ECLI:NL:RBROT:2023:340

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
10/312539-20 en 10/135947-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van dubbele poging moord, wapenbezit, voorbereiding van moord, ontploffing en deelname aan een criminele organisatie

Op 23 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte [verdachte01], die werd beschuldigd van het medeplegen van dubbele poging tot moord, het voorhanden hebben van een vuurwapen, de voorbereiding van moord, het teweegbrengen van een ontploffing en deelname aan een criminele organisatie. De zaak begon met een beschieting van een woning in Rotterdam op 23 oktober 2020, waarbij de verdachte in opdracht van medeverdachte [medeverdachte01] handelde. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de beschieting, waarbij hij op het raam van de woning schoot terwijl er twee vrouwen binnen aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de slachtoffers, en dat hij samen met anderen een criminele organisatie vormde die zich bezighield met het plegen van ernstige misdrijven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd hij veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de beschieting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/312539-20 en 10/135947-21
Datum uitspraak: 23 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] , ( [postcode01] ) [woonplaats01] ,
raadsman mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 8 en 12 december 2022 en 23 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • ten aanzien van parketnummer 10/312539-20: bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • ten aanzien van parketnummer 10/135947-21: bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Inleiding

Deze zaak is begonnen met een melding van een beschieting van een woning aan de [adres02] in Rotterdam in de nacht van 22 op 23 oktober 2020. Eén van de aangeefsters, [aangeefster01] , vertelde de politie ter plaatse dat zij vermoedde dat haar ex, medeverdachte [medeverdachte01] , hier achter zat. Zij liet weten dat ze aangifte had gedaan van verkrachting tegen [medeverdachte01] , dat hij onder andere voor deze verkrachting vastzit en dat ze die avond, vóór de beschieting, bedreigende snapchatberichten van [medeverdachte01] had ontvangen. Onderzoek naar de vermoedelijk [schuilnaam medeverdachte02] de schutter gebruikte auto leidde naar de ten naam gestelde van die auto, [persoon01] . Zij vertelde de politie dat ze haar auto die avond, op verzoek van [medeverdachte01] , had uitgeleend aan diens neefje [voornaam verdachte01] . Onderzoek van een onder [medeverdachte01] in beslag genomen telefoon bracht de politie bij de mogelijke uitvoerder van de beschieting, een persoon die in de telefoon stond opgeslagen onder de naam [naam01] . Via het [schuilnaam medeverdachte02] [naam01] gebruikte telefoonnummer linkte de politie de verdachte [verdachte01] aan de persoon die [naam01] werd genoemd. Het verdere onderzoek, met name van diverse in beslag genomen telefoons, legde contacten bloot tussen vermoedelijk [medeverdachte01] , [persoon01] en [verdachte01] , die gelinkt leken te kunnen worden aan het schietincident in de [adres02] . Daarnaast werden contacten, met name chatgesprekken, aangetroffen die de politie interpreteerde als voorbereidingen van het beschieten van een persoon genaamd [slachtoffer01] . Aan die contacten nam, naast vermoedelijk [medeverdachte01] en [verdachte01] , nog een persoon, onder de naam [schuilnaam medeverdachte02] , deel. Deze [schuilnaam medeverdachte02] had ook contacten met vermoedelijk [verdachte01] die volgens de politie gingen over het voorbereiden van een ontploffing. Onderzoek naar de identiteit van de persoon onder de naam [schuilnaam medeverdachte02] bracht de politie bij de verdachte [medeverdachte02] . Voorts stuitte de politie in de verschillende telefoons nog op gesprekken die zij linkte aan andere strafbare feiten. Eén en ander heeft geleid tot de aan de verdachten ten laste gelegde feiten.
De rechtbank stelt hierna eerst vast wie de gebruikers waren van de diverse telefoonnummers en profielnamen, daarna volgt de bewijswaardering.

5..Identificatie gebruikers telefoonnummers

5.1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat [verdachte01] niet degene is geweest die de belastende gesprekken met zijn telefoon heeft gevoerd, maar dat hij zijn telefoon op die momenten aan iemand anders had uitgeleend.
5.2.
Beoordeling
Gebruiker telefoonnummers [gsm-nummer 1] en [gsm-nummer 2] : [verdachte01]
Tijdens een doorzoeking van de cel van medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) in de P.I. [naam P.I] op 23 oktober 2020 werd een Samsung telefoon aangetroffen. In de contactenlijst van deze telefoon stond onder de naam [naam01] het telefoonnummer [gsm-nummer 1] opgeslagen. Dit nummer is gekoppeld aan de telefoon van [verdachte01] . Bij zijn aanhouding werd in zijn bed een mobiele telefoon (iPhone 11) aangetroffen. [verdachte01] heeft verklaard dat de iPhone 11 die op zijn bed lag zijn telefoon was en het bijbehorende telefoonnummer [gsm-nummer 1] zijn nummer. De gebruikersnaam van dit toestel luidde ‘iPhone van [voornaam verdachte01] ’.
In de telefoon werd tevens een simkaart aangetroffen die was gekoppeld aan het telefoonnummer [gsm-nummer 2] . Dit nummer stond op naam van [verdachte01] , wonend aan de [adres03] in Vlaardingen. Dat is het adres waar [verdachte01] ten tijde van het onderzoek stond ingeschreven. Beide nummers ( [gsm-nummer 1] en [gsm-nummer 2] ) waren gekoppeld aan hetzelfde unieke IMSI nummer ( [IMSI-nummer] ). Uit informatie van de provider blijkt dat dit IMSI nummer gedurende de periode 25 november 2018 tot en met 23 oktober 2020 was gekoppeld aan telefoonnummer [gsm-nummer 1] . Op 23 oktober 2020 vond een nummerwisseling plaats op verzoek van de klant. Vanaf 23 oktober is het IMSI nummer gekoppeld aan telefoonnummer [gsm-nummer 2] .
In de telefoon van [verdachte01] werden chatconversaties in de app Signal aangetroffen waarin bij de gebruiker met de naam [schuilnaam 1 verdachte] de toevoeging ‘owner’ stond. Uit onderzoek in de telefoon van [verdachte01] blijkt dat hij gebruik maakt van de naam [schuilnaam 1 verdachte] of [schuilnaam 2 verdachte] . [verdachte01] heeft bij de politie bevestigd dat hij gebruik maakt van de naam [schuilnaam 2 verdachte] .
Uitlenen telefoon [verdachte01]
heeft – kort weergegeven – verklaard dat hij zijn telefoon aan iemand heeft uitgeleend en dat die persoon de belastende berichten heeft verstuurd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze verklaring om te beginnen dat [verdachte01] deze pas ruim een half jaar na zijn aanhouding heeft afgelegd. Bij eerdere verhoren heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht, ook bij vragen over de in zijn telefoon aangetroffen belastende berichten. Dat bevreemdt eens te meer omdat [verdachte01] zich in voorarrest bevond en de inhoud van zijn verklaring er in essentie op neerkomt dat hij niets met de tenlastegelegde feiten te maken heeft.
De rechtbank stelt voorts vast dat de verklaring van [verdachte01] weinig concreet en daarmee vrijwel niet toetsbaar is. Zo heeft [verdachte01] niet willen zeggen aan wie hij zijn telefoon heeft uitgeleend en wist hij niet meer wanneer dit precies geweest was. Het meest concrete aanknopingspunt dat hij bij zijn eerste verklaring heeft gegeven, is dat de persoon die zijn telefoon heeft geleend daarmee ook de Signal app heeft gedownload en dat hij zijn telefoon een paar dagen daarvoor, tot enkele dagen daarna heeft uitgeleend. Geconfronteerd met de bevinding dat deze Signal app op 25 september 2020 is geïnstalleerd – en daarmee enige tijd voor de belastende berichten van oktober 2020 – heeft [verdachte01] zijn verklaring aangepast in die zin dat hij en degene aan wie hij zijn telefoon uitleende het toestel ook gezamenlijk en gelijktijdig hebben gebruikt. Zijn verklaring is daarmee evenmin consistent.
Tegenover de verklaring van [verdachte01] dat niet hij, maar een ander de belastende berichten heeft verstuurd, staan de bevindingen die zijn gebleken uit nader onderzoek naar de telefoon van [verdachte01] . Daaruit volgt dat de inhoud van chatberichten met medeverdachten en andere personen in dit dossier juist naar [verdachte01] als gebruiker wijst.
Zo heeft [verdachte01] verklaard dat hij op 23 oktober 2020 het nummer van zijn telefoon heeft gewijzigd, omdat hij steeds gebeld werd [schuilnaam medeverdachte02] onbekende personen. Uit een Whatsappgesprek met ene [persoon 02] , een contact van medeverdachte [medeverdachte01] , dat op de telefoon werd aangetroffen, kan worden afgeleid dat [persoon 02] en de gebruiker van telefoonnummer [gsm-nummer 2] praten over de vondst van de telefoon in de cel van [medeverdachte01] op 23 oktober 2020. [persoon 02] meldt de gebruiker van telefoonnummer [gsm-nummer 2] dat ze de telefoon (tellie) hebben gevonden en dat hij misschien ook wordt afgetapt. Deze gebruiker bericht dan dat hij het ook via-via had gehoord en daarom zijn nummer meteen had veranderd. Gelet op de verklaring van [verdachte01] dat hij zelf zijn telefoonnummer heeft gewijzigd, acht de rechtbank het aannemelijk dat [verdachte01] degene is die deze berichten aan [persoon 02] heeft verstuurd en dat de nummerwijziging een andere achtergrond, namelijk uit het zicht blijven van de politie na de vondst van de telefoon van [medeverdachte01] , had dan [schuilnaam medeverdachte02] [verdachte01] is verklaard.
Ook zijn Whatsappberichten aangetroffen tussen ‘ [persoon03] ’ en de gebruiker van telefoonnummer [gsm-nummer 1] , waarin deze gebruiker op 10 oktober 2020 het bankrekeningnummer van [verdachte01] doorstuurt en op 11 oktober 2020 meldt dat hij “die 1300 binnen had”. Uit onderzoek naar de bankrekening van [verdachte01] is gebleken dat er op 11 oktober bedragen van 1.100 en 200 euro zijn binnengekomen.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande de verklaring van [verdachte01] dat een ander dan hijzelf de belastende berichten vanaf zijn telefoon heeft verstuurd niet geloofwaardig.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte01] in oktober 2020 de (enige) gebruiker is geweest van eerst het nummer [gsm-nummer 1] en vanaf 23 oktober 2020 het nummer [gsm-nummer 2] en dat hij degene is die gesprekken onder de naam [schuilnaam 1 verdachte] heeft gevoerd. Hierna zal in verband met conversaties via die telefoonnummers dan ook gesproken worden over [verdachte01] .
Gebruiker telefoonnummers [gsm-nummer 3] , [gsm-nummer 4] en [gsm-nummer 5] : [medeverdachte01]
In de telefoon van [verdachte01] zijn diverse Whatsapp- en Signalconversaties aangetroffen met een persoon genaamd [persoon03] . In de telefoon van [verdachte01] staan onder de naam [persoon03] drie telefoonnummers opgeslagen: [gsm-nummer 3] , [gsm-nummer 4] en [gsm-nummer 5] .
De telefoon die werd aangetroffen in de cel van [medeverdachte01] op 23 oktober 2020 was voorzien van het telefoonnummer [gsm-nummer 3] . [medeverdachte01] zat op dat moment alleen in de cel waar de telefoon werd aangetroffen. In de telefoon stonden diverse aan [medeverdachte01] persoonlijk gelinkte contacten opgeslagen. In een getapt gesprek met [persoon 02] via de telefoonlijn van de P.I. verwijst [medeverdachte01] naar videocalls die hij heeft gevoerd met [persoon 02] en een derde persoon die hij niet bij naam wil noemen. [medeverdachte01] vraagt [persoon 02] deze persoon te zeggen dat [medeverdachte01] was gepakt met een telefoon en dat die persoon niet teveel moet praten omdat hij getapt wordt. Uit de gewiste Whatsapp belgeschiedenis van het telefoonnummer [gsm-nummer 3] blijkt dat er op 23 oktober 2020 drie videocalls hebben plaatsgevonden tussen dit telefoonnummer, [persoon 02] en het contact met de naam [naam01] .
Getuige [getuige01] heeft verklaard dat haar vriend [medeverdachte01] heet. In de contactenlijst in haar telefoon stond het telefoonnummer [gsm-nummer 4] opgeslagen onder de naam [voornaam medeverdachte01] . Uit onderzoek van de historische telefoongegevens van het nummer [gsm-nummer 4] blijkt dat dit telefoonnummer in de periode van 8 tot en met 15 oktober 2020 uitsluitend een zendmast aanstraalt in de directe omgeving van de PI [naam P.I] , waar medeverdachte [medeverdachte01] gedurende die periode gedetineerd zat. Ook blijkt dat de tijdstippen waarop een datasessie wordt gestart [schuilnaam medeverdachte02] de gebruiker van het telefoonnummer [gsm-nummer 4] overeenkomen met de momenten waarop [verdachte01] via Whatsapp of Signal contact heeft met [persoon03] .
Zoals hiervoor reeds aangehaald, blijkt uit Whatsappcorrespondentie tussen [verdachte01] ( [gsm-nummer 1] ) en het telefoonnummer dat de politie toeschrijft aan [medeverdachte01] ( [gsm-nummer 4] ) dat [verdachte01] een bankrekeningnummer heeft doorgestuurd met de naam [verdachte01] . Uit onderzoek is gebleken dat deze rekening op naam van [verdachte01] staat. Op 11 oktober 2020 laat [verdachte01] weten dat hij 1.300 binnen heeft. Op zijn bankrekening is te zien dat op die datum een geldbedrag van in totaal € 1.300 is gestort. Dat is gedaan [schuilnaam medeverdachte02] getuige [getuige02] , die heeft verklaard dat zij dat geld op verzoek van [medeverdachte01] heeft overgemaakt naar [verdachte01] .
Op 16 oktober 2020 is er voor het laatst contact tussen [verdachte01] en [persoon03] op het telefoonnummer [gsm-nummer 4] . Dezelfde dag start [persoon03] een nieuw Signalgesprek met [verdachte01] waarbij hij ( [persoon03] ) het telefoonnummer [gsm-nummer 5] gebruikt. In het eerste bericht zegt [persoon03] : “
Se praten hier verder”. Ook wat betreft de onderwerpen en personen waarover wordt gesproken vormt het gesprek een voortzetting van de conversatie tussen [verdachte01] en de gebruiker van het telefoonnummer [gsm-nummer 4] .
Op grond van bovenstaande bevindingen en de inhoud van de chats zoals die uit het dossier blijkt, stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte01] de gebruiker van de telefoonnummers [gsm-nummer 3] , [gsm-nummer 4] en [gsm-nummer 5] is geweest en dat hij degene is die de gesprekken onder de naam [persoon03] heeft gevoerd. Hierna zal in verband met conversaties via deze telefoonnummers dan ook gesproken worden over [medeverdachte01] .
Identificatie ‘ [schuilnaam medeverdachte02] ’
In de telefoon van [verdachte01] zijn meerdere chatgesprekken via Signal aangetroffen met een persoon genaamd ‘ [schuilnaam medeverdachte02] ’, die gebruik maakte van telefoonnummer [gsm-nummer 6] . Dit telefoonnummer stond op naam van een vrouw genaamd [persoon04] . In de appcorrespondentie met [verdachte01] verstuurde ‘ [schuilnaam medeverdachte02] ’ echter audioberichten die waren ingesproken [schuilnaam medeverdachte02] een man. Mevrouw [persoon04] heeft verklaard dat zij in 2020 contact heeft gehad met een Antilliaanse jongen van rond de 1.80 meter lang die zij ‘ [naam02] ’ noemde. Deze persoon zou ook toegang hebben gehad tot haar telefoon. Bij een eerdere aanhouding van [medeverdachte02] op 18 april 2021 in het kader van een ander onderzoek werd zijn telefoon in beslag genomen. In de contactenlijst van deze telefoon stond het nummer [gsm-nummer 6] opgeslagen onder de naam ‘sletje’. In de telefoon van [medeverdachte02] werd een foto aangetroffen van een persoon genaamd [naam03] . Dezelfde foto is op 1 december 2020 [schuilnaam medeverdachte02] gebruiker [schuilnaam medeverdachte02] via Signal naar [verdachte01] verstuurd.
Op het moment van zijn aanhouding in deze zaak op 26 november 2021 had [medeverdachte02] een telefoon bij zich waarop een foto is aangetroffen van een persoon met de naam [slachtoffer01] . Dezelfde foto van [slachtoffer01] is op 13 oktober 2020 [schuilnaam] [medeverdachte01] naar [verdachte01] gestuurd. In de telefoon van [verdachte01] zijn berichten aangetroffen waaruit blijkt dat hij met [medeverdachte01] en gebruiker [schuilnaam medeverdachte02] bezig was met de voorbereiding van geweld tegen [slachtoffer01] . Uit de berichten in de telefoon van [verdachte01] blijkt dat gebruiker [schuilnaam medeverdachte02] op 30 november 2020 aan [verdachte01] de opdracht heeft gegeven om meerdere uniformen van het arrestatieteam te kopen. Bij de doorzoeking van de woning waar [medeverdachte02] verbleef is op 26 november 2021 een nagemaakt uniform van het arrestatieteam van de politie aangetroffen. Tot slot blijkt uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [gsm-nummer 6] dat de gebruiker van dat telefoonnummer meerdere keren contact heeft gehad met een telefoonnummer dat in politieregistraties is gekoppeld aan de broer van [medeverdachte02] .
Op basis van de hiervoor genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bekeken stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte02] de gebruiker is van profielnaam [schuilnaam medeverdachte02] in diverse conversaties met [verdachte01] en [medeverdachte01] . Hierna zal in verband met conversaties gevoerd onder de naam [schuilnaam medeverdachte02] dan ook gesproken worden over [medeverdachte02] .

6..Waardering van het bewijs

6.1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat [verdachte01] dient te worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot de schietpartij bij de [adres02] is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om [verdachte01] als de schutter aan te wijzen. Dit maakt dat hij ook moet worden vrijgesproken van het wapenbezit, omdat niet kan worden bewezen dat hij als heer en meester over het wapen kon beschikken. Subsidiair is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt wat de schutter heeft kunnen zien, wat de schotbanen zijn geweest en wat precies de positie was van de personen in de woning en of die een concreet risico hebben gelopen. Als de schutter aangeefsters heeft gezien is het bovendien aannemelijk dat hij bewust heeft misgeschoten. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat de aangeefsters geraakt zouden worden. Daar komt bij dat de verklaring van aangeefster [aangeefster01] niet zonder meer bruikbaar is voor het bewijs omdat zij niet direct van begin af aan de waarheid heeft verklaard en bewust informatie heeft achtergehouden. Voorbedachte raad kan niet worden bewezen nu het dossier daarvoor teveel contra-indicaties bevat.
Met betrekking tot de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen is aangevoerd dat enkel het praten over mogelijke strafbare feiten geen voorbereidingshandeling betreft. Voorts was het opzet zoals dat blijkt uit de berichten niet gericht op de dood van een persoon omdat wordt gesproken over het schieten in de benen. Schietletsel aan de benen levert geen aanmerkelijke kans op de dood op, want de kans op totale verbloeding op korte termijn, is zeer gering. Voorts moet het er, bij gebrek aan nadere informatie, voor worden gehouden dat er sprake is geweest van vrijwillige terugtred nu het feit niet is doorgegaan. Deelname aan een criminele organisatie kan ook niet worden bewezen, omdat niet is voldaan aan de vereisten die daarvoor gelden.
6.2.
Bewijswaardering feit 1 en 2 (parketnummer 10/312539-20): beschieting woning [adres02] te Rotterdam en voorhanden hebben vuurwapen
Op basis van de bewijsmiddelen staat het volgende vast. Op 23 oktober 2020 omstreeks kwart voor twee ’s nachts, zaten aangeefsters [aangeefster01] en haar oma [aangeefster02] op de bank in de woonkamer van hun woning aan de [adres02] . Op camerabeelden is te zien dat rond die tijd een donkere auto de straat is ingereden en net voorbij de woning van aangeefsters tot stilstand is gekomen. Te zien is dat iemand aan de bestuurderszijde uit de auto stapt, met versnelde pas richting de voorzijde van de woning aan de [adres02] loopt en daar stopt. Kort daarop is twee keer [schuilnaam medeverdachte02] de ruit van de woonkamer geschoten. De schutter is vervolgens naar de auto gerend, aan de bestuurderszijde weer ingestapt en weggereden. Aangeefsters hebben glasscherven van het raam over zich heen gekregen, maar zijn niet gewond geraakt.
[aangeefster01] heeft onmiddellijk na de schietpartij verklaard dat zij dacht dat deze was uitgevoerd in opdracht van haar ex-vriend [medeverdachte01] . Zij verklaarde dat hij haar via zijn account ‘ [naam account] ’ op Snapchat berichten had gestuurd met de tekst “
binnen een uur krijg je wat [schuilnaam medeverdachte02] je brievenbus” en “
jawel je gaat zien”. In de telefoon van [aangeefster01] is een Snapchatgesprek aangetroffen met een account met de naam ‘ [naam account] ’. Bij dit account waren enkele foto’s van [medeverdachte01] zichtbaar. Op 22 oktober 2020 heeft ‘ [naam account] ’ eerst een chatbericht verwijderd, waarna hij [aangeefster01] heeft bericht: “
Stuur screen van deur van google maps dat jongens geen fout maken”. [aangeefster01] heeft verklaard dat zij in reactie daarop een schermafbeelding van de voordeur van de [adres02] heeft verstuurd.
Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de donkere auto die [schuilnaam medeverdachte02] de schutter is gebruikt een zwarte Fiat Punto met kenteken [kentekennummer 1] betrof die op naam stond van [persoon01] . [persoon01] heeft verklaard dat zij haar auto in de avond en nacht van 22 oktober op 23 oktober 2020, in opdracht van [medeverdachte01] , had uitgeleend aan een neefje van hem genaamd [voornaam verdachte01] . [persoon01] en [verdachte01] hebben op 22 en 23 oktober 2020 via whatsapp contact gehad over het lenen en terugbrengen van de auto. Op 22 oktober 2020 omstreeks 22:58 uur vraagt [verdachte01] : “
Waar moet ik komen” en stuurt [persoon01] : “
Kom naar Rochussenstraat bij zo’n voetbal veld daar staat ie”. Even later hebben ze contact om af te spreken waar [persoon01] de sleutel van de auto aan [verdachte01] zal geven. [persoon01] stuurt om 23:36 uur: “
Rij naar coop supermarkt binnenweg kom ik”. [verdachte01] stuurt om 23:40 uur: “
ben daar nu”. Later die nacht, op 23 oktober 2020 om 2:02 uur, stuurt [verdachte01] naar [persoon01] “
ik kom zo richting jou”.[persoon01] reageert dan “
Kijk of je em daar kan parkeren waar tie stond”. [verdachte01] stuurt vervolgens om 2:31 uur “
Hij staat er. Zelfde plek precies”.
Uit onderzoek naar de telefoon van [verdachte01] is gebleken dat [medeverdachte01] hem op 22 oktober 2020 om 22:22 uur het adres ‘
[adres02] , [postcode02] Rotterdam’ heeft toegestuurd. Een tweetal andere verstuurde berichten zijn [schuilnaam medeverdachte02] [medeverdachte01] verwijderd. Voorts is gebleken dat [medeverdachte01] en [verdachte01] tussen 22 oktober 2020 21:26 uur en 23 oktober 2020 2:07 uur veelvuldig – circa 22 keer – telefonisch contact hebben gehad, maar niet tussen 1:28 en 1:58 uur.
Op 23 oktober 2020, de dag dat in de cel van [medeverdachte01] een telefoon is aangetroffen, heeft [verdachte01] via Whatsapp contact met [medeverdachte02] , waarbij onder andere de volgende berichten worden verstuurd:
[verdachte01] : “
Krijg net te horen dat [bijnaam medeverdachte01] iso zit”, (…) “
Ze hadden 6.15 uur inval bij hem gedaan.”
[medeverdachte02] : “
Saang neejo.”, “Hebben. Ze gevonden.”
[verdachte01] : “
Ik weet niet man.”, “Ik had torrie voor hem gedaan”, “Chickie heeft hem gesnitcht meteen.”
[medeverdachte02] : “
Neejo.”, “Welke chiki.(…)
[verdachte01] : (…)
“Chickie in Spangen.”
[medeverdachte02] : (…)
“Moeten snel nieuwe halen vr hem”,(…) “
Hij moet bereikbaar zij.”
Audiobestand [medeverdachte02] : Luister dan, als ze die fona niet hebben gevonden moet ie toch uit iso komen broer.
[verdachte01] : “
Als ze niet vinden”, “Maar denk dat ze hebben gevonden”, “Voor wat wordt je dan iso gestuurd”, “Die torrie staat op crimesite”, “Maar broer”, “Ik zit ermee ik ging met hem takkie”, “Via deze tellie”
Verbalisanten hebben gerapporteerd dat [bijnaam medeverdachte01] een bijnaam is van [medeverdachte01] , dat “torrie” straattaal is voor een klus of activiteit en dat op 23 oktober 2020 op Crimesite een artikel is geplaatst over de beschieting van de woning aan de [adres02] .
Betrokkenheid en rol van de verdachten
De rechtbank acht op grond van bovenstaande chatgesprekken en verklaringen van [aangeefster01] en [persoon01] bewezen dat [medeverdachte01] vanuit de P.I. [naam P.I] aan [verdachte01] opdracht heeft gegeven de woning aan de [adres02] te beschieten. Daartoe is allereerst redengevend dat [medeverdachte01] enkele uren voor de beschieting het adres van de woning aan de [adres02] naar [verdachte01] heeft gestuurd. Ook heeft [medeverdachte01] gedurende de nacht intensief contact met [verdachte01] onderhouden en heeft hij [persoon01] geïnstrueerd dat zij haar auto aan [voornaam verdachte01] - de voornaam van [verdachte01] - moest uitlenen. Voorts heeft [medeverdachte01] kort voor de beschieting berichten met een dreigende toon naar [aangeefster01] gestuurd, waarin hij achteraf bezien reeds zinspeelde op de gebeurtenissen zoals die zich hebben voorgedaan. Ten slotte blijkt de initiërende en sturende rol van [medeverdachte01] bij deze beschieting uit het bericht dat [verdachte01] later die dag aan [medeverdachte02] heeft gestuurd, waarin hij heeft verklaard dat hij deze klus (torrie) voor [medeverdachte01] heeft uitgevoerd. [medeverdachte01] had bovendien ook een motief: hij zit gedetineerd vanwege een (nog niet onherroepelijke) veroordeling voor onder andere de verkrachting van [aangeefster01] , waarvan zij in 2016 aangifte tegen hem heeft gedaan.
Anders dan [schuilnaam medeverdachte02] de verdediging is betoogd, acht de rechtbank de verklaring van [aangeefster01] betrouwbaar. Zij heeft vanaf het moment van de beschieting consistent verklaard en haar verklaring wordt bovendien ondersteund [schuilnaam medeverdachte02] de strekking van het in haar telefoon aangetroffen bericht van [medeverdachte01] , [schuilnaam medeverdachte02] het eerder verzonden verwijderde bericht en de overige bewijsmiddelen die naar [medeverdachte01] als de opdrachtgever wijzen. Dat zij er niet gelijk melding van heeft gemaakt dat zij zelf een screenshot van haar voordeur heeft verstuurd, doet hier niet aan af.
Wat betreft de betrokkenheid van [verdachte01] stelt de rechtbank op grond van het bovenstaande vast dat hij op 22 oktober rond 22:22 uur van [medeverdachte01] een bericht heeft ontvangen met het adres van de woning aan de [adres02] . Vervolgens heeft hij op 22 oktober 2020 rond kwart voor 12 ’s nachts bij [persoon01] de Fiat Punto opgehaald, die zij in opdracht van [medeverdachte01] aan hem heeft meegegeven, waarna hij de auto op 23 oktober 2020 rond 2:30 uur ’s nachts weer heeft teruggebracht. Deze Fiat Punto is omstreeks 1:45 uur op de [adres02] gebruikt [schuilnaam medeverdachte02] de schutter, die daarbij aan de bestuurderszijde is in- en uitgestapt.
In een Whatsappgesprek met [medeverdachte02] op 23 oktober 2020 verklaart [verdachte01] bovendien dat hij een klus voor [medeverdachte01] heeft gedaan die op Crimesite is geplaatst en waarbij een vrouw in Spangen [medeverdachte01] gelijk ‘gesnitcht’ heeft. De rechtbank stelt vast dat dit bericht niet anders kan worden uitgelegd dan dat [verdachte01] verwijst naar de onderhavige beschieting van de [adres02] in de Rotterdamse wijk Spangen, waarbij [aangeefster01] onmiddellijk de naam van [medeverdachte01] heeft genoemd en waarover die dag een nieuwsbericht op Crimesite was geplaatst. De rechtbank acht het gegeven deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien bewezen dat [verdachte01] degene is die in opdracht van [medeverdachte01] twee keer op het woonkamerraam van de woning aan de [adres02] heeft geschoten. Daarmee is ook bewezen dat hij een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht voorts bewezen dat tussen [medeverdachte01] en [verdachte01] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij [medeverdachte01] een initiërende en coördinerende functie had, terwijl [verdachte01] een uitvoerende rol heeft gespeeld.
Kwalificatie
Uit het dossier valt niet af te leiden dat de verdachten hebben gehandeld met de expliciete bedoeling aangeefsters [aangeefster01] en [aangeefster02] te doden. Van vol opzet is dan ook geen sprake.
Wel acht de rechtbank bewezen dat de verdachten voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van aangeefsters. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat twee keer is geschoten op het woonkamerraam van de woning van aangeefsters, gelegen op de begane grond. Aangeefsters zaten op dat moment op de bank tegenover dat raam. Een van de kogels is op een hoogte van 1.37 meter van de vloer de woning binnengekomen en is terechtgekomen op circa twee meter hoogte in de scheidingswand achter de bank waarop aangeefsters op het moment van de schoten zaten. De andere kogel is op een hoogte van 1.61 meter [schuilnaam medeverdachte02] het raam gegaan, afgeketst tegen het plafond in de woonkamer en uiteindelijk op de vloer in de hal terecht gekomen.
Gelet op de plaats en de hoogte waarop is geschoten acht de rechtbank de kans dat aangeefsters [schuilnaam medeverdachte02] deze schoten dodelijk zouden worden getroffen aanmerkelijk. Verdachten hebben [schuilnaam medeverdachte02] (opdracht te geven) meermalen op het woonkamerraam van een woning te schieten waarin op dat moment meerdere personen aanwezig zijn, die aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Dat de schutter bewust mis zou hebben geschoten, zoals [schuilnaam medeverdachte02] de verdediging aangevoerd, is niet aannemelijk geworden.
Uit de hiervoor genoemde chatberichten en verklaringen volgt bovendien dat sprake was van een vooropgezet plan om op de woning te schieten, waarbij de verdachten dus voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van aangeefsters. Van contra-indicaties voor voorbedachte rade is niet gebleken, zeker nu de verdachten geen enkel inzicht hebben willen geven in hun handelen en bijbehorende bedoelingen. De rechtbank acht daarom voorbedachte rade op de dood van aangeefsters bewezen.
Conclusie
Het medeplegen van poging moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen is wettig en overtuigend bewezen.
6.3.
Bewijswaardering feit 1 (parketnummer 10/135947-21): voorbereiding beschieting persoon
Op 12 oktober 2020 voeren [medeverdachte01] en [verdachte01] een chatconversatie waarin onder andere het volgende wordt gezegd:
[medeverdachte01] : “
heb adres en foto
[verdachte01] : “
voor wanneer moet het”; [medeverdachte01] : “
so snel mogelijk”; [verdachte01] : “
ik heb boy gefixt. Hij zegt als alle goed uit ziet Plan enz hoe die wilt doen hij is actief
[medeverdachte01] : “
Oke we gaan die man timmeren Opserveeen
[medeverdachte01] : “
heb foto adres binnen
[verdachte01] : “
stuur me alvast
[medeverdachte01] stuurt vervolgens een stukje plattegrond uit Google met de vermelding [straatnaam] en een foto van een man. Het gestuurde adres is gelegen in de nabijheid van de woning van de moeder van [slachtoffer01] . De foto van de man vertoont gelijkenis met een politiefoto van deze [slachtoffer01] .
In een Iphone 7 die bij aanhouding van [medeverdachte02] op 26 november 2021 in de [schuilnaam medeverdachte02] hem bestuurde auto werd aangetroffen, is in de fotogalerij dezelfde foto van beoogd slachtoffer [slachtoffer01] aangetroffen.
De chatconversatie op 12 oktober 2020 gaat als volgt verder:
[verdachte01] : “
Moet gewoon in die straat gebeuren?
[medeverdachte01] : “
Hoeft niet perse kunnen hem volgen doen waar jullie willen als maar raak in been krijgt
[verdachte01] : “
Dat is enige adres van die man?
[medeverdachte01] : “
ja van ze ouders
Op 15 oktober 2020 voeren [medeverdachte02] en [verdachte01] een chatconversatie waarin onder andere het volgende wordt gezegd:
[verdachte01] : “
Huisnummer 92 was het toch. Die man is nu osso
[medeverdachte02] : “
weet nie zeker heb je gezicht gezien”, “
kijk als hij het is voor de zekerheid
[verdachte01] : “
ik krijg deze net binnen [kentekennummer 2] is dat waggie van die man
[medeverdachte02] : “
Wil alleen pr stuks onder kant 4
Uit een politieregistratie van 5 september 2019 bleek het kenteken [kentekennummer 2] gekoppeld aan [slachtoffer01] . Diens huisnummer was volgens zijn gemeentelijke inschrijving 92.
Op 15 oktober 2020 wisselen [medeverdachte01] en [verdachte01] nog het volgende uit via een chat:
[verdachte01] : “
die man wilt toch totaal 4 ballas in z’n been of 4 per been
[medeverdachte01] : “
broer als maar 4 raak zijn
[medeverdachte01] : “
Geef 4 bove been heup Sheen waar je maar raakt” “
je hebt daar 5 toch
[verdachte01] : “
Jaa maar dan mag hij niet missen
[medeverdachte01] : “
zeg hem schiet van dicht bij” “
3 raak zijn ook goed
De rechtbank stelt op grond van deze passages uit chatcontact tussen [medeverdachte01] en [verdachte01] en [medeverdachte02] en [verdachte01] vast dat zij overleggen over het voornemen [slachtoffer01] te beschieten. [medeverdachte01] en [medeverdachte02] sturen [verdachte01] aan om dit te regelen. Het beoogde slachtoffer wordt geobserveerd en diens huisnummer en autokenteken worden doorgegeven. De bedoeling is kennelijk hem een aantal kogels in zijn been c.q. heup te schieten.
Kwalificatie
Deze gedragingen merkt de rechtbank aan als het voorbereiden van moord op [slachtoffer01] . Daartoe hebben alle verdachten een gegevensdrager voor handen gehad met daarop informatie over het beoogde slachtoffer.
Het beschieten van een persoon roept een aanmerkelijk kans in het leven dat die persoon daarbij dodelijk wordt getroffen. Weliswaar hebben de verdachten het over drie of vier keer in de benen of heup schieten, maar ook daarbij is die aanmerkelijk kans aanwezig. Bij een schot of schoten in de benen kan een slagader worden geraakt en dus een dodelijke bloeding ontstaan. Dat de dood niet onmiddellijk zal intreden, doet daar, anders dan de verdediging heeft gesteld, niet aan af. Daarnaast bestaat bij het schieten op een persoon, ook al is het wellicht de bedoeling in de benen te schieten, de evenzeer aanmerkelijke kans dat toch andere - vitale - delen van het lichaam worden geraakt. Een persoon is niet een stilstaand object en kan maar zo [schuilnaam] de schutter niet voorziene bewegingen maken. Daarnaast kan een schutter gemakkelijk, niet bedoeld, iets afwijken van zijn beoogde schietrichting. Die omstandigheden, zeker in combinatie genomen, zorgen voor een aanmerkelijk kans dat het slachtoffer dodelijk wordt geraakt. Deze aanmerkelijk kans zouden de verdachten, [schuilnaam] op [slachtoffer01] te laten schieten, bewust hebben aanvaard.
Daarnaast getuigt de inhoud van de chatconversaties van een vooropgezet plan tot het gaan doden van [slachtoffer01] . Contra-indicaties voor voorbedachte raad zijn de rechtbank niet gebleken.
Anders dan de verdediging heeft gesteld blijkt evenmin van enig aanknopingspunt voor vrijwillige terugtred van de verdachte. Dit verweer verwerpt de rechtbank dan ook.
Conclusie
Het medeplegen van voorbereiden van een moord is wettig en overtuigend bewezen.
6.4.
Bewijswaardering feit 2 (parketnummer 10/135947-21): voorbereiding ontploffing
Op 15 november 2020 hebben [medeverdachte02] en [verdachte01] een chatconversatie waarin het volgende wordt gezegd:
[medeverdachte02] : “
Je moet huis opblazen
[verdachte01] : “
Ja bro”, “
oke waar en met wat
[medeverdachte02] : “
moet een grote ontploffing worden
[verdachte01] : “
heb alleen cobra 6 bro
[medeverdachte02] : “
nee die bom van laatst
[verdachte01] : “
Ja kan ik denk ik we fixen” “
als ik met benzine doe gaat wel groot worden
[medeverdachte02] : “
Jaa die helle grote ik zoek ff adres op
[verdachte01] : “
België?”
[medeverdachte02] : “
Rottje Ergens West
[verdachte01] stuurt een foto met daaronder “
Deze net gefixt
Bij een doorzoeking van de woning van [verdachte01] na diens aanhouding op 8 december 2020 werd een identieke vuurwerkbom als op voornoemde foto, die [verdachte01] aan [medeverdachte02] stuurt, aangetroffen.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat [verdachte01] en [medeverdachte02] praten over het teweegbrengen van een ontploffing bij een woning en dat zij daartoe een vuurwerkbom voorhanden hebben gehad.
Kwalificatie
De rechtbank merkt dit aan als het voorbereiden van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar letsel voor personen.
De stelling van de verdediging dat er geen gevaar voor personen kan worden aangenomen, volgt de rechtbank niet. Het Centraal Onderzoeksteam Vuurwerk van de politie heeft aangegeven dat de bij [verdachte01] in de woning in beslaggenomen vuurwerkbom behoort tot de categorie: ‘Specifieke soorten professioneel en/of niet ingedeeld vuurwerk die zodanig zwaar zijn dat het in handen van particulieren (levens)gevaarlijk is’. Het is aannemelijk dat bij de [schuilnaam] [verdachte01] en [medeverdachte02] voorbereide ontploffing ook een dergelijk stuk vuurwerk zou worden gebruikt. Daarbij zou dus ook gemeen gevaar voor personen, waaronder levensgevaar, aan de orde zijn, zeker in samenhang bezien met de inhoud van de chatconversatie waarin zij het hebben over “een huis opblazen” en “een grote ontploffing”.
Conclusie
Bewezen is het medeplegen van voorbereiden van een ontploffing.
6.5.
Bewijswaardering feit 3 (parketnummer 10/135947-21): crimineel samenwerkingsverband
Uit de bewezenverklaring van de verschillende feiten zoals hiervoor weergegeven, volgt al dat alle drie de verdachten, in wisselende samenstellingen, bezig zijn geweest met het voorbereiden, plannen en uitvoeren van strafbare feiten.
Daarnaast bespreken bespreken [medeverdachte01] en [verdachte01] op 13 oktober 2020 via Whatsapp het volgende:
[medeverdachte01] : “
Heb joenta”.
[verdachte01] : “
Nu?”
[medeverdachte01] : “
Waggie brand snellejelle wie wil doen haha” “
Kijk maar
[verdachte01] : “
ken iemand die daar woont Kan vragen of hij wilt doen
[medeverdachte01] : “
is kleine torrie Snel gedaan 300
Vervolgens hebben [medeverdachte01] en [verdachte01] het over een p zoeken, een ganoe, goeie 9, geld dat betaald moet worden en daarna volgt:
[medeverdachte01] : “
als deze torrie goed gaat hebben we nog 6 jobas
Op 14 oktober 2020 meldt [medeverdachte01] : “
heb joenta gekregen osso opblazen” ”
heeft me helft al voor af betaald
[verdachte01] : “
wat waar en voor hoeveel
[medeverdachte01] : “
vandaag 600 Barkie heb al 3 gekregen
[verdachte01] : “
waar
[medeverdachte01] : “
Zuid
Uit deze chats concludeert de rechtbank dat er [schuilnaam] de verdachten meerdere klussen (joenta, nog 6 jobas) tegen betaling werden aangenomen, zoals een auto (waggie) in brand steken en een huis (osso) opblazen. In samenhang gelezen met de onder 6.2 en 6.3 bewezen feiten stelt de rechtbank vast dat de verdachten zich gezamenlijk bezig hebben gehouden met het plegen van strafbare feiten.
Kwalificatie
De samenwerking van de verdachten merkt de rechtbank aan als een organisatie. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank voorts vast dat deze organisatie het plegen van strafbare feiten - zoals het beschieten van een woning, het beschieten van een persoon, het teweegbrengen van ontploffingen en het in brand steken van een auto - tot oogmerk had. Gedurende de ten laste gelegde periode van twee maanden hebben de verdachten in gestructureerde vorm samengewerkt. [medeverdachte01] en ook [medeverdachte02] ontvingen de opdrachten en schakelden voor de uitvoering, of bemiddeling daartoe, [verdachte01] in en stuurden hem aan. [verdachte01] voerde deels zelf uit en ging ook wel op zoek naar iemand anders voor de job. De organisatie was aldus van een zekere duurzaamheid en structuur. De rechtbank merkt dat samenwerkingsverband dan ook aan als een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Conclusie
Deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr is wettig en overtuigend bewezen.
6.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij parketnummer 10/312539-20 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, en het bij parketnummer 10/135947-21 onder 1 t/m 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
parketnummer 10/312539-20
1. primair
hij op 23 oktober 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het [schuilnaam] verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer02] en
[slachtoffer03] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven met dat
opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
op korte afstand van, een raam van de woonkamer van de woning
gelegen aan de [adres02] is gaan staan, in welke woonkamer voornoemde
[slachtoffer02] en voornoemde [slachtoffer03] op dat moment aanwezig waren, en vervolgens
met een vuurwapen meerdere, kogels, [schuilnaam] voornoemd raam in de
richting van voornoemde [slachtoffer02] en voornoemde [slachtoffer03] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 23 oktober 2020 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet, voorhanden heeft gehad;
parketnummer 10/135947-21
1.
hij in de periode van 12 oktober 2020 tot en met 17 oktober 2020 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren
of meer is gesteld, te weten om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer01] ,
van het leven te beroven, (als omschreven in artikel 289 Wetboek van
Strafrecht),
opzettelijk
- een telefoon met daarop een foto van voornoemde [slachtoffer01]
en gegevens over de
mogelijke verblijfplaats van voornoemde [slachtoffer01] en gegevens over de auto van
voornoemde [slachtoffer01]
bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
2.
hij omstreeks 15 november 2020 in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander ter voorbereiding van het
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren
of meer is gesteld, te weten het teweeg brengen van een ontploffing, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander te duchten is (als omschreven in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht) opzettelijk
een stuk zwaar knalvuurwerk/banger, te weten een Profi Cannon Shot Big Boy XL,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 01 oktober 2020 tot en met 02 december 2020 in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van meerdere natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte en [medeverdachte01]
en een persoon bekend onder het pseudoniem ' [schuilnaam medeverdachte02] ',
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- moord als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht en
- zware mishandeling als bedoeld in artikel 302 Wetboek van Strafrecht en
- het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing als bedoeld in artikel 157
Wetboek van Strafrecht en
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
10/312539-20
eendaadse samenloop van

1..medeplegen van poging moord, meermalen gepleegd;

en
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III
10/135947-21

1..medeplegen van de voorbereiding van moord;

2. medeplegen van de voorbereiding van het teweeg brengen van een ontploffing, terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;

3. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9..Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een dubbele poging tot moord. De verdachte heeft in opdracht van die ander een woning beschoten. Hij heeft daarbij tweemaal op het raam van de woonkamer geschoten, terwijl daarachter twee vrouwen op de bank zaten. Hoewel niet vast staat dat hij deze personen heeft gezien heeft hij wel een enorm risico genomen [schuilnaam] zo gericht op een woonkamer te schieten. Het is een gelukkig toeval – niet aan enig toedoen van verdachte te wijten - dat beide slachtoffers ongedeerd zijn gebleven. Hierdoor zijn in ieder geval de fysieke gevolgen voor de slachtoffers beperkt gebleven. Maar dat het voorval een enorme impact heeft gehad op het leven van beide slachtoffers blijkt wel uit hun verklaringen ter zitting. Beide slachtoffers zagen zich genoodzaakt in behandeling te gaan bij een psycholoog omdat het voorval zoveel stress en gevoelens van onveiligheid heeft veroorzaakt. [schuilnaam] de kleindochter is bovendien verklaard dat zij niet meer in staat is om te werken en daarnaast haar familie niet meer kan bezoeken omdat dit vanuit veiligheidsoverwegingen wordt afgeraden. De gevolgen voor de slachtoffers en de rest van hun familie zijn dan ook enorm.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor moord. Hij heeft daartoe veelvuldig contact gehad met zijn mededaders over het beoogde slachtoffer dat in de benen geschoten moest worden. Deze persoon werd geobserveerd en informatie over zijn adres, huisnummer en kenteken werd uitgewisseld.
De verdachte heeft ook samen met anderen ontploffingen voorbereid. In de chats werd onder meer gesproken over het opblazen van een huis met een vuurwerkbom. In de woning van de verdachte is een dergelijke vuurwerkbom aangetroffen.
De verdachte heeft aldus ook deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van strafbare feiten, zoals poging tot moord en voorbereiden van een moord en ontploffing. Ook werd gesproken over het in brand steken van een auto. Uit de diverse chatgesprekken blijkt dat er meerdere klussen tegen betaling werden aangenomen. Uit de diverse chatgesprekken blijkt dat de verdachte een uitvoerende rol had bij de strafbare feiten. Anderen waren de initiator, maar de verdachte voerde de opdrachten uit of regelde andere mensen die dat deden. In één geval is het ook tot daadwerkelijke uitvoering gekomen. Van de andere opdrachten kon dat niet worden vastgesteld. Steeds ging het daarbij om ernstige feiten die een grote inbreuk maken op de rechtsorde en het gevoel van onveiligheid in de maatschappij ernstig vergroten. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
9.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 november 2022. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering ziet een enorme discrepantie tussen hetgeen uit het dossier naar voren komt en wat zij in het schorsingstoezicht van de verdachte hebben gezien. Enerzijds is er sprake van een zeer ernstige verdenking die doet vermoeden dat verdachte zich in een gevaarlijk en roekeloos netwerk bevindt en dat hij zich mogelijk laat inzetten voor het plegen van strafbare feiten. Anderzijds zien zij het beeld van een gemotiveerde, hardwerkende jongeman die zich coöperatief opstelt in het contact. Huisvesting, dagbesteding en financiën zijn beschermende factoren. Hij is gaan wonen bij Exodus in Leiden om zo makkelijker afstand te kunnen nemen van zijn sociaal netwerk en hij bouwt zijn leven op in een andere regio. Hij heeft werk gevonden en is gestart met een opleiding. De verdachte lijkt op dit moment alles op orde te hebben. Omdat de verdachte zich steeds heeft beroepen op zijn zwijgrecht kan er geen inschatting worden gemaakt over het risico op recidive en letsel. Bij een schuldigverklaring wordt het recidiverisico hoog ingeschat en wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Uit het rapport van de reclassering en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat het momenteel goed gaat met de verdachte. Hij heeft de schorsingsperiode gebruikt om zijn leven op orde te brengen en is bewust naar een andere woonplaats verhuisd om meer afstand van zijn sociaal netwerk te kunnen nemen. Verder heeft hij werk gevonden en is hij met een nieuwe opleiding gestart. Dit zijn zeer positieve ontwikkelingen. Gezien de ernst van de feiten kan de rechtbank echter niet anders dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op leggen. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank wel, meer nog dan de officier van justitie, rekening gehouden met het positief verlopen schorsingstoezicht en de jeugdige leeftijd van de verdachte. Zij vindt het van belang deze jeugdige verdachte nog enig uitzicht te laten behouden om op niet al te lange termijn zijn leven buiten, op de al ingeslagen positieve manier, voort te kunnen zetten. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de uitvoerende rol van de verdachte bij de feiten, waarbij hij [schuilnaam] anderen werd aangezet en geïnstrueerd. De rechtbank weegt voorts mee dat de gevolgen van de bewezen feiten, hoe ernstig ook, relatief beperkt zijn gebleven en voor een deel zijn blijven steken in de voorbereiding.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partijen [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] , beide ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij [naam benadeelde 1] vordert een vergoeding van € 445,92 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij [naam benadeelde 2] vordert een vergoeding van € 1.622,84 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.500,- aan immateriële schade.
10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er een direct verband bestaat tussen de ten laste gelegde feiten en de gevorderde schade. Ten aanzien van de vorderingen refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
10.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de omvang van de [schuilnaam] [naam benadeelde 1] gevorderde immateriële schade betwist en aangevoerd dat de vordering gematigd dient te worden, omdat de gevorderde schade ook gerelateerd lijkt te zijn aan wat haar eerder is overkomen. In de zaak die aanhangig is mede naar aanleiding van haar aangifte wegens verkrachting tegen [medeverdachte01] zal ook een schadevergoeding aan de orde zijn en het is niet de bedoeling dat dezelfde schade twee keer wordt geclaimd. Ook gezien de eigen rol van de benadeelde partij zou een eventuele vergoeding maximaal € 1.000 moeten bedragen.
De [schuilnaam] benadeelde partij [naam benadeelde 2] gevorderde materiële kosten zijn niet onderbouwd, waardoor niet duidelijk is geworden dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en (in het geval van de gevorderde kosten voor herstel van de beschadigde muur) ook noodzakelijk waren. De materiële kosten dienen daarom afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich gerefereerd.
10.3.
Beoordeling
Ten aanzien van [naam benadeelde 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] [schuilnaam] de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze schade zal toegewezen worden tot een bedrag van € 60,92 (reiskosten € 10,92 + telefoonkosten € 50). De gevorderde vergoeding van het eigen risico voor de zorgverzekering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Ook is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [schuilnaam] de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. De rechtbank is van oordeel dat [naam benadeelde 1] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de reeds bij haar aanwezige psychische problemen zijn verergerd [schuilnaam] het schietincident (dat plaatsvond naar aanleiding van een lopende strafzaak). Zij kan daardoor niet deelnemen aan de maatschappij zoals ze zou willen. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid op dit moment worden vastgesteld op € 3.000, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van [naam benadeelde 2]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] [schuilnaam] de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De materiële schade zal toegewezen worden tot een bedrag van € 207,84 (reiskosten € 177,84 + parkeerkosten € 30). De gevorderde vergoeding van de reparatiekosten voor bank, lamellen en muur en ook de gevorderde vergoeding van het eigen risico voor de zorgverzekering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat [naam benadeelde 2] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van het schietincident kampt met angst en stressklachten, waarvoor zij ook in behandeling is geweest. De gevorderde immateriële schade van € 1.500,- zal worden toegewezen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 23 oktober 2020.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten [schuilnaam] de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 3.060,92, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 1.707,84, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 46, 47, 55, 57, 140 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de bij parketnummer 10/312539-20 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart bewezen, dat de verdachte de bij parketnummer 10/135947-21 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar;
beveelt dat de tijd die [schuilnaam] de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader zo, dat als en voorzover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 3.060,92 (zegge: drieduizend zestig euro en tweeënnegentig cent), bestaande uit € 60,92 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten [schuilnaam] de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 1] te betalen
€ 3.060,92 (zegge: drieduizend zestig euro en tweeënnegentig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 3.060,92niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
40 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling [schuilnaam] zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader zo, dat als en voorzover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.707,84 (zegge: duizend zevenhonderd zeven euro en vierentachtig cent), bestaande uit € 207,84 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten [schuilnaam] de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 2] te betalen
€ 1.707,84 (zegge: duizend zevenhonderd zeven euro en vierentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.707,84 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
7 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij , waaronder begrepen betaling [schuilnaam] zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen [schuilnaam] mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10/312539-20
1
hij op of omstreeks 23 oktober 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het [schuilnaam] verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer02] en/of
[slachtoffer03] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven met dat
opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
voor, althans op korte afstand van, een raam van de woonkamer van de woning
gelegen aan de [adres02] is gaan staan, in welke woonkamer voornoemde
[aangeefster01] en/of voornoemde [slachtoffer03] op dat moment aanwezig waren, en/of (vervolgens)
met een vuurwapen meerdere, althans een, kogels, [schuilnaam] voornoemd raam in de
richting van voornoemde [aangeefster01] en/of voornoemde [slachtoffer03] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 oktober 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, [schuilnaam]
voor, althans op korte afstand van, een raam van de woonkamer van de woning
gelegen aan de [adres02] te gaan staan, in welke woonkamer voornoemde
[aangeefster01] en/of voornoemde [slachtoffer03] op dat moment aanwezig waren, en/of (vervolgens)
met een vuurwapen meerdere, althans een, kogels, [schuilnaam] voornoemd raam in de
richting van voornoemde [aangeefster01] en/of voornoemde [slachtoffer03] , af te vuren;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 23 oktober 2020 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet, voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
parketnummer 10/135947-21
1.
hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2020 tot en met 17 oktober 2020 te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren
of meer is gesteld, te weten om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer01] ,
althans een persoon, van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen (als omschreven in artikel 289 dan wel artikel 302 Wetboek van
Strafrecht),
opzettelijk
- een telefoon met daarop meerdere, althans een, foto('s) van voornoemde [slachtoffer01]
en/of foto'(s) van mogelijk aan te schaffen vuurwapens en/of gegevens over de
mogelijke verblijfplaats van voornoemde [slachtoffer01] en/of gegevens over de auto van
voornoemde [slachtoffer01] en/of
- een of meer (peil)baken(s)/tracker(s) en/of
- meerdere, althans een, geldbedrag(en) (om een vuurwapen met bijbehorende
munitie aan te schaffen en/of de uitvoerder van het delict te betalen) en/of
- een (personen)auto (om een vuurwapen op te halen) en/of
- meerdere, althans een, (automatische) vuurwapen(s) en/of bijbehorende munitie,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd,
doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 15 november 2020 te Rotterdam en/of te Vlaardingen, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren
of meer is gesteld, te weten het teweeg brengen van een ontploffing, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander te duchten is (als omschreven in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht) opzettelijk
een stuk zwaar knalvuurwerk/banger, te weten een Profi Cannon Shot Big Boy XL,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd,
doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2020 tot en met 02 december 2020 te
Rotterdam en/of te Den Haag, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van meerdere natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte en/of [medeverdachte01]
en/of een persoon bekend onder het pseudoniem ' [schuilnaam] ',
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- moord als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht en/of
- zware mishandeling als bedoeld in artikel 302 Wetboek van Strafrecht en/of
- het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing als bedoeld in artikel 157
Wetboek van Strafrecht en/of
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie;
(art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)