ECLI:NL:RBROT:2023:2944

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
C/10/647458 / FA RK 22-7930
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling ouderschap van (voorheen anonieme) donor wegens familylife

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 28 maart 2023, wordt de ontkenning van het vaderschap van [belanghebbende01] gegrond verklaard. Verzoekster, geboren op [geboortedatum01] 1994, heeft via kunstmatige inseminatie van een anonieme donor, [belanghebbende02], haar biologische vader gevonden. De rechtbank overweegt dat het vasthouden aan de wettelijke termijn voor het indienen van het verzoek tot ontkenning van het vaderschap een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van verzoekster zou zijn, in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank laat de vervaltermijn buiten toepassing en ontvangt verzoekster in haar verzoek.

Daarnaast verzoekt verzoekster de vaststelling van het ouderschap van [belanghebbende02]. De rechtbank stelt vast dat er sinds 2018 een familylife is ontstaan tussen verzoekster en [belanghebbende02]. De rechtbank wijst het verzoek tot vaststelling van het ouderschap toe, maar stelt dat deze vaststelling pas rechtsgevolg krijgt zodra de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. A. Lablans, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van griffier C. Naujoks.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/647458 / FA RK 22-7930
Beschikking van 28 maart 2023 over ontkenning en vaststelling ouderschap
in de zaak van:
[verzoekster01], hierna: verzoekster,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat mr. G.A.H. Wiekamp te Hendrik-Ido-Ambacht.
In deze zaak zijn belanghebbenden:
[belanghebbende01], hierna: [belanghebbende01] ,
wonende te [woonplaats02] ,
en
[belanghebbende02], hierna: [belanghebbende02] ,
wonende te [woonplaats03] ,
en
[moeder01], hierna: de moeder,
wonende te [woonplaats04] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 8 november 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 7 maart 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • verzoekster, bijgestaan door haar advocaat;
  • [belanghebbende02] ;
  • de moeder.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van 10 januari 1994 is de echtscheiding uitgesproken tussen de moeder en [belanghebbende01] . Op 16 februari 1994 is deze beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Verzoekster is op [geboortedatum01] 1994 te [geboorteplaats01] geboren.
2.3.
Verzoekster, [belanghebbende01] en [belanghebbende02] hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Ontkenning vaderschap
3.1.1.
Verzoekster verzoekt de ontkenning van het vaderschap van [belanghebbende01] gegrond te verklaren.
3.1.2.
Verzoekster legt aan haar verzoek ten grondslag dat niet [belanghebbende01] haar biologische vader is, maar [belanghebbende02] . Verzoekster is met instemming van [belanghebbende01] via kunstmatige inseminatie van een anonieme donor verwekt. In augustus 2018 is uit onderzoek door verzoekster, aan de hand van DNA-profielen van donoren en donorkinderen, komen vast te staan dat [belanghebbende02] haar donorvader is. Zij heeft inmiddels een hechte band met [belanghebbende02] en onderhoudt familiebetrekkingen, op grond waarvan verzoekster en [belanghebbende02] hun band juridisch bevestigd willen zien. Verzoekster erkent dat het verzoek niet binnen de wettelijke termijn is ingediend, maar zij stelt dat het vasthouden aan die termijn in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging vormt in haar familie- en gezinsleven en daardoor strijdig is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.1.3.
[belanghebbende01] weerspreekt het verzoek niet.
Ontvankelijkheid
3.1.4.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub a en b in verbinding met artikel 1:200 lid 5 BW kan gegrondverklaring van de ontkenning van het door het huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstane vaderschap worden verzocht door het kind, op de grond dat de man niet de biologische vader is van het kind.
3.1.5.
Het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning vaderschap wordt door het kind bij de rechtbank ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Als het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit, kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
3.1.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
De wetgever heeft een kind in artikel 1:200 lid 6 BW de mogelijkheid gegeven om binnen drie jaar, nadat het bekend is geworden met het feit dat de juridisch vader vermoedelijk niet de biologische vader is, althans om binnen drie jaren nadat het meerderjarig is geworden, de gegrondverklaring van de ontkenning in te roepen. In dit geval is sprake van een zeer ruime termijnoverschrijding. Omdat verzoekster voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die rechtvaardigen dat haar belangen prevaleren en deze belangen niet worden beschermd door de wettelijke termijn van artikel 1:200, lid 6, BW, maar hierdoor juist wordt geschaad, vormt in dit specifieke geval het handhaven van termijnstelling een ongerechtvaardigde inmenging in de zin van artikel 8 EVRM, lid 2. In het bijzonder weegt de rechtbank mee dat verzoekster pas in 2018 wist dat [belanghebbende02] de donor was en dat zij in de jaren daarna een band met elkaar hebben opgebouwd, die uiteindelijk zo betekenisvol is geworden dat zij [belanghebbende02] als haar echte vader is gaan zien. Met [belanghebbende01] heeft zij geen band omdat de relatie met de moeder nog voor de geboorte was verbroken, en [belanghebbende01] geen contact wilde.
De rechtbank ziet derhalve aanleiding de vervaltermijn buiten toepassing te laten. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de vrouw zal ontvangen in haar verzoek.
Inhoudelijk
3.1.7.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel aan de verklaringen van verzoekster en [belanghebbende02] en heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat [belanghebbende01] niet de biologische vader is van verzoekster. Het verzoek van verzoekster zal worden toegewezen.
3.2.
Vaststelling ouderschap
3.2.1.
Verzoekster verzoekt vaststelling van het ouderschap van [belanghebbende02] over haar.
Juridisch kader en ontvankelijkheid
3.2.2.
Op grond van artikel 1:207, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het ouderschap van een persoon op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van:
a. de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt;
b. het kind.
Inhoudelijk
3.2.3.
Vaststaat dat sinds 2018 tussen verzoekster en [belanghebbende02] familylife in de zin van artikel 8 EVRM, lid 1 is ontstaan. [belanghebbende02] is als donor de verwekker van acht kinderen, waarvan hij drie kinderen heeft erkend. [belanghebbende02] heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat hij graag wil dat door de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap de drie erkende kinderen en verzoekster in een gelijke (erfrechtelijke) positie komen te verkeren. Het voelt voor hem niet juist dat verzoekster niet zijn juridisch kind kan worden, terwijl de drie erkende donorkinderen dat wel zijn. De overige vier kinderen hebben een vader in hun leven, dus daar speelt dit niet bij.
3.2.4.
De wetgever heeft een onderscheid gemaakt tussen de verwekker van een kind en de levensgezel enerzijds en de donor anderzijds. In lijn met dat onderscheid wordt in vaste jurisprudentie onder de verwekker van een kind in het algemeen niet begrepen de man, die als donor zijn sperma ten behoeve van kunstmatige bevruchting heeft afgestaan met het oogmerk van donorschap. Donoren willen in het algemeen geen juridische ouder zijn, op grond waarvan de wetgever artikel 1:207 BW niet op hen van toepassing heeft laten zijn. Het juridisch vaderschap van zaaddonoren kan dus ter bescherming van de donor in beginsel niet worden vastgesteld.
3.2.5.
In onderhavig geval is echter sprake van een bijzondere situatie. Immers, [belanghebbende02] is zeer duidelijk in zijn wens om middels de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap de juridische vader van verzoekster te worden en doet in dat kader (ter ondersteuning van het verzoek) een uitdrukkelijk beroep op toepassing van family life.
3.2.6.
Gezien het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding het verzoek tot vaststelling van het ouderschap van [belanghebbende02] van verzoekster toe te wijzen. Afwijzing van het verzoek zou een ongerechtvaardigde inbreuk zijn op het familieleven van verzoekster en [belanghebbende02] , terwijl met een toewijzing geen belangen worden geschaad.
3.2.7.
Gelet op de omstandigheid dat de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van verzoekster, die bij deze beschikking is gegeven, nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, staat dit aan de toewijzing van het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van verzoekster in de weg. Tot het moment van het in kracht van gewijsde gaan van voornoemde beslissing kan het ouderschap, gelet op artikel 1:207 lid 2 en 5 BW, niet worden vastgesteld. De rechtbank zal het ouderschap van verzoekster dan ook vaststellen
op voorwaarde datvoornoemde beslissing in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, omdat op dat moment geen andere beletselen zoals genoemd in artikel 1:207 lid 2 BW in de weg staan aan de vaststelling van het ouderschap.
3.2.8.
Het verzoek de beslissing inzake de vaststelling van het ouderschap uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zal worden afgewezen, omdat de vaststelling van het ouderschap eerst rechtsgevolg krijgt indien de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank ten aanzien van de proceskosten dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart de ontkenning van het vaderschap van:
[belanghebbende01] , geboren op [geboortedatum02] 1963 te [geboorteplaats02] ,
ten aanzien van: [minderjarige01] geboren op [geboortedatum03] 1994 te [geboorteplaats03] , gegrond;
4.2.
stelt – op voorwaarde dat de beslissing inzake de ontkenning van het vaderschap van [belanghebbende01] , in kracht van gewijsde is gegaan – het ouderschap vast van: [belanghebbende02] , geboren op [geboortedatum04] 1947, te [geboorteplaats04] , Peru,
ten aanzien van: [minderjarige01] geboren op [geboortedatum03] 1994 te [geboorteplaats03] , uit: [moeder01] , geboren op [geboortedatum05] 1958 te [geboorteplaats05] ;
4.3.
gelast de griffier een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Capelle aan den IJssel op voet van het bepaalde in artikel 1:20e lid 1 BW;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de vaststelling van het ouderschap;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Lablans, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Naujoks op 28 maart 2023.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.