolging, omdat de strafzaak op tegenspraak heeft plaatsgevonden. Gelet daarop had de oproeping door het Openbaar Ministerie moeten worden toegezonden aan het adres waarop hij is ingeschreven in de basisregistratie personen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat dit is gebeurd. De oproeping is ook niet op dit adres aan de veroordeelde uitgereikt en uit de stukken in het dossier kan niet worden opgemaakt of deze daarna aan het Openbaar Ministerie is betekend onder verzending van een afschrift daarvan naar het adres van de veroordeelde. Ervan uitgaande dat dit niet is gebeurd, heeft de veroordeelde geen wetenschap kunnen krijgen van de zitting van vandaag. Gelet daarop is hij niet juist opgeroepen en dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.

Standpunt van de officier van justitie

De veroordeelde is niet goed opgeroepen. Er is geprobeerd de vordering te betekenen op het adres waarop hij is ingeschreven, maar er is niemand aangetroffen. De vordering is daarna niet betekend aan het Openbaar Ministerie. De oproeping dient daarom nietig te worden verklaard.

Beoordeling

Vast staat dat de veroordeelde bekend was met de vervolging. Dat brengt op grond van het bepaalde in artikel 6:6:25, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) mee dat de oproeping, in afwijking van het bepaalde in artikel 6:6:3, tweede lid, Sv, had moeten worden toegezonden naar het adres waarop de veroordeelde in de basisregistratie personen is ingeschreven. Op basis van het procesdossier kan niet worden vastgesteld dat dit is gebeurd. Uit de akte van uitreiking blijkt dat op 22 november 2022 is geprobeerd de oproeping aan de veroordeelde uit te reiken op het adres waarop hij is ingeschreven en dat dit niet is gelukt. Indien daarna, in het kader van betekening van de oproeping aan het Openbaar Ministerie, een afschrift van de oproeping aan het adres van de veroordeelde zou zijn toegezonden, had de oproeping alsnog geldig plaatsgevonden. Nu daarvan niet is gebleken, wordt geconcludeerd dat de oproeping niet geldig heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande zal de oproeping nietig worden verklaard.

Beslissing

De politierechter verklaart de oproeping nietig.
Deze beslissing is gegeven door
mr. B.E. Dijkers, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.