ECLI:NL:RBROT:2023:339

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
10/135184-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van dubbele poging moord en voorbereiding van moord, deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van dubbele poging tot moord, de voorbereiding van moord en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van voorarrest. De zaak begon met een melding van een beschieting van een woning in Rotterdam, waarbij de verdachte werd verdacht van betrokkenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vanuit de penitentiaire inrichting instructies heeft gegeven aan medeverdachten om de woning van zijn ex-vriendin te beschieten. Dit gebeurde in de nacht van 22 op 23 oktober 2020, waarbij de schutter twee keer op het raam van de woning schoot, terwijl de slachtoffers binnen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de slachtoffers, gezien de omstandigheden van de beschieting. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor een moord op een ander slachtoffer, waarbij hij samen met medeverdachten plannen maakte en informatie uitwisselde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van ernstige misdrijven. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/135184-21
Datum uitspraak: 23 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1997,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] , ( [postcode01] ) [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 8 en 12 december 2022 en 23 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 8 december 2022 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar.

4..Inleiding

Deze zaak is begonnen met een melding van een beschieting van een woning aan de [adres02] in Rotterdam in de nacht van 22 op 23 oktober 2020. Eén van de aangeefsters, [aangever01] , vertelde de politie ter plaatse dat zij vermoedde dat haar ex, verdachte [verdachte01] , hier achter zat. Zij liet weten dat ze aangifte had gedaan van verkrachting tegen [verdachte01] , dat hij onder andere voor deze verkrachting vastzit en dat ze die avond, voor de beschieting, bedreigende snapchatberichten van [verdachte01] had ontvangen. Onderzoek naar de vermoedelijk door de schutter gebruikte auto leidde naar de ten naam gestelde van die auto, [naam01] . Zij vertelde de politie dat ze haar auto die avond, op verzoek van [verdachte01] , had uitgeleend aan diens neefje [medeverdachte01] . Onderzoek aan een onder [verdachte01] in beslag genomen telefoon bracht de politie bij de mogelijke uitvoerder van de beschieting, een persoon die in die telefoon stond opgeslagen onder de naam [naam02] . Via het door [naam02] gebruikte telefoonnummer linkte de politie de medeverdachte [medeverdachte01] aan de persoon die [naam02] werd genoemd. Het verdere onderzoek, met name aan diverse in beslag genomen telefoons, legde contacten bloot tussen vermoedelijk [verdachte01] , [naam01] en [medeverdachte01] , die gelinkt leken te kunnen worden aan het schietincident in de [adres03] . Daarnaast werden contacten, met name chatgesprekken, aangetroffen die de politie interpreteerde als voorbereidingen van het beschieten van een persoon genaamd [slachtoffer01] . Aan die contacten nam, naast vermoedelijk [verdachte01] en [medeverdachte01] , nog een persoon, onder de naam [schuilnaam01] , deel. Deze [schuilnaam01] had ook contacten met vermoedelijk [medeverdachte01] die volgens de politie gingen over het voorbereiden van een ontploffing. Onderzoek naar de identiteit van de persoon onder de naam [schuilnaam01] bracht de politie bij de medeverdachte [medeverdachte02] . Voorts stuitte de politie in de verschillende telefoons nog op gesprekken die zij linkte aan andere strafbare feiten. Eén en ander heeft geleid tot de aan de verdachten ten laste gelegde feiten.
De rechtbank stelt hierna eerst vast wie de gebruikers waren van de diverse telefoonnummers en profielnamen, daarna volgt de bewijswaardering.

5..Identificatie gebruikers telefoonnummers

5.1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat [verdachte01] niet kan worden aangemerkt als de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer01] en [telefoonnummer02] . In het geval er een mobiele telefoon beschikbaar is op een afdeling binnen de P.I. is het een feit van algemene bekendheid dat meerdere gedetineerden daar gebruik van maken. [verdachte01] kan daarom niet worden aangemerkt als de (enige) gebruiker van de telefoon die in zijn cel is aangetroffen. Er is ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te stellen dat [verdachte01] gebruik maakte van de naam ‘ [naam03] ’.
5.2.
Beoordeling
Gebruiker telefoonnummers [telefoonnummer03] en [telefoonnummer04] : [medeverdachte01]
Tijdens een doorzoeking van de cel van [verdachte01] in de P.I. [PI01] op 23 oktober 2020 werd een Samsung telefoon aangetroffen. In de contactenlijst van deze telefoon stond onder de naam [naam02] het telefoonnummer [telefoonnummer03] opgeslagen. Dit nummer is gekoppeld aan de telefoon van [medeverdachte01] . Bij zijn aanhouding werd in zijn bed een mobiele telefoon (iPhone 11) aangetroffen. [medeverdachte01] heeft verklaard dat de iPhone 11 die op zijn bed lag zijn telefoon was en het bijbehorende telefoonnummer [telefoonnummer03] zijn nummer. De gebruikersnaam van dit toestel luidde ‘iPhone van [medeverdachte01] ’.
In de telefoon werd tevens een simkaart aangetroffen die was gekoppeld aan het telefoonnummer [telefoonnummer04] . Dit nummer stond op naam van [medeverdachte01] , wonend aan de [adres04] in Vlaardingen. Dat is het adres waar [medeverdachte01] ten tijde van het onderzoek stond ingeschreven. Beide nummers ( [telefoonnummer03] en [telefoonnummer04] ) waren gekoppeld aan hetzelfde unieke IMSI nummer ( [IMSI-nummer01] ). Uit informatie van de provider blijkt dat dit IMSI nummer gedurende de periode 25 november 2018 tot en met 23 oktober 2020 was gekoppeld aan telefoonnummer [telefoonnummer03] . Op 23 oktober 2020 vond een nummerwisseling plaats op verzoek van de klant. Vanaf 23 oktober is het IMSI nummer gekoppeld aan telefoonnummer [telefoonnummer04] .
In de telefoon van [medeverdachte01] werden chatconversaties in de app Signal aangetroffen waarin bij de gebruiker met de naam [naam04] de toevoeging ‘owner’ stond. Uit onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte01] blijkt dat hij gebruik maakt van de naam [naam04] of [naam05] . [medeverdachte01] heeft bij de politie bevestigd dat hij gebruik maakt van de naam [naam05] .
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte01] de gebruiker was van de telefoonnummers [telefoonnummer03] en [telefoonnummer04] en dat hij degene was die de gesprekken onder de naam [naam04] voerde). Waar het gaat over de gebruiker van deze telefoonnummers wordt hierna dan ook gesproken over [medeverdachte01] .
Gebruiker telefoonnummers [telefoonnummer01] , [telefoonnummer02] en [telefoonnummer05] : [verdachte01]
In de telefoon van [medeverdachte01] zijn diverse Whatsapp- en Signalconversaties aangetroffen met een persoon genaamd [naam03] . Aan deze naam zijn in de telefoon van [medeverdachte01] drie telefoonnummers gekoppeld: [telefoonnummer01] , [telefoonnummer02] en [telefoonnummer05] .
De telefoon die werd aangetroffen in de cel van [verdachte01] op 23 oktober 2020 was voorzien van het telefoonnummer [telefoonnummer01] . [verdachte01] zat op dat moment alleen in de cel waar de telefoon werd aangetroffen. In de telefoon stonden diverse aan [verdachte01] persoonlijk gelinkte contacten opgeslagen. In een getapt gesprek met [naam06] via de telefoonlijn van de P.I. verwijst [verdachte01] naar videocalls die hij heeft gevoerd met [naam06] en een derde persoon die hij niet bij naam wil noemen. [verdachte01] vraagt [naam06] deze persoon te zeggen dat [verdachte01] was gepakt met een telefoon en dat die persoon niet teveel moet praten omdat hij getapt wordt. Uit de gewiste Whatsapp belgeschiedenis van het telefoonnummer [telefoonnummer01] blijkt dat er op 23 oktober 2020 drie videocalls hebben plaatsgevonden tussen dit telefoonnummer, [naam06] en het contact met de naam [naam02] . Deze bevindingen wijzen erop dat de in zijn cel aangetroffen telefoon in ieder geval in de voor deze zaak relevante periode in gebruik was bij [verdachte01] . Van gebruik van de telefoon door andere gedetineerden in deze periode biedt het onderzoek aan de telefoon geen enkele aanwijzing.
Getuige [getuige01] heeft verklaard dat haar vriend [verdachte01] heet. In de contactenlijst in haar telefoon stond het telefoonnummer [telefoonnummer02] opgeslagen onder de naam [verdachte01] . Uit onderzoek van de historische telefoongegevens van het nummer [telefoonnummer02] blijkt dat dit telefoonnummer in de periode van 8 tot en met 15 oktober 2020 uitsluitend een zendmast aanstraalt in de directe omgeving van de PI [detentieadres02] , waar medeverdachte [verdachte01] gedurende die periode gedetineerd zat. Ook blijkt dat de tijdstippen waarop een datasessie wordt gestart door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer02] overeenkomen met de momenten waarop [medeverdachte01] via Whatsapp of Signal contact heeft met [naam03] .
Zoals hiervoor reeds aangehaald, blijkt uit Whatsappcorrespondentie tussen [medeverdachte01] ( [telefoonnummer03] ) en het telefoonnummer [telefoonnummer02] dat [medeverdachte01] een bankrekeningnummer heeft doorgestuurd met de naam [medeverdachte01] . Uit onderzoek is gebleken dat deze rekening op naam van [medeverdachte01] staat. Op 11 oktober 2020 laat [medeverdachte01] weten dat hij 1.300 binnen heeft. Op zijn bankrekening is te zien dat op die datum een geldbedrag van in totaal € 1.300 is gestort. Dat is gedaan door getuige [getuige02] , die heeft verklaard dat zij dat geld op verzoek van [verdachte01] heeft overgemaakt naar [medeverdachte01] .
Op 16 oktober 2020 is er voor het laatst contact tussen [medeverdachte01] en [naam03] op het telefoonnummer [telefoonnummer02] . Dezelfde dag start [naam03] een nieuw Signalgesprek met [medeverdachte01] waarbij hij ( [naam03] ) het telefoonnummer [telefoonnummer05] gebruikt. In het eerste bericht zegt [naam03] : “
Se praten hier verder”. Ook wat betreft de onderwerpen en personen waarover wordt gesproken vormt het gesprek een voortzetting van de conversatie tussen [medeverdachte01] en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer02] .
Op grond van bovenstaande bevindingen en de inhoud van de chats zoals die uit het dossier blijkt stelt de rechtbank vast dat [verdachte01] de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer01] , [telefoonnummer02] en [telefoonnummer05] is geweest en dat hij degene is die de gesprekken onder de naam [naam03] heeft gevoerd. Hierna wordt de gebruiker van deze telefoonnummers dan ook aangeduid als [verdachte01] . Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Identificatie ‘ [schuilnaam01] ’
In de telefoon van [medeverdachte01] zijn meerdere chatgesprekken via Signal aangetroffen met een persoon genaamd ‘ [schuilnaam01] ’, die gebruik maakte van telefoonnummer [telefoonnummer06] . Dit telefoonnummer stond op naam van een vrouw genaamd [naam07] . In de appcorrespondentie met [medeverdachte01] verstuurde ‘ [schuilnaam01] ’ echter audioberichten die waren ingesproken door een man. Mevrouw [naam07] heeft verklaard dat zij in 2020 contact heeft gehad met een Antilliaanse jongen van rond de 1.80 meter lang die zij ‘ [naam08] ’ noemde. Deze persoon zou ook toegang hebben gehad tot haar telefoon. Bij een eerdere aanhouding van [medeverdachte02] op 18 april 2021 in het kader van een ander onderzoek werd zijn telefoon in beslag genomen. In de contactenlijst van deze telefoon stond het nummer [telefoonnummer06] opgeslagen onder de naam ‘sletje’. In de telefoon van [medeverdachte02] werd een foto aangetroffen van een persoon genaamd [naam09] . Dezelfde foto is op 1 december 2020 door gebruiker [schuilnaam01] via Signal naar [medeverdachte01] verstuurd.
Op het moment van zijn aanhouding in deze zaak op 26 november 2021 had [medeverdachte02] een telefoon bij zich waarop een foto is aangetroffen van een persoon met de naam [slachtoffer01] . Dezelfde foto van [slachtoffer01] is op 13 oktober 2020 door [verdachte01] naar [medeverdachte01] gestuurd. In de telefoon van [medeverdachte01] zijn berichten aangetroffen waaruit blijkt dat hij met [verdachte01] en gebruiker [schuilnaam01] bezig was met de voorbereiding van geweld tegen [slachtoffer01] . Uit de berichten in de telefoon van [medeverdachte01] blijkt dat gebruiker [schuilnaam01] op 30 november 2020 aan [medeverdachte01] de opdracht heeft gegeven om meerdere uniformen van het arrestatieteam te kopen. Bij de doorzoeking van de woning waar [medeverdachte02] verbleef is op 26 november 2021 een nagemaakt uniform van het arrestatieteam van de politie aangetroffen. Tot slot blijkt uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer06] dat de gebruiker van dat telefoonnummer meerdere keren contact heeft gehad met een telefoonnummer dat in politieregistraties is gekoppeld aan de broer van [medeverdachte02] .
Op basis van de hiervoor genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bekeken stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte02] de gebruiker is van profielnaam [schuilnaam01] in diverse chatconversaties met [medeverdachte01] en [verdachte01] . Hierna zal in verband met conversaties gevoerd onder de naam [schuilnaam01] dan ook gesproken worden over [medeverdachte02] .

6..Waardering van het bewijs

6.1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat [verdachte01] dient te worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot feit 1 is aangevoerd dat uit het dossier, meer specifiek de chatberichten, niet blijkt dat [verdachte01] opdracht heeft gegeven de woning aan de [adres03] te beschieten. Ook kan niet worden uitgesloten dat de schutter op eigen houtje in een opwelling op de woning heeft geschoten zonder dat de opdracht daartoe strekte. Daar komt bij dat de verklaring van aangeefster [aangeefster01] dat [verdachte01] hier achter zou zitten onbetrouwbaar moet worden geacht. [verdachte01] kan dan ook niet worden aangemerkt als opdrachtgever dan wel medepleger van het gepleegde feit, omdat opzet op het daadwerkelijk gepleegde feit ontbreekt. Voorts blijkt uit het dossier dat de schutter aangeefsters moet hebben kunnen zien en dus bewust heeft misgeschoten, waardoor niet kan worden bewezen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangeefsters om het leven zouden komen. Voorbedachte raad kan ook niet bewezen worden nu nergens blijkt dat de schutter zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Met betrekking tot feit 2 is aangevoerd dat op basis van de chatgesprekken niet kan worden gezegd dat er een levensdelict is voorbereid. Bovendien is er kennelijk sprake van vrijwillige terugtred nu er in de chatberichten al op wordt gehint dat één en ander geen doorgang meer zou vinden. Met betrekking tot feit 3 geldt dat niet gebleken is van een dusdanige duurzaamheid en structuur dat van een crimineel samenwerkingsverband kan worden gesproken.
6.2.
Bewijswaardering feit 1: beschieting woning [adres02] te Rotterdam
Op basis van de bewijsmiddelen staat het volgende vast. Op 23 oktober 2020 omstreeks kwart voor twee ’s nachts zaten aangeefsters [aangeefster01] en haar oma [aangeefster02] op de bank in de woonkamer van hun woning aan de [adres02] in Rotterdam. Op camerabeelden is te zien dat een donkere auto de straat is ingereden en dat die rond die tijd net voorbij de woning van aangeefsters tot stilstand is gekomen. Te zien is dat iemand aan de bestuurderszijde uit de auto stapt, met versnelde pas richting de voorzijde van de woning aan de [adres02] loopt en daar stopt. Kort daarop is twee keer door de ruit van de woonkamer van deze woning geschoten. De schutter is vervolgens naar de auto gerend, aan de bestuurderszijde weer ingestapt en weggereden. Aangeefsters hebben glasscherven van het raam over zich heen gekregen, maar zijn niet gewond geraakt.
[aangeefster01] heeft onmiddellijk na de schietpartij verklaard dat zij dacht dat deze was uitgevoerd in opdracht van haar ex-vriend [verdachte01] . Zij verklaarde dat hij haar via zijn account ‘ [accountnaam01] ’ op Snapchat berichten had gestuurd met de tekst “
binnen een uur krijg je wat door je brievenbus” en “
jawel je gaat zien”. In de telefoon van [aangeefster01] is een Snapchatgesprek aangetroffen met een account met de naam ‘ [accountnaam01] ’. Bij dit account waren enkele foto’s van verdachte [verdachte01] zichtbaar. Op 22 oktober 2020 heeft ‘ [accountnaam01] ’ eerst een chatbericht verwijderd, waarna hij [aangeefster01] heeft bericht: “
Stuur screen van deur van google maps dat jongens geen fout maken”. [aangeefster01] heeft verklaard dat zij in reactie daarop een schermafbeelding van de voordeur van de [adres02] heeft verstuurd.
Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de donkere auto die door de schutter is gebruikt een zwarte Fiat Punto met kenteken [kenteken01] betrof die op naam stond van [naam01] . [naam01] heeft verklaard dat zij haar auto in de avond en nacht van 22 op 23 oktober 2020, in opdracht van verdachte [verdachte01] heeft uitgeleend aan een neefje van hem genaamd [medeverdachte01] . [naam01] en medeverdachte [medeverdachte01] hebben op 22 en 23 oktober 2020 via whatsapp contact gehad over het lenen en terugbrengen van de auto. Op 22 oktober 2020 omstreeks 22:58 uur vraagt [medeverdachte01] : “
Waar moet ik komen” en stuurt [naam01] : “
Kom naar Rochussenstraat bij zo’n voetbal veld daar staat ie”. Even later hebben ze contact om af te spreken waar [naam01] de sleutel van de auto aan [medeverdachte01] zal geven. [naam01] stuurt om 23:36 uur: “
Rij naar coop supermarkt binnenweg kom ik”. [medeverdachte01] stuurt om 23:40 uur: “
ben daar nu”. Later die nacht, op 23 oktober 2020 om 2:02 uur, stuurt [medeverdachte01] naar [naam01] “
ik kom zo richting jou”.[naam01] reageert dan “
Kijk of je em daar kan parkeren waar tie stond”. [medeverdachte01] stuurt vervolgens om 2:31 uur “
Hij staat er. Zelfde plek precies”.
Uit onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte01] is gebleken dat [verdachte01] hem op 22 oktober 2020 om 22:22 uur het adres ‘
[adres02] , [postcode02] [plaats02]’ heeft toegestuurd. Een tweetal andere verstuurde berichten zijn door [verdachte01] verwijderd. Voorts is gebleken dat [verdachte01] en [medeverdachte01] tussen 22 oktober 2020 21:26 uur en 23 oktober 2020 2:07 uur veelvuldig – circa 22 keer – telefonisch contact hebben gehad, maar niet tussen 1:28 en 1:58 uur.
Op 23 oktober 2020, de dag dat in de cel van [verdachte01] een telefoon werd aangetroffen, heeft [medeverdachte01] via Whatsapp contact met [medeverdachte02] , waarbij onder andere de volgende berichten worden verstuurd:
[medeverdachte01] : “
Krijg net te horen dat [bijnaam01] iso zit”, (…) “
Ze hadden 6.15 uur inval bij hem gedaan.”
[medeverdachte02] : “
Saang neejo.”, “Hebben. Ze gevonden.”
[medeverdachte01] : “
Ik weet niet man.”, “Ik had torrie voor hem gedaan”, “Chickie heeft hem gesnitcht meteen.”
[medeverdachte02] : “
Neejo.”, “Welke chiki.(…)
[medeverdachte01] : (…)
“Chickie in Spangen.”
[medeverdachte02] : (…)
“Moeten snel nieuwe halen vr hem”,(…) “
Hij moet bereikbaar zij.”
Audiobestand [medeverdachte02] : Luister dan, als ze die fona niet hebben gevonden moet ie toch uit iso komen broer.
[medeverdachte01] : “
Als ze niet vinden”, “Maar denk dat ze hebben gevonden”, “Voor wat wordt je dan iso gestuurd”, “Die torrie staat op crimesite”, “Maar broer”, “Ik zit ermee ik ging met hem takkie”, “Via deze tellie”
Verbalisanten hebben gerapporteerd dat [bijnaam01] een bijnaam is van [verdachte01] , dat “torrie” straattaal is voor een klus of activiteit en dat op 23 oktober 2020 op Crimesite een artikel is geplaatst over de beschieting van de woning aan de [adres03] .
Betrokkenheid en rol van de verdachten
De rechtbank acht op grond van bovenstaande chatgesprekken en verklaringen van [aangeefster01] en [naam01] bewezen dat [verdachte01] vanuit de P.I. [PI01] aan [medeverdachte01] opdracht heeft gegeven de woning aan de [adres02] te beschieten. Daartoe is allereerst redengevend dat [verdachte01] enkele uren voor de beschieting het adres van de woning aan de [adres03] naar [medeverdachte01] heeft gestuurd. Ook heeft [verdachte01] gedurende de nacht intensief contact met [medeverdachte01] onderhouden en heeft hij [naam01] geïnstrueerd dat zij haar auto aan [medeverdachte01] – de voornaam van [medeverdachte01] – moest uitlenen. Voorts heeft [verdachte01] kort voor de beschieting berichten met een dreigende toon naar [aangeefster01] gestuurd, waarin hij achteraf bezien reeds zinspeelde op de gebeurtenissen zoals die zich hebben voorgedaan. Ten slotte blijkt de initiërende en sturende rol van [verdachte01] bij deze beschieting uit het bericht dat [medeverdachte01] later die dag aan [medeverdachte02] heeft gestuurd, waarin hij heeft verklaard dat hij deze klus (torrie) voor [verdachte01] heeft uitgevoerd. [verdachte01] had bovendien ook een motief: hij zit gedetineerd vanwege een (nog niet onherroepelijke) veroordeling voor onder andere de verkrachting van [aangeefster01] , waarvan zij in 2016 aangifte tegen hem heeft gedaan.
Anders dan door de verdediging is betoogd, acht de rechtbank de verklaring van [aangeefster01] betrouwbaar. Zij heeft vanaf het moment van de beschieting consistent verklaard en haar verklaring wordt bovendien ondersteund door de strekking van het in haar telefoon aangetroffen bericht van [verdachte01] , door het eerder verzonden verwijderde bericht en de overige bewijsmiddelen die naar [verdachte01] als opdrachtgever wijzen. Dat zij er niet gelijk melding van heeft gemaakt dat zij zelf een screenshot van haar voordeur heeft verstuurd, doet hier niet aan af.
Wat betreft de betrokkenheid van [medeverdachte01] stelt de rechtbank op grond van het bovenstaande vast dat hij op 22 oktober rond 22:22 uur van [verdachte01] een bericht heeft ontvangen met het adres van de woning aan de [adres03] . Vervolgens heeft hij op 22 oktober 2020 rond kwart voor 12 ’s nachts bij [naam01] de Fiat Punto opgehaald die zij in opdracht van [verdachte01] aan hem heeft meegegeven, waarna hij de auto op 23 oktober 2020 rond half drie ’s nachts weer heeft teruggebracht. Deze Fiat Punto is rond kwart voor twee ’s nachts op de [adres03] gebruikt door de schutter, die daarbij aan de bestuurderszijde is in- en uitgestapt. In een Whatsappgesprek met [medeverdachte02] op 23 oktober 2020 verklaart [medeverdachte01] bovendien dat hij een klus voor [verdachte01] heeft gedaan die op Crimesite is geplaatst en waarbij een vrouw in Spangen [verdachte01] gelijk ‘gesnitcht’ heeft. De rechtbank stelt vast dat dit bericht niet anders kan worden uitgelegd dan dat [medeverdachte01] verwijst naar de beschieting van de [adres02] in de Rotterdamse wijk Spangen, waarbij [aangeefster01] onmiddellijk de naam van [verdachte01] heeft genoemd en waarover die dag een nieuwsbericht op Crimesite was geplaatst. De rechtbank acht het gegeven deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien bewezen dat [medeverdachte01] degene is die in opdracht van [verdachte01] twee keer op het woonkamerraam van de woning aan de [adres03] heeft geschoten.
De rechtbank acht voorts bewezen dat tussen [verdachte01] en [medeverdachte01] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij [verdachte01] een initiërende en coördinerende functie had, terwijl [medeverdachte01] een uitvoerende rol heeft gespeeld.
Kwalificatie
Uit het dossier valt niet af te leiden dat de verdachten hebben gehandeld met de expliciete bedoeling aangeefsters [aangeefster01] en [aangeefster02] te doden. Van vol opzet is dan ook geen sprake.
Wel acht de rechtbank bewezen dat de verdachten voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van aangeefsters. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat twee keer is geschoten op het woonkamerraam van de woning van aangeefsters, gelegen op de begane grond. Aangeefsters zaten op dat moment op de bank tegenover dat raam. Een van de kogels is op een hoogte van 1.37 meter van de vloer de woning binnengekomen en is terechtgekomen op circa twee meter hoogte in de scheidingswand achter de bank waarop aangeefsters op het moment van de schoten zaten. De andere kogel is op een hoogte van 1.61 meter door het raam gegaan, afgeketst tegen het plafond in de woonkamer en uiteindelijk op de vloer in de hal terecht gekomen.
Gelet op de plaats en de hoogte waarop is geschoten acht de rechtbank de kans dat aangeefsters door deze schoten dodelijk zouden worden getroffen aanmerkelijk. Verdachten hebben door (opdracht te geven) meermalen op het woonkamerraam van een woning te schieten waarin op dat moment meerdere personen aanwezig zijn, die aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Dat de schutter bewust mis zou hebben geschoten, zoals door de verdediging aangevoerd, is niet aannemelijk geworden.
Uit de hiervoor genoemde chatberichten en verklaringen volgt bovendien dat sprake was van een vooropgezet plan om op de woning te schieten, waarbij de verdachten dus voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van aangeefsters. Van contra-indicaties voor voorbedachte rade is niet gebleken, zeker nu de verdachten geen enkel inzicht hebben willen geven in hun handelen en bijbehorende bedoelingen. De rechtbank acht daarom voorbedachte rade op de dood van aangeefsters bewezen.
Conclusie
Het medeplegen van poging moord is wettig en overtuigend bewezen.
6.3.
Bewijswaardering feit 2: voorbereiding beschieting persoon
Op 12 oktober 2020 voeren [verdachte01] en [medeverdachte01] een chatconversatie waarin onder andere het volgende wordt gezegd:
[verdachte01] : “
heb adres en foto
[medeverdachte01] : “
voor wanneer moet het”;
[verdachte01] : “
so snel mogelijk”;
[medeverdachte01] : “
ik heb boy gefixt. Hij zegt als alle goed uit ziet Plan enz hoe die wilt doen hij is actief
[verdachte01] : “
Oke we gaan die man timmeren Opserveeen
[verdachte01] : “
heb foto adres binnen
[medeverdachte01] : “
stuur me alvast
[verdachte01] stuurt vervolgens een stukje plattegrond uit Google met de vermelding Van Speykstraat en een foto van een man. Het gestuurde adres is gelegen in de nabijheid van de woning van de moeder van [slachtoffer01] . De foto van de man vertoont gelijkenis met een politiefoto van deze [slachtoffer01] .
In een Iphone 7 die bij aanhouding van [medeverdachte02] op 26 november 2021 in de door hem bestuurde auto werd aangetroffen, is in de fotogalerij dezelfde foto van beoogd slachtoffer [slachtoffer01] aangetroffen.
De chatconversatie op 12 oktober 2020 gaat als volgt verder:
[medeverdachte01] : “
Moet gewoon in die straat gebeuren?
[verdachte01] : “
Hoeft niet perse kunnen hem volgen doen waar jullie willen als maar raak in been krijgt
[medeverdachte01] : “
Dat is enige adres van die man?
[verdachte01] : “
ja van ze ouders
Op 15 oktober 2020 voeren [medeverdachte02] en [medeverdachte01] een chatconversatie waarin onder andere het volgende wordt gezegd:
[medeverdachte01] : “
Huisnummer 92 was het toch. Die man is nu osso
[medeverdachte02] : “
weet nie zeker heb je gezicht gezien”, “
kijk als hij het is voor de zekerheid
[medeverdachte01] : “
ik krijg deze net binnen [kenteken02] is dat waggie van die man
[medeverdachte02] : “
Wil alleen pr stuks onder kant 4
Uit een politieregistratie van 5 september 2019 bleek het kenteken [kenteken02] gekoppeld aan [slachtoffer01] . Diens huisnummer was volgens zijn gemeentelijke inschrijving 92.
Op 15 oktober 2020 wisselen [verdachte01] en [medeverdachte01] nog het volgende uit via een chat:
[medeverdachte01] : “
die man wilt toch totaal 4 ballas in z’n been of 4 per been
[verdachte01] : “
broer als maar 4 raak zijn
[verdachte01] : “
Geef 4 bove been heup Sheen waar je maar raakt” “
je hebt daar 5 toch
[medeverdachte01] : “
Jaa maar dan mag hij niet missen”;
[verdachte01] : “
zeg hem schiet van dicht bij” “
3 raak zijn ook goed”.
De rechtbank stelt op grond van deze passages uit chatcontact tussen [verdachte01] en [medeverdachte01] en [medeverdachte02] en [medeverdachte01] vast dat zij overleggen over het voornemen [slachtoffer01] te beschieten. [verdachte01] en [medeverdachte02] sturen [medeverdachte01] aan om dit te regelen. Het beoogde slachtoffer wordt geobserveerd en diens huisnummer en autokenteken worden doorgegeven. De bedoeling is kennelijk hem een aantal kogels in zijn been c.q. heup te schieten.
Kwalificatie
Deze gedragingen merkt de rechtbank aan als het voorbereiden van moord op [slachtoffer01] . Daartoe hebben alle verdachten een gegevensdrager voor handen gehad met daarop informatie over het beoogde slachtoffer.
Het beschieten van een persoon roept een aanmerkelijk kans in het leven dat die persoon daarbij dodelijk wordt getroffen. Weliswaar hebben de verdachten het over drie of vier keer in de benen of heup schieten, maar ook daarbij is die aanmerkelijke kans aanwezig. Bij een schot of schoten in de benen kan een slagader worden geraakt en dus een dodelijke bloeding ontstaan. Daarnaast bestaat bij het schieten op een persoon, ook al is het wellicht de bedoeling in de benen te schieten, de evenzeer aanmerkelijke kans dat toch andere - vitale - delen van het lichaam worden geraakt. Een persoon is niet een stilstaand object en kan maar zo door de schutter niet voorziene bewegingen maken. Daarnaast kan een schutter gemakkelijk, niet bedoeld, iets afwijken van zijn beoogde schietrichting. Die omstandigheden, zeker in combinatie genomen, zorgen voor een aanmerkelijk kans dat het slachtoffer dodelijk wordt geraakt. Deze aanmerkelijk kans zouden de verdachten, door op [slachtoffer01] te laten schieten, bewust hebben aanvaard.
Daarnaast getuigt de inhoud van de chatconversaties van een vooropgezet plan tot het gaan doden van [slachtoffer01] . Contra-indicaties voor voorbedachte raad zijn de rechtbank niet gebleken.
Anders dan de verdediging heeft gesteld blijkt evenmin van enig aanknopingspunt voor vrijwillige terugtred van de verdachte. Dit verweer verwerpt de rechtbank dan ook.
Conclusie
Bewezen is het medeplegen van voorbereiden van een moord.
6.4.
Bewijswaardering feit 3: crimineel samenwerkingsverband
Uit de bewezenverklaring van de verschillende feiten zoals hiervoor weergegeven, volgt al dat alle drie de verdachten, in wisselende samenstellingen, bezig zijn geweest met het voorbereiden, plannen en uitvoeren van strafbare feiten.
Daarnaast bespreken [verdachte01] en [medeverdachte01] op 13 oktober 2020 via Whatsapp het volgende:
[verdachte01] : “
Heb joenta”.
[medeverdachte01] : “
Nu?
[verdachte01] : “
Waggie brand snellejelle wie wil doen haha” “
Kijk maar
[medeverdachte01] : “
ken iemand die daar woont Kan vragen of hij wilt doen
[verdachte01] : “
is kleine torrie Snel gedaan 300
Vervolgens hebben [verdachte01] en [medeverdachte01] het over een p zoeken, een ganoe, goeie 9, geld dat betaald moet worden en daarna volgt:
[verdachte01] : “
als deze torrie goed gaat hebben we nog 6 jobas
Op 14 oktober 2020 meldt [verdachte01] : “
heb joenta gekregen osso opblazen” ”
heeft me helft al voor af betaald
[medeverdachte01] : “
wat waar en voor hoeveel
[verdachte01] : “
vandaag 600 Barkie heb al 3 gekregen
[medeverdachte01] : “
waar
[verdachte01] : “
Zuid
Uit deze chats concludeert de rechtbank dat er door de verdachten meerdere klussen (joenta, nog 6 jobas) tegen betaling werden aangenomen, zoals een auto (waggie) in brand steken en een huis (osso) opblazen. In samenhang gelezen met de onder 6.2 en 6.3 bewezen feiten stelt de rechtbank vast dat de verdachten zich gezamenlijk bezig hebben gehouden met het plegen van strafbare feiten.
Kwalificatie
De samenwerking van de verdachten merkt de rechtbank aan als een organisatie. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank voorts vast dat deze organisatie het plegen van strafbare feiten - zoals het beschieten van een woning, het beschieten van een persoon, het teweegbrengen van ontploffingen en het in brand steken van een auto - tot oogmerk had. Gedurende de ten laste gelegde periode van twee maanden hebben de verdachten in gestructureerde vorm samengewerkt. [verdachte01] en ook [medeverdachte02] ontvingen de opdrachten en schakelden voor de uitvoering, of bemiddeling daartoe, [medeverdachte01] in en stuurden hem aan. [medeverdachte01] voerde deels zelf uit en ging ook wel op zoek naar iemand anders voor de job. De organisatie was aldus van een zekere duurzaamheid en structuur. De rechtbank merkt dat samenwerkingsverband dan ook aan als een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Conclusie
Bewezen is deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr.
6.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair,
hij op 23 oktober 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer02] en
[slachtoffer03] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
aan medeverdachte [medeverdachte01] de opdracht en instructies heeft gegeven om
voornoemd delict uit te voeren, waarna voornoemde [medeverdachte01]
op korte afstand van, een raam van de woonkamer van de woning
gelegen aan de [adres02] is gaan staan, in welke woonkamer voornoemde
[slachtoffer02] en voornoemde [slachtoffer03] op dat moment aanwezig waren, en vervolgens
met een vuurwapen meerdere kogels, door voornoemd raam in de
richting van voornoemde [slachtoffer02] en/of voornoemde [slachtoffer03] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 12 oktober 2020 tot en met 17 oktober 2020 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren
of meer is gesteld, te weten om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer01] ,
van het leven te beroven, (als omschreven in artikel 289 Wetboek van
Strafrecht),
opzettelijk
- een telefoon met daarop een foto van voornoemde [slachtoffer01]
en gegevens over de
mogelijke verblijfplaats van voornoemde [slachtoffer01] en gegevens over de auto van
voornoemde [slachtoffer01] ;
bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 01 oktober 2020 tot en met 02 december 2020 in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van meerdere natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte en [medeverdachte01]
en een persoon bekend onder het pseudoniem ' [schuilnaam01] ',
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- moord als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht en
- zware mishandeling als bedoeld in artikel 302 Wetboek van Strafrecht en
- het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing als bedoeld in artikel 157
Wetboek van Strafrecht en
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..medeplegen van poging moord, meermalen gepleegd;

2..medeplegen van de voorbereiding van moord;

3. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9..Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een dubbele poging tot moord. De verdachte heeft opdracht gegeven de woning te beschieten waar zijn ex-vriendin, aangeefster [aangeefster01] , verbleef. De schutter heeft vervolgens midden in de nacht tweemaal op het raam van de woonkamer geschoten, terwijl [aangeefster01] en haar oma zich op de bank bevonden die daar achter stond. Dit geweldsmisdrijf getuigt van een ernstig gebrek aan respect van de verdachte voor het leven van de bewoners van de woning. Het is een gelukkig toeval – niet aan enig toedoen van verdachte te wijten - dat beide slachtoffers ongedeerd zijn gebleven. Hierdoor zijn in ieder geval de fysieke gevolgen voor de slachtoffers beperkt gebleven. Dat het voorval desalniettemin een enorme impact heeft gehad op het leven van beide slachtoffers blijkt wel uit hun verklaringen ter zitting. Beide slachtoffers zagen zich genoodzaakt in behandeling te gaan bij een psycholoog omdat het voorval veel stress en gevoelens van onveiligheid heeft veroorzaakt. [aangeefster01] heeft bovendien verklaard dat zij niet meer in staat is om te werken en daarnaast haar familie niet meer kan bezoeken omdat dit vanuit veiligheidsoverwegingen wordt afgeraden. De gevolgen voor de slachtoffers en de rest van hun familie zijn dan ook enorm.
Daar komt bij dat de verdachte deze beschieting heeft georganiseerd vanuit de gevangenis, waar hij vastzat vanwege een (nog niet onherroepelijke) veroordeling voor onder andere de verkrachting van aangeefster [aangeefster01] . Het heeft er dan ook alle schijn van dat het motief van de beschieting – al dan niet mede – erin was gelegen om [aangeefster01] onder druk te zetten haar verklaring in te trekken.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor moord. Hij heeft daartoe veelvuldig contact gehad met zijn mededaders over het beoogde slachtoffer dat meermalen in de benen of heup geschoten moest worden. Deze persoon werd geobserveerd en informatie over zijn adres, huisnummer en kenteken werden uitgewisseld.
De verdachte heeft aldus ook deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van strafbare feiten, zoals poging tot moord en voorbereiden van een moord en ontploffing. Ook werd gesproken over het in brand steken van een auto. Uit de diverse chatgesprekken blijkt dat er meerdere klussen tegen betaling werden aangenomen. Uit de diverse chatgesprekken blijkt dat de verdachte een actieve sturende rol had bij de strafbare feiten. Veelal bleek hij de opdrachtgever dan wel initiatiefnemer en dit alles vanuit detentie.
De verdachte heeft met zijn handelen de rechtsorde op ernstige wijze geschokt en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers en in de samenleving veroorzaakt. Dat hij de feiten pleegde terwijl hij zich in detentie bevond voor andere feiten, benadrukt dat de verdachte zich op geen enkele wijze iets aan de spelregels van de samenleving gelegen laat liggen. Ten opzichte van zijn (potentiële) slachtoffers is hij gewetenloos te werk gegaan. De verdachte heeft geen verklaring af willen leggen omtrent de feiten en daarmee ook geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden willen nemen. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hij verblijft sinds september 2016 in detentie voor de hiervoor al aangehaalde - nog niet onherroepelijke - strafzaak.
Rapportages
In het kader van die andere strafzaak heeft het Pieter Baan Centrum (hierna PBC) een rapport over de verdachte opgesteld, gedateerd 8 november 2022. Dat rapport is aan het dossier van de onderhavige zaak toegevoegd. De rapporteurs achten de verdachte ten tijde van de feiten in die andere zaak verminderd toerekeningsvatbaar. Uit de rapportage blijkt dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met overwegend antisociale maar ook narcistische trekken. Daarnaast is sprake van psychopathie. Zijn gewetensfuncties zijn verstoord en het empathisch vermogen is beperkt. De vastgestelde persoonlijkheidsstoornis heeft zich ontwikkeld vanuit de vroege en ernstige gedragsproblematiek die in ieder geval sinds verdachtes komst naar Nederland (in 2005) geobjectiveerd kan worden.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Met de officier van justitie ziet de rechtbank in wat het PBC-rapport zegt over de persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte en wanneer die zich heeft ontwikkeld, aanleiding (ook) in deze zaak de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist omdat zij er, meer dan de officier van justitie, rekening mee houdt dat de gevolgen van de strafbare feiten relatief - in de zin dat er geen lichamelijk letsel of erger is gevolgd - beperkt zijn gebleven en deels in het stadium van voorbereiding zijn blijven steken.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partijen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02]
Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] , beide ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij [benadeelde partij01] vordert een vergoeding van € 445,92 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij [benadeelde partij02] vordert een vergoeding van € 1.622,84 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.500,- aan immateriële schade.
10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er een direct verband bestaat tussen de ten laste gelegde feiten en de gevorderde schade. Ten aanzien van de vorderingen refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
10.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vorderingen van beide benadeelde partijen ten aanzien van de gevorderde materiële schade onvoldoende onderbouwd zijn en afgewezen, althans niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging de omvang van de schade betwist en matiging bepleit tot een bedrag in de orde van grootte van € 1.000 – 1.500. Tot slot heeft de verdediging verzocht toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr achterwege te laten in verband met de financiële positie van [verdachte01] en het ontbreken van enig verdienvermogen.
10.3.
Beoordeling
Ten aanzien van [benadeelde partij01]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De materiële schade zal toegewezen worden tot een bedrag van € 60,92 (reiskosten € 10,92 + telefoonkosten € 50). De gevorderde vergoeding van het eigen risico voor de zorgverzekering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Ook is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij01] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de reeds bij haar aanwezige psychische problemen zijn verergerd door het schietincident (dat plaatsvond naar aanleiding van een lopende strafzaak). Zij kan daardoor niet deelnemen aan de maatschappij zoals ze zou willen. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.000, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van [benadeelde partij02]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De materiële schade zal toegewezen worden tot een bedrag van € 207,84 (reiskosten € 177,84 + parkeerkosten € 30). De gevorderde vergoeding van de reparatiekosten voor bank, lamellen en muur en ook de gevorderde vergoeding van het eigen risico voor de zorgverzekering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij02] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van het schietincident kampt met angst en stressklachten, waarvoor zij ook in behandeling is geweest. De gevorderde immateriële schade van € 1.500,- zal worden toegewezen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 23 oktober 2020.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] een schadevergoeding betalen van
€ 3.060,92, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij02] een schadevergoeding betalen van € 1.707,84, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht. Anders dan door de verdediging bepleit staat het feit dat [verdachte01] vermoedelijk nog lange tijd gedetineerd zal zijn niet aan het toewijzen van de deze maatregel in de weg.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 46, 47, 140 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

12..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader zo, dat als en voorzover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 3.060,92 (zegge: drieduizend zestig euro en tweeënnegentig cent), bestaande uit € 60,92 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 3.060,92 (zegge: drieduizend zestig euro en tweeënnegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 3.060,92niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van 40 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als en voorzover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] , te betalen een bedrag van
€ 1.707,84 (zegge: duizend zevenhonderd zeven euro en vierentachtig cent),bestaande uit € 207,84 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen
€ 1.707,84 (zegge: duizend zevenhonderd zeven euro en vierentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.707,84 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
27 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 oktober 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer02] en/of
[slachtoffer03] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg,
aan medeverdachte [medeverdachte01] de opdracht en/of instructies heeft gegeven om
voornoemd delict uit te voeren, waarna voornoemde [medeverdachte01]
voor, althans op korte afstand van, een raam van de woonkamer van de woning
gelegen aan de [adres02] is gaan staan, in welke woonkamer voornoemde
[slachtoffer02] en/of voornoemde [slachtoffer03] op dat moment aanwezig waren, en/of (vervolgens)
met een vuurwapen meerdere, althans een, kogels, door voornoemd raam in de
richting van voornoemde [slachtoffer02] en/of voornoemde [slachtoffer03] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte03] op of omstreeks 23 oktober 2020 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij01] en/of [slachtoffer03] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
voor, althans op korte afstand van, een raam van de woonkamer van de woning gelegen aan de [adres02] is gaan staan, in welke woonkamer voornoemde [slachtoffer02] en/of voornoemde [slachtoffer03] op dat moment aanwezig waren, en/of (vervolgens) met een vuurwapen meerdere, althans een, kogels, door voornoemd raam in de richting van voornoemde [slachtoffer02] en/of voornoemde [slachtoffer03] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
welk feit verdachte in of omstreeks de periode van 22 oktober 2020 tot en met 23 oktober 2020 te Veenhuizen, althans in Nederland,
opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld,
bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of
inlichtingen, te weten door
-aan [naam10] te verzoeken om tegen betaling haar auto uit te lenen aan [medeverdachte03]
-aan [medeverdachte03] een bericht te versturen met het adres van slachtoffers [benadeelde partij01] en [slachtoffer03] ( [adres02] )
(art 289 jo 45 jo 47 lid 1 sub 2 Wetboek van strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 23 oktober 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[benadeelde partij01] en/of [slachtoffer03] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door
aan medeverdachte [medeverdachte01] de opdracht en/of instructies te geven om
voornoemd delict uit te voeren, waarna voornoemde [medeverdachte01]
voor, althans op korte afstand van, een raam van de woonkamer van de woning
gelegen aan de [adres02] is gaan staan, in welke woonkamer voornoemde
[slachtoffer02] en/of voornoemde [slachtoffer03] op dat moment aanwezig waren, en/of (vervolgens)
met een vuurwapen meerdere, althans een, kogels, door voornoemd raam in de
richting van voornoemde [slachtoffer02] en/of voornoemde [slachtoffer03] heeft afgevuurd;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2020 tot en met 17 oktober 2020 te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren
of meer is gesteld, te weten om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer01] ,
althans een persoon, van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen (als omschreven in artikel 289 dan wel artikel 302 Wetboek van
Strafrecht),
opzettelijk
- een telefoon met daarop meerdere, althans een, foto('s) van voornoemde [slachtoffer01]
en/of foto'(s) van mogelijk aan te schaffen vuurwapens en/of gegevens over de
mogelijke verblijfplaats van voornoemde [slachtoffer01] en/of gegevens over de auto van
voornoemde [slachtoffer01] en/of
- een of meer (peil)baken(s)/tracker(s) en/of
- meerdere, althans een, geldbedrag(en) (om een vuurwapen met bijbehorende
munitie aan te schaffen en/of de uitvoerder van het delict te betalen) en/of
- een (personen)auto (om een vuurwapen op te halen) en/of
- meerdere, althans een, (automatische) vuurwapen(s) en/of bijbehorende munitie,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd,
doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2020 tot en met 02 december 2020 te
Rotterdam en/of te Den Haag, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van meerdere natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte en/of [medeverdachte01]
en/of een persoon bekend onder het pseudoniem ' [schuilnaam01] ',
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- moord als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht en/of
- zware mishandeling als bedoeld in artikel 302 Wetboek van Strafrecht en/of
- het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing als bedoeld in artikel 157
Wetboek van Strafrecht en/of
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie;
(art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)