In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], namens eiseres op 15 november 2021 een verzoek ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen voor een minnelijke schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Dit verzoek werd op 24 november 2021 afgewezen door verweerder, die het verzoek niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschouwde. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder het ingediende administratieve beroepschrift als bezwaarschrift heeft aangemerkt en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het primaire besluit van verweerder geen bestuursrechtelijke rechtshandeling is, omdat verweerder in het insolventierecht optreedt als een 'gewone schuldeiser' en niet als bestuursorgaan. Dit betekent dat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) geen mogelijkheid biedt tot kwijtschelding, en dat verweerder gebruik had moeten maken van de bevoegdheden die een schuldeiser op grond van het privaatrecht heeft.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eisers moet vergoeden. De totale vergoeding voor proceskosten is vastgesteld op € 759,-, met aanvullende kosten voor reiskosten en verletkosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert en is openbaar uitgesproken op 20 januari 2023.