ECLI:NL:RBROT:2023:3057

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
C/10/644598 / FA RK 22-6434
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie in een samengesteld gezin met studerend minderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2023 een beschikking gegeven over de wijziging van kinderalimentatie. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.C. van Bemmel, heeft een verzoek ingediend tegen de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.G. Ouwejan, met betrekking tot de alimentatie voor hun drie minderjarige kinderen. De moeder verzocht om een verhoging van de alimentatie voor de oudste dochter, [voornaam minderjarige01], die per september 2022 is begonnen met een rechtenstudie aan de universiteit, en voor de andere twee kinderen, [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03]. De vader betwistte de hoogte van de behoefte en stelde dat de moeder niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar verzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd, wat aanleiding gaf om de kinderalimentatie opnieuw te beoordelen. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op basis van het echtscheidingsconvenant en de draagkracht van beide ouders. De vader is verplicht om vanaf 15 september 2022 € 399,- per maand te betalen voor [voornaam minderjarige01] en € 259,- per kind per maand voor [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03]. De rechtbank heeft ook de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 15 september 2022, de datum waarop het verzoekschrift is ingediend.

De rechtbank heeft de alimentatiebedragen per 1 januari 2023 verhoogd met de wettelijke indexering. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie ook moet worden betaald als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten zijn voor beide partijen, aangezien zij elkaars ex-partners zijn. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/644598 / FA RK 22-6434
Kinderalimentatie
Beschikking van 12 april 2023
in de zaak van:
[moeder01],
wonende in [woonplaats01] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.J.C. van Bemmel,
t e g e n
[vader01],
wonende in [woonplaats02] (gemeente [gemeente01] ),
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.G. Ouwejan.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met producties 1 tot en met 20, binnengekomen op 15 september 2022;
het verweerschrift van de vader met producties 1 tot en met 12;
een F9-formulier van de moeder van 30 december 2022 producties 21 tot en met 34 en een toelichting daarop;
een nadere akte van de vader van 20 januari 2023;
en brief van de moeder van 20 januari 2023;
een F9-formulier van de vader van 27 februari 2023 met producties 13 tot en met 18 en een toelichting daarop;
een F9-formulier van de moeder van 28 februari 2023 met productie 35 en een toelichting daarop, en;
een F9-formulier van de moeder van 2 maart 2023 met een brief en productie 36.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 9 maart 2023. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
1.4.
De rechtbank heeft aan [voornaam minderjarige01] , de dochter van partijen, gevraagd wat zij van het verzoek vindt. Zij heeft dat per e-mail laten weten.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [minderjarige01](hierna: [voornaam minderjarige01] ), geboren op [geboortedatum01] 2005 in [plaats01] ;
  • [minderjarige02](hierna: [voornaam minderjarige02] ), geboren op [geboortedatum02] 2007 in [plaats02] , en;
  • [minderjarige03](hierna: [voornaam minderjarige03] ), geboren op [geboortedatum03] 2010 in [plaats01] .
2.2.
De moeder is gehuwd met [naam01] . [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03] staan ingeschreven op het adres van de moeder en [naam01] .
2.3.
[naam01] heeft uit een eerder huwelijk twee minderjarige kinderen:
  • [minderjarige04], geboren op [geboortedatum04] 2005 in [plaats03] , en;
  • [minderjarige05] ,geboren op [geboortedatum05] 2008 in [plaats03] .
2.4.
De ouders hebben afspraken gemaakt toen zij uit elkaar gingen. Deze afspraken zijn vastgesteld in het echtscheidingsconvenant, dat door de vader op 9 juni 2016 is ondertekend en door de moeder op 10 juni 2016. De afspraken over de kinderen hebben zij vastgelegd in het ouderschapsplan dat als bijlage bij het echtscheidingsconvenant is gevoegd.
2.5.
In het ouderschapsplan hebben zij onder meer het volgende afgesproken:
“ (…)
Artikel 7.1 – Kosten van de kinderen
De kosten van de kinderen zijn door de ouders conform de gangbare tabellen begroot op € 1.037,- voor drie kinderen en de ouders zullen naar rato van hun inkomen en draagkracht daarin bijdragen.
Artikel 7.2 – Kinderalimentatie
Met ingang van de datum dat partijen feitelijk uit elkaar gaan en zolang de kinderen minderjarig zijn en bij de moeder wonen, betaalt de vader aan de moeder een alimentatie voor de kinderen van € 228,- per kind per maand. Dit is gebaseerd op een draagkrachtberekening en draagkrachtvergelijking, rekening houdend met een zorgkortingspercentage van 30%. Deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2017.
(…) ”
2.6.
Het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan maken onderdeel uit van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 4 juli 2016.
Wat ligt voor?
2.7.
De moeder wil dat de vader voor [voornaam minderjarige01] met ingang van 1 juni 2022 een bedrag van € 381,- per maand en per 1 september 2022 een bedrag van € 867,- per maand aan kinderalimentatie voldoet aan haar. Voor [voornaam minderjarige02] moet de vader per 1 juni 2022 of 1 september 2022 een bedrag van € 381,- per maand aan kinderalimentatie voldoen en voor [voornaam minderjarige03] is dit bedrag € 361,- per maand. Volgens de moeder zijn de omstandigheden gewijzigd. Zo is de behoefte van [voornaam minderjarige01] gestegen, is er geen tot weinig omgang tussen de vader en de kinderen en heeft de vader dus geen/weinig zorgkosten. Ook is zijn inkomen gestegen waardoor hij een hogere onderhoudsbijdrage kan voldoen.
2.8.
De vader is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Volgens de vader is de behoefte van [voornaam minderjarige01] niet correct berekend door de moeder. Daarbij komt dat de moeder aan haar zijde uit is gegaan van een te laag inkomen. Zij heeft een verdiencapaciteit en die moet zij volgens de vader benutten.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de vader vanaf 15 september 2022 een kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige01] van € 399,- per maand en voor [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03] van € 259,- per kind per maand aan de moeder moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden – zoals hier het geval is – zijn gewijzigd. [1] Dat de omstandigheden zijn gewijzigd wordt niet betwist. Dit vormt voor de rechtbank voldoende grond om de kinderalimentatie opnieuw te beoordelen.
ingangsdatum
3.3.
De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [2] De rechter kan een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum 15 september 2022. Dit is de dag waarop de moeder het verzoekschrift heeft ingediend bij de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank hadden de ouders vanaf dat moment rekening kunnen en moeten houden met een eventuele wijziging van de kinderalimentatie. De rechtbank merkt op dat het op de weg van de vader lag om de moeder in te lichten over de stijging in zijn inkomen waardoor de alimentatie moet worden gewijzigd. Een alimentatiewijziging met terugwerkende kracht komt de rechtbank dus in dit geval redelijk voor.
3.5.
Een eerdere datum is niet aan de orde, omdat de ouders over en weer geen volledige openheid van zaken hebben gegeven. Zo heeft de moeder geen/onvoldoende gegevens verstrekt van haar partner (althans een andere veronderstelling volgt niet uit het dossier of het ter zitting behandelde) terwijl dit wel op haar weg lag, gezien de onderhoudsverplichting van [naam01] jegens [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03] .
behoefte van de kinderen
3.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Kinderen raken namelijk gewend aan het uitgavenpatroon en de welstand in hun gezin: hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen
behoefte [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03]
3.7.
De ouders zijn het erover eens dat de behoefte uit het echtscheidingsconvenant leidend is. Hierin is opgenomen dat de behoefte van de drie kinderen € 1.037,- per maand bedraagt in 2016, dus € 346,- per kind per maand. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2022 € 393,- per kind per maand. [3] De rechtbank heeft geen aanleiding om de ouders niet in hun standpunt te volgen en zal daarom voor [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03] ook uitgaan van deze behoefte.
3.8.
Voor zover de moeder heeft gesteld dat er sprake is van een latere stijging van het inkomen van de vader die zou leiden tot een hogere behoefte van de kinderen, heeft de moeder deze stelling niet (voldoende) onderbouwd.
behoefte [voornaam minderjarige01]
3.9.
Tussen de ouders is niet in geschil dat [voornaam minderjarige01] per september 2022 is gestart met een rechtenstudie aan de universiteit.
3.10.
Normaliter sluit de rechtbank voor de hoogte van de behoefte van een student tussen de 18 en 21 jaar aan bij de normbedragen die worden genoemd in de Wet op de Studiefinanciering 2000. Echter, hier gaat deze regel niet op voor [voornaam minderjarige01] . Zij is namelijk nog minderjarig en de moeder behoudt nog het recht om voor haar kinderbijslag en kindgebonden budget te ontvangen. Ook worden de ziektekosten van [voornaam minderjarige01] (nog) gedekt door de ziektekostenverzekering van de moeder. Het is in dit stadium nog te vroeg om rekening te houden met de WSF-norm.
3.11.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om voor de behoefte van [voornaam minderjarige01] uit te gaan van de behoefte uit het echtscheidingsconvenant. Echter, het is een feit van algemene bekendheid dat een studerend kind meer kosten maakt dan een scholier van het voortgezet onderwijs. De rechtbank verhoogt om die reden de ‘basisbehoefte’ van € 393,- per maand met een kostenpost van € 92,- per maand voor het collegegeld en € 80,- per maand voor de studiematerialen van [voornaam minderjarige01] . De overige kostenposten die door de moeder zijn genoemd zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd betwist door de vader en (na deze betwisting) onvoldoende onderbouwd door de moeder.
3.12.
De behoefte van [voornaam minderjarige01] komt dus neer op (393 + 92 + 80 =) € 565,- per maand in 2022.
behoefte [voornaam minderjarige 04] en [voornaam minderjarige05]
3.13.
Ter zitting is gebleken dat de vader en de moeder het erover eens zijn dat de behoefte van [voornaam minderjarige 04] en [voornaam minderjarige05] € 924,- per maand bedroeg in 2016. Geïndexeerd is dit € 1.050,- per maand in 2022, dus € 525,- per kind per maand. [4]
draagkracht ouders
3.14.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [5]
3.15.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er – gebruikmakend van de formule die geldt voor 2022 – als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1020)].
draagkracht vader
3.16.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overlegde jaaropgaaf 2022 met een belastbaar loon van € 93.416,-. Het NBI is dan € 4.728,-.
3.17.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 1.603,- per maand. [6]
3.18.
Deze draagkracht moet de rechtbank verdelen over alle kinderen. Omdat er hier een behoorlijk verschil is in wat ieder van de kinderen nodig heeft, verdeelt de rechtbank de draagkracht naar rato van de behoefte. Die verdeling ziet er als volgt uit:
Naam kind
Behoefte
Verdeling
Beschikbaar
[voornaam minderjarige01]
€ 565,-
565 / 1.351 x 1.603
€ 670,-
[voornaam minderjarige02]
€ 393,-
393 / 1.351 x 1.603
€ 466,-
[voornaam minderjarige03]
€ 393,-
393 / 1.351 x 1.603
€ 466,-
Totaal:
€ 1.351,-
€ 1.602,-
3.19.
Anders dan de moeder rekent maakt de rechtbank nu nog geen onderscheid in het inkomen van 2022 en 2023. De door de moeder gerealiseerde ‘knip’ in de berekening wordt deels opgevangen door de indexering die wordt toegepast per 1 januari 2023. De rechtbank weegt daarin mee dat partijen binnen afzienbare tijd tot een nieuwe berekening moeten komen als gevolg van het bereiken van de meerderjarigheid van hun dochter [voornaam minderjarige01] . Ook weegt de rechtbank mee dat de moeder over haar inkomen in 2023 ook geen gegevens heeft overgelegd.
3.20.
Bij het berekenen van de draagkracht heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de door de vader gestelde schuldenlast van € 401,- per maand. Onbetwist is dat de vader de overwaarde heeft ontvangen uit de verkoop van zijn woning waarmee hij in beginsel zijn schulden kan aflossen. De vader heeft gesteld dat dit niet redelijk is, omdat hij het bedrag uit de overwaarde moet investeren in de koop van een nieuwe woning om zo zijn het recht op hypotheekrenteaftrek te kunnen behouden. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij, want bij het berekenen van de draagkracht ten behoeve van kinderalimentatie wordt er rekening gehouden met een woonbudget. De werkelijke woonlasten van de vader spelen in dit kader geen rol bij het berekenen van zijn draagkracht.
Nu de man een vermogen heeft waarmee hij zijn schulden af kan lossen zijn de schulden vermijdbaar. De rechtbank ziet om die reden geen reden om af te wijken van het rekenmodel.
draagkracht moeder
3.21.
Uit de loonstroken volgt dat de moeder inmiddels 16 uur per week werkt. De rechtbank vindt het ook redelijk om rekening te houden met een dergelijke werkweek. De moeder heeft weliswaar gesteld dat zij kampt met migraine, hiervoor medicatie inneemt en beperkt is in haar arbeidsvermogen, maar uit de overgelegde stukken en het ter zitting behandelde blijkt dat de medicatie effectief is. Van de moeder mag daarom verwacht worden, mede gelet ook op de afnemende zorg voor de kinderen dat zij tenminste 16 uur per week werkt en ook gaat streven naar een verdere uitbreiding van haar uren. De rechtbank merkt ten overvloede op dat een verklaring van een bedrijfsarts zonder enige verdere toelichting of onderbouwende stukken onvoldoende is om vast te stellen dat de moeder op haar maximale arbeidsduur zit.
3.22.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden rekent de rechtbank voor nu op basis van de overlegde loonstroken van de maanden september tot en met december 2022, waarin een inkomen van € 1.077,- bruto per maand staat genoemd voor een werkweek van 16 uur. Ook rekent de rechtbank met het door de moeder genoemde kindgebonden budget van € 211,- per maand. Het NBI is dan € 1.376,-.
3.23.
Met dit inkomen heeft de moeder een minimale draagkracht van € 50,- per maand. [7] Deze draagkracht moet de rechtbank verdelen over alle kinderen. Omdat de moeder is gehuwd met [naam01] en [voornaam minderjarige 04] bij hen verblijft, is de moeder ook onderhoudsplichtig voor hem. De onderlinge verdeling van de draagkracht ziet er als volgt uit:
Naam kind
Behoefte
Verdeling
Beschikbaar
[voornaam minderjarige01]
€ 565,-
565 / 1.876 x 50
€ 15,-
[voornaam minderjarige02]
€ 393,-
393 / 1.876 x 50
€ 10,-
[voornaam minderjarige03]
€ 393,-
393 / 1.876 x 50
€ 10,-
[voornaam minderjarige 04]
€ 525,-
525 / 1.876 x 50
€ 15,-
Totaal:
€ 1.876,-
€ 50,-
draagkracht [naam01]
3.24.
Uit artikel 1:395 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat een stiefouder verplicht is om gedurende het huwelijk levensonderhoud te verstrekken aan de tot zijn gezin behorende minderjarige kinderen van zijn echtgenoot. [naam01] is dus, ongeacht het feit dat hij de stiefouder van de kinderen is, onderhoudsplichtig jegens [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03] . De rechtbank merkt ten overvloede op dat op het moment de onderhoudsplicht van de stiefouder samenvalt met die van de ouder van de kinderen, hun verplichtingen in beginsel van gelijke rang zijn.
[naam01] is naast de minderjarige kinderen van de ouders ook onderhoudsplichtig jegens zijn eigen kinderen: [voornaam minderjarige 04] en [voornaam minderjarige05] .
3.25.
Bij het berekenen van de draagkracht van [naam01] houdt de rechtbank rekening met een belastbaar inkomen van € 54.443,-, volgend uit zijn loonstrook van de maand december 2022. Het NBI is dan € 3.198,-.
3.26.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft [naam01] een draagkracht van € 853,- per maand. [8]
3.27.
Deze draagkracht moet de rechtbank verdelen over alle kinderen. Die verdeling ziet er als volgt uit:
Naam kind
Behoefte
Verdeling
Beschikbaar
[voornaam minderjarige01]
€ 565,-
565 / 2.401 x 853
€ 201,-
[voornaam minderjarige02]
€ 393,-
393 / 2.401 x 853
€ 140,-
[voornaam minderjarige03]
€ 393,-
393 / 2.401 x 853
€ 140,-
[voornaam minderjarige 04]
€ 525,-
525 / 2.401 x 853
€ 186,-
[voornaam minderjarige05]
€ 525,-
525 / 2.401 x 853
€ 186,-
Totaal:
€ 2.401,-
€ 853,-
draagkracht ex-partner [naam01]
3.28.
De moeder van [voornaam minderjarige 04] en [voornaam minderjarige05] moet voorzien in (een deel van) de behoefte. Vast staat dat [naam01] een onderhoudsbijdrage van € 210,- per maand levert voor de kosten van [voornaam minderjarige05] en € 140,- per maand ontvangt voor de kosten van [voornaam minderjarige 04] .
3.29.
Omdat de rechtbank geen gegevens van deze moeder heeft, gaat de rechtbank ervan uit dat die moeder in ieder geval in de helft van de behoefte van de kinderen kan voorzien. De rechtbank berekent de draagkracht van de moeder van [voornaam minderjarige 04] en [voornaam minderjarige05] schattenderwijs op € 263,- per kind per maand.
verdeling kosten
3.30.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
verdeling kosten van [voornaam minderjarige05]
3.31.
Voor [voornaam minderjarige05] zijn [naam01] en zijn ex-partner onderhoudsplichtig.
heeft een draagkracht van € 186,- per maand beschikbaar en de ex-partner heeft een draagkracht van € 263,- per maand beschikbaar. Dat is samen niet genoeg om de kosten van [voornaam minderjarige05] te dragen, zodat zij ieder hun volledige draagkracht moeten gebruiken. Er is daardoor niets over dat gebruikt zou kunnen worden ten gunste van [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03] .
verdeling kosten van [voornaam minderjarige 04]
3.32.
Voor [voornaam minderjarige 04] zijn de moeder, [naam01] en zijn ex-partner onderhoudsplichtig.
De moeder heeft een draagkracht beschikbaar van € 15,- per maand, [naam01] van € 186,- per maand en zijn ex-partner € 263,- per maand. Dat is samen niet genoeg om de kosten van [voornaam minderjarige 04] te dragen, zodat zij ieder hun volledige draagkracht moeten gebruiken. Ook hier is er niets over dat eventueel ten gunste van de drie kinderen kan worden gebruikt.
verdeling kosten van [voornaam minderjarige01]
3.33.
Voor [voornaam minderjarige01] zijn de vader, de moeder en [naam01] onderhoudsplichtig.
De vader heeft een draagkracht van beschikbaar € 670,- per maand, de moeder van € 15,- per maand en [naam01] van € 201,- per maand. Dat is samen voldoende om de kosten van [voornaam minderjarige01] te dragen, want die zijn € 565,- per maand. Na een vergelijking moeten ieder van de ouders het volgende bijdragen in de kosten van [voornaam minderjarige01] :
Ouder
Draagkracht
Vergelijking
Verdeling
Vader
€ 670,-
670 / 886 x 565
€ 427,-
Moeder
€ 15,-
15 / 886 x 565
€ 10,-
[naam01]
€ 201,-
201 / 886 x 565
€ 128,-
Totaal:
€ 886,-
€ 565,-
verdeling kosten van [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03]
3.34.
Voor [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03] zijn de vader, de moeder en [naam01] onderhoudsplichtig.
De ouders hebben de volgende draagkrachten beschikbaar: de vader van € 466,- per kind per maand, de moeder van € 10,- per kind per maand en [naam01] van € 140,- per kind per maand. Dat is samen voldoende om de kosten van [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03] te voldoen, want die zijn € 393,- per kind per maand. Na een vergelijking moeten ieder van de ouders het volgende bijdragen in de kosten van [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03] :
Ouder
Draagkracht
Vergelijking
Verdeling
Vader
€ 466,-
466 / 616 x 393
€ 298,- per kind per maand
Moeder
€ 10,-
10 / 616 x 393
€ 6,- per kind per maand
[naam01]
€ 140,-
140 / 616 x 393
€ 89,- per kind per maand
Totaal:
€ 616,-
€ 393,- per kind per maand
zorgkorting
3.35.
De vader maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet hij – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de moeder staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de vader met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
3.36.
Gelet op het feit dat er een contactherstel plaats dient te vinden en mogelijk op korte termijn ook plaats zal vinden, houdt de rechtbank ten aanzien van [voornaam minderjarige01] rekening met een zorgkorting van 5% van de behoefte, dus € 28,- per maand. Dat betekent dat de vader een bedrag van (427 -/- 28 =) € 399,- per maand moet betalen.
3.37.
Conform de beschikking van 17 juni 2020 verblijven [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03] de ene week van vrijdag na school tot maandag 12:00 uur en de andere week op woensdag na school tot 19:00 uur bij de vader.
De vader heeft gerekend met een zorgkorting van 10% van de behoefte. De rechtbank ziet geen reden om van een andere zorgkorting uit te gaan en volgt de vader in zijn stelling. Dat betekent dat de vader een bedrag van (298 -/- 39 =) € 259,- per kind per maand moet betalen.
indexering
3.38.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2023 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2023 met de wettelijke indexering van 3,4%.
alimentatie vooruitbetalen
3.39.
De vader moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.40.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.41.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige01] , zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan van 9/10 juni 2016 en de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2016, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 15 september 2022 € 399,- per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2023 € 413,- per maand;
4.2.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03] , zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan van 9/10 juni 2016 en de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2016, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 15 september 2022 € 259,- per kind per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2023 € 268,- per kind per maand;
4.3.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, en;
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met mr. T. Öztoprak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Bijlage 1: indexering van de behoefte van [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03]
Bijlage 2: indexering van de behoefte van [voornaam minderjarige 04] en [voornaam minderjarige05]
Bijlage 3: draagkracht van vader
Bijlage 4: draagkracht van moeder
Bijlage 5: draagkracht van de heer [naam01]

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Bijlage 1: indexering van de behoefte van [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03]
4.Bijlage 2: indexering van de behoefte van [voornaam minderjarige 04] en [voornaam minderjarige05]
5.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
6.Bijlage 3: draagkracht van de vader
7.Bijlage 4: draagkracht van de moeder
8.Bijlage 5: draagkracht van [naam01]