ECLI:NL:RBROT:2023:2846

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
C/10/652634 / KG ZA 23-116
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop woning en schadevergoeding huurtoeslag na echtscheiding

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel hem te veroordelen tot medewerking aan de verkoop van de woning die zij gezamenlijk bezitten. Partijen zijn op 19 juni 2000 gehuwd in gemeenschap van goederen en zijn sinds 26 oktober 2020 officieel gescheiden. In het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat de man de woning zou overnemen en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek zou ontslaan. De vrouw heeft echter geen huurtoeslag kunnen ontvangen omdat zij nog steeds mede-eigenaar is van de woning, wat haar in financiële problemen heeft gebracht. De vrouw vordert onder andere dat de man zijn medewerking verleent aan de verkoop van de woning en dat hij haar vergoedt voor de gemiste huurtoeslag over 2023. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man onvoldoende stappen heeft ondernomen om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan en heeft de vorderingen van de vrouw grotendeels toegewezen. De man is veroordeeld om binnen een week na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning en de vrouw is gemachtigd om, bij gebrek aan medewerking van de man, zelf een makelaar in te schakelen. Tevens is de man veroordeeld tot betaling van de gemiste huurtoeslag aan de vrouw.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/652634 / KG ZA 23-116
Vonnis in kort geding van 13 maart 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. S. Broekzitter-Nieuwland te Spijkenisse,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 februari 2023, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 24 februari 2023;
  • de door de man ter zitting overgelegde producties.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 19 juni 2000 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres01] te ( [postcode01] ) Spijkenisse (hierna: de woning). Op de woning rust een door partijen afgesloten hypotheek, waaraan een levensverzekering is gekoppeld.
2.3.
Bij beschikking van 26 oktober 2020 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 5 november 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
Partijen hebben in juni 2021 een echtscheidingsconvenant ondertekend. In het echtscheidingsconvenant staat met betrekking tot de woning, voor zover van belang, het volgende:
Artikel 2 De echtelijke woning en daarmee verband houdende rechten en lasten
De echtelijke woning
2.1
De [woning] wordt onder de hierna te noemen voorwaarden toegescheiden aan de man. De vrouw verleent alle noodzakelijke medewerking die nodig is om de tenaamstelling van de woning op alleen de naam van de man te verkrijgen. De man draagt er zorg voor dat de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijkheid van de aan de woning gekoppelde geldlening. Dit kan ook worden bereikt doordat de man een nieuwe hypothecaire geldlening op zijn naam afsluit, waarmee de bestaande hypothecaire geldlening in zijn geheel wordt afgelost.
2.2
De kosten gemoeid met het op naam van de man stellen van de woning, het ontslag uit de hoofdelijkheid, dan wel het afsluiten van een nieuwe hypotheek inclusief noodzakelijke taxatie, komen voor rekening van de man.
2.3
De aan de geldlening gekoppelde levensverzekering met kapitaalopbouw wordt toegescheiden aan de man.
2.4
Partijen hebben de overwaarde van de woning, inclusief de waarde van de polis in goed onderling overleg bepaald op € 80.000,--. Vanwege de toescheiding aan de man komt de vrouw de helft van dit bedrag toe, zijnde € 40.000,--.
2.5
Partijen spreken af dat genoemd bedrag van € 40.000,-- in twee termijnen door de man aan de vrouw moet worden betaald. De eerste termijn wordt in de maand juni 2021 aan de vrouw voldaan. De tweede termijn uiterlijk juni 2022. De woning zal uiterlijk 31 december 2021 op naam van de man zijn gesteld. De vrouw en de man verplichten zich om alle medewerking hieraan te verlenen. mocht een der partijen in gebreke blijven ten aanzien van de op naam stelling van de woning en/of de termijnen die zijn afgesproken voor de betalingen niet in acht nemen en de andere partij daar schade door ondervinden, dan is de ander daarvoor aansprakelijk. In het geval de [woning] eerder verkocht zal zijn, ontvangt de vrouw de tweede termijn direct nadat de man de verkoopopbrengst van de koper heeft ontvangen en zal hij de notaris opdracht geven om de € 20.000,-- direct op de bankrekening van de vrouw te doen bijschrijven.”
2.5.
De man heeft het bedrag van € 40.000,- aan de vrouw voldaan.
2.6.
In een e-mail van 21 oktober 2022 heeft de advocaat van de vrouw de man gesommeerd om binnen twee weken een bewijs toe te zenden waaruit blijkt dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden ontslagen en om binnen een maand een afspraak met de notaris te maken om de levering en de omzetting van de hypotheekakte tot stand te brengen.
2.7.
De man heeft naar aanleiding van de e-mail van 21 oktober 2022 telefonisch contact gezocht met de advocaat van de vrouw en aangegeven dat hij bezig is met het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
2.8.
In een e-mail van 14 november 2022 heeft de advocaat van de vrouw de man verzocht om een schrijven van zijn financiële tussenpersoon met een bevestiging dat het verzoek in behandeling is en wat de stand van zaken en de verwachte termijn is voordat het ontslag rond is. De man heeft aan dit verzoek niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de man, indien hij niet uiterlijk 1 mei 2023 de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire geldlening heeft ontslagen / doen ontslaan en zijn medewerking aan de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem heeft verleend, te veroordelen om binnen één week na betekening van dit vonnis (betekening na 1 mei 2023), tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning;
de man te bevelen zijn medewerking te verlenen aan het geven van de opdracht tot verkoop aan een door de vrouw te kiezen makelaar en zich te houden aan alle adviezen van de betreffende makelaar met betrekking tot de verkoop van de woning, onder andere inhoudende bezichtigingen en het verrichten van klein onderhoud aan de woning en de tuin;
de vrouw te machtigen om bij gebreke van de vereiste medewerking van de man op grond van artikel 3:299 lid 1 BW mede namens de man een makelaar opdracht tot verkoop te geven, bezichtigingen toe te laten en op kosten van de man klein onderhoud aan de woning en de tuin te verrichten;
te bepalen dat, indien de man de in 1. bedoelde medewerking niet verleent, dit vonnis zo nodig in de plaats treedt van de noodzakelijke wilsverklaring, medewerking bij verkoop en levering van de woning/of handtekening van de man in de verkoopovereenkomst en in de notariële akte van levering van de woning aan een derde;
de man te veroordelen tot het betalen van de aan de verkoop van de woning verbonden kosten;
bij verkoop aan een derde de man te veroordelen de overbedelingsvergoeding aan de vrouw te voldoen zijnde de helft van de verkoopprijs minus de hypothecaire schuld, te verminderen met het bedrag van € 20.000,- dat de vrouw reeds heeft ontvangen, dan wel te bepalen dat aan de vrouw toekomt de helft van de verkoopprijs minus de hypothecaire schuld te verminderen met het bedrag van € 20.000,-/de helft van de netto opbrengst uit verkoop van de woning (verkoopsom minus hypotheekschuld), te verminderen met € 20.000,-;
de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen € 4.236,- ter zake de gemiste en nog te derven huurtoeslag over 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen € 353,- per maand dan wel het bedrag dat de vrouw ter zake van huurtoeslag misloopt, voor iedere maand vanaf 2024 dat de vrouw geen aanspraak kan maken op huurtoeslag;
bij afwijzing van 7. en 8.: de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen € 353,- per maand dan wel het bedrag dat de vrouw ter zake van huurtoeslag misloopt en zal mislopen, voor iedere maand dat de vrouw geen aanspraak kan maken op huurtoeslag, ingaande per 1 januari 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
de man te veroordelen in de proceskosten;
althans een zodanige voorziening te treffen als de Voorzieningenrechter in goede justitie al vermenen te behoren.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de man in strijd met het convenant niet heeft geregeld dat de woning op zijn naam is komen te staan met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijkheid. Het gevolg hiervan is dat zij aansprakelijk is gebleven en geen huurtoeslag kan krijgen. De man is aansprakelijk voor deze schade en moet deze vergoeden.
3.3.
De man voert verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding en spoedeisend belang

4.1.
Partijen zijn inmiddels meer dan twee jaar gescheiden. In juni 2021 spraken zij af dat de man het aandeel van de vrouw in de woning uiterlijk per 31 december 2021 zou overnemen en dat hij zou regelen dat zij uit de hoofdelijkheid zou worden ontslagen. Dat is niet gebeurd. Hierdoor is de vrouw nog steeds hoofdelijk aansprakelijk jegens de financier. Ook leidt dit – blijkens de in zoverre onbetwiste stellingen van de vrouw – ertoe dat zij in financiële problemen komt: zij krijgt geen huurtoeslag doordat zij nog steeds mede-eigenaar van de woning is. Hiermee is de spoedeisendheid van deze zaak gegeven.
De vorderingen 1 tot en met 5
4.2.
Vaststaat dat partijen in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen dat de toedeling van de woning aan de man geschiedt onder de voorwaarde dat de man het aandeel van de vrouw in de woning overneemt en de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid vóór 31 december 2021. Inmiddels zijn sinds die termijn ruim veertien maanden verstreken en uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat de man, ondanks diverse sommaties daartoe, onvoldoende stappen heeft gezet om te bewerkstelligen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen. De man zegt dat hij de vrouw wil uitkopen en dat zijn inkomen voldoende is, maar dat hij er tegenaan loopt dat het als zelfstandige ondernemer niet makkelijk is om financiering te regelen. Ook als dit klopt, komt dit voor zijn eigen rekening en risico. De huidige stand van zaken is dat niet gebleken is dat de man voldoende financiële middelen heeft of op korte termijn zal hebben om de vrouw uit te kopen. Gelet op het vorenstaande kan van de vrouw niet langer worden gevergd dat zij haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld laat voortduren. De vrouw heeft in haar vordering de man nog tot 1 mei 2023 gegeven om de woning over te nemen. Als de woning alsdan nog niet op naam van (alleen) de man staat, zal de woning aan een derde moeten worden verkocht.
4.3.
Dit betekent dat het gevorderde onder 1. wordt toegewezen. De voorzieningenrechter zal daarbij bepalen dat de verkoop en levering moet plaatsvinden tegen de door de makelaar best mogelijk geachte verkoopprijs en overigens op de gebruikelijke voorwaarden. Partijen kunnen daarvan afwijken als zij met elkaar anders overeenkomen. Indien de man zijn medewerking niet verleent zal dit vonnis in de plaats treden van de vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de man op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW op de wijze zoals hierna bepaald.
4.4.
In het kader van de medewerking aan de verkoop van de woning is de man ook gehouden om, zoals gevorderd onder 2., mee te werken aan het geven van de opdracht tot verkoop aan een door de vrouw te kiezen makelaar en zich te houden aan alle adviezen van de makelaar met betrekking tot de woning, waaronder het houden van bezichtigingen en het verrichten van klein onderhoud aan de woning en de tuin. Indien de man zijn medewerking hieraan niet verleent wordt de vrouw op grond van artikel 3:299 lid 1 BW gemachtigd om mede namens de man de makelaar de opdracht tot verkoop te geven, bezichtigingen toe te laten en op kosten van de man klein onderhoud aan de woning en de tuin te verrichten.
4.5.
De vordering om de man te veroordelen in de kosten gemoeid met de verkoop van de woning wordt afgewezen. Het staat nog niet vast of deze kosten gemaakt zullen worden en, zo ja, tot welk bedrag. De vordering is daarom onvoldoende bepaalbaar en niet toewijsbaar.
Vordering 6
4.6.
De vrouw vordert onder 6 primair om bij de verkoop van de woning aan een derde de man te veroordelen de overbedelingsvergoeding aan haar te voldoen, zijnde de helft van de verkoopprijs minus de hypothecaire schuld, te verminderen met het bedrag van
€ 20.000,- dat de vrouw reeds heeft ontvangen. Subsidiair vordert de vrouw te bepalen dat aan haar toekomt de helft van de verkoopprijs minus de hypothecaire schuld te verminderen met het bedrag van € 20.000,- / de helft van de netto opbrengst uit verkoop van de woning, te verminderen met € 20.000,-.
4.7.
De voorzieningenrechter oordeelt hierover als volgt.
4.8.
In het convenant wordt de overwaarde van de woning, inclusief de levensverzekering, geschat op € 80.000,-. Omdat de man de woning en (het kapitaal dat hoort bij) de levensverzekering kreeg toebedeeld, bepaalt het convenant dat de man de vrouw de helft van dit bedrag moet betalen, € 40.000,-. De vrouw stelt dat het bedrag van € 80.000,- voor ongeveer de helft ziet op de overwaarde van de woning als zodanig en ongeveer de helft op de levensverzekering. De man heeft op zitting gezegd dat dit kan kloppen. De voorzieningenrechter concludeert dat partijen er destijds dus kennelijk van uitgingen dat de woning circa € 40.000,- meer waard was dan de hypotheekschuld en dat zij het aangewezen achten om die meerwaarde 50/50 te delen.
4.9.
Op zitting is gebleken dat beide partijen verwachten dat de woning nu (in 2023) bij een verkoop aan een derde meer zal gaan opleveren dan zij destijds verwachten. Anders gezegd: zij verwachten dat er meer overwaarde zal zijn dan € 40.000,-. Vordering 6 van de vrouw is erop gericht dat zij van dit meerdere de helft zal krijgen.
4.10.
Voor zover de ‘extra overwaarde’ het gevolg is van een waardestijging van de woning (en niet van een aflossing van de hypotheekschuld door een van partijen) acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat de vrouw nog recht heeft op betaling met betrekking tot de aldus gerealiseerde overwaarde van de woning, verminderd met het door haar reeds ontvangen bedrag van € 20.000,-. Immers, de woning is gezamenlijk eigendom en de vrouw heeft in beginsel recht op de helft van de overwaarde en daarvan heeft ze reeds € 20.000,- ontvangen. Er is vooralsnog geen reden om te verwachten dat de bodemrechter van dit uitgangspunt zal afwijken. Het convenant deelt de woning weliswaar toe aan de man, maar onder de voorwaarde dat de vrouw vóór 31 december 2021 uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid zou zijn ontslagen. Dat heeft de man niet bewerkstelligd. Het ligt niet voor de hand dat dit beloond wordt doordat de man de extra overwaarde die in de tussenliggende periode is ontstaan door een waardestijging van de woning kan houden.
4.11.
Toch is vordering 6 niet toewijsbaar. De vrouw vordert primair dat de man bij een verkoop aan een derde het haar toekomende deel van de extra overwaarde moet betalen. Echter: de woning zal niet door de man worden verkocht maar (in ieder geval juridisch) door partijen gezamenlijk. De toedeling van dit bedrag aan haar is dus geen betalingsverplichting van de man aan de vrouw maar een verdelingsvraag tussen partijen. Het gaat te ver om de primaire vordering van de vrouw op te vatten als een vordering tot veroordeling aan medewerking van de (voorlopige) verdeling van de overwaarde. Vordering 6 subsidiair betreft een verklaring voor recht en die kan in kort geding niet worden toegewezen.
4.12.
Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter nu geen beslissing in het dictum kan opnemen over de verdeling van de overwaarde van de woning. De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging om bij de verkoop van de woning de overwaarde van de woning te verdelen, rekening houdend met eventuele aflossingen door een van partijen sinds het echtscheidingsconvenant en het feit dat de vrouw van de overwaarde van de woning tot nu toe € 20.000,- heeft ontvangen.
De vorderingen 7 tot en met 9
4.13.
De vrouw vordert verder schadevergoeding van de man vanwege gederfde en te derven huurtoeslagen. Hierover wordt het volgende overwogen.
4.14.
De vrouw stelt dat zij in 2023 niet in aanmerking komt voor huurtoeslag doordat de woning nog steeds haar eigendom is en daardoor in box 3 valt. Dit betreft een bedrag van € 353,- per maand. De man heeft niet betwist dat de vrouw hierdoor huurtoeslag misloopt. Zij lijdt dus schade als gevolg van het feit dat de man heeft nagelaten de vrouw in 2021 uit te kopen, zoals de afspraak was. De man is daarvoor aansprakelijk (vergelijk artikel 2.5 van het convenant). Hij moet haar dus de huurtoeslagen vergoeden. Dit geldt voor het gehele jaar 2023, ook als de woning in de loop van dit jaar alsnog op naam van (alleen) de man komt te staan of wordt verkocht aan een derde. Het recht van de vrouw op huurtoeslag voor 2023 wordt immers bepaald aan de hand van het vermogen van de vrouw op 1 januari 2023. Nu huurtoeslagen maandelijks worden uitbetaald op de 20ste van de maand, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende reden te bepalen dat alle maandelijkse termijnen voor het hele jaar 2023 in één keer moeten worden betaald. De man wordt veroordeeld tot betaling van de maandbedragen over 2023, vermeerderd met rente, op de wijze zoals hierna bepaald.
4.15.
Voor veroordeling van de man tot betaling van de door de vrouw eventueel mis te lopen huurtoeslag voor iedere maand vanaf 2024 ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Op basis van dit vonnis kan redelijkerwijs ervan uitgegaan worden dat de woning op 1 januari 2024 niet langer mede op haar naam zal staan. De vorderingen onder 8. en onder 9. (voor zover deze ziet op 2024) worden daarom afgewezen.
De proceskosten
4.16.
Omdat partijen met elkaar gehuwd waren, zal de voorzieningenrechter de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
a. veroordeelt de man om binnen één week na betekening van dit vonnis (betekening na 1 mei 2023) zijn medewerking aan de verkoop en levering van de woning aan een derde te verlenen, welke verkoop en levering plaatsvinden tegen de door de makelaar best mogelijk geachte verkoopprijs en overigens op de gebruikelijke voorwaarden;
veroordeelt de man om binnen één week na betekening van dit vonnis (betekening na 1 mei 2023) zijn medewerking te verlenen aan het geven van de opdracht tot verkoop aan een door de vrouw te kiezen makelaar en zich te houden aan alle adviezen van de betreffende makelaar met betrekking tot de verkoop van de woning, onder andere inhoudende bezichtigingen en het verrichten van klein onderhoud aan de woning en de tuin,
bepaalt dat, indien de man de onder a. bedoelde medewerking niet verleent, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW zo nodig in de plaats treedt van de noodzakelijke wilsverklaring, medewerking bij verkoop en levering van de woning en handtekening van de man in de verkoopovereenkomst en in de notariële akte van levering van de woning,
machtigt de vrouw om bij gebreke van de onder b. bedoelde medewerking van de man op grond van artikel 3:299 lid 1 BW mede namens de man een makelaar opdracht tot verkoop te geven, bezichtigingen toe te laten en op kosten van de man klein onderhoud aan de woning en de tuin te verrichten,
bepaalt dat de onder a. en b. opgenomen veroordelingen vervallen indien de man uiterlijk op 1 mei 2023 de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire geldlening heeft doen ontslaan en zijn medewerking aan de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem heeft verleend;
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen:
  • een bedrag van € 706,- ter zake de huurtoeslag over januari en februari 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding, en
  • een bedrag van € 353,- per maand gedurende de maanden maart tot en met december 2023, steeds op de 20ste dag van de maand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die datum,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
i. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en door mr. P. de Bruin ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2023.
2180/1876