ECLI:NL:RBROT:2023:3016

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
ROT 22/3620
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. Berkouwer, had een beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin hem werd medegedeeld dat hij € 6.586,79 aan voorschotten voor een WIA-uitkering moest terugbetalen. Na een besluit tot toekenning van een WW-uitkering met terugwerkende kracht, heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van verzoeker geen proceshandelingen heeft verricht die voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien verzoeker zelf het beroepschrift heeft opgesteld en de gemachtigde enkel e-mails heeft verzonden. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht, in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om het UWV te veroordelen in de proceskosten, maar wijst erop dat het UWV wel verplicht is het griffierecht van € 50,00 te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3620

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Berkouwer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 26 april 2022 (het primaire besluit) heeft het UWV verzoeker medegedeeld dat hij € 6.586,79 aan voorschotten voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) moet terugbetalen, omdat de WIA-uitkering niet is toegekend.
Met het besluit van 22 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met het besluit van 8 september 2022 heeft het UWV verzoeker met terugwerkende kracht een WW-uitkering toegekend. Het UWV heeft bepaald dat de WIA-voorschotten met het totale bedrag aan WW-uitkering verrekend worden. In het verweerschrift van 24 oktober 2022 heeft het UWV de rechtbank laten weten dat de restantvordering na verrekening met de WW-uitkering wordt kwijtgescholden. Verzoeker ontvangt een nabetaling van € 608,96 en een bedrag van € 16,00 aan aanmaningskosten.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Dit verzoek heeft de gemachtigde van verzoeker bij e-mailbericht van 21 februari 2023 nader toegelicht.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Het UWV heeft de rechtbank bij brief van 3 maart 2023 medegedeeld dat de in beroep verrichte werkzaamheden van de gemachtigde van verzoeker niet vallen onder de werkzaamheden waarvoor op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een forfaitaire vergoeding wordt verstrekt.
Met stilzwijgende toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2.1.
Verzoeker verzoekt om vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.2.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb wordt een vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand toegekend voor verrichte proceshandelingen opgesomd in de bij dat besluit behorende bijlage.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker zelf het beroepschrift heeft opgesteld en dit beroepschrift op 3 augustus 2022 bij de rechtbank heeft ingediend. De gemachtigde van verzoeker heeft zich bij e-mail van 30 augustus 2022 gesteld in de procedure en bij e-mail van 16 februari 2023 het beroep ingetrokken. De rechtbank is van oordeel dat het opstellen van deze e-mails niet gezien kunnen worden als proceshandelingen die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank stelt verder vast dat de gemachtigde van verzoeker ook geen andere proceshandelingen heeft verricht die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Het al ingediende beroepschrift inhoudelijk beoordelen en overleg hebben met verzoeker kunnen niet als zodanige proceshandelingen worden aangemerkt. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte kosten.
3. De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,00 te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 11 april 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.