ECLI:NL:RBROT:2023:341

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
10/268432-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de voorbereiding van moord, teweegbrengen van een ontploffing en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994, die werd beschuldigd van het medeplegen van de voorbereiding van moord, het teweegbrengen van een ontploffing en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met het voorbereiden van gewelddadige misdrijven. De zaak kwam aan het licht na een schietpartij in Rotterdam in oktober 2020, waarna de politie verschillende chatgesprekken tussen de verdachte en medeverdachten ontdekte. Deze chats bevatten plannen voor het beschieten van een persoon en het opblazen van een huis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende bewijs had geleverd voor zijn betrokkenheid bij deze misdrijven, ondanks verweer van de verdediging dat er onvoldoende bewijs was voor identificatie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor zijn daden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een instabiele sociaal-maatschappelijke situatie en een hoog recidiverisico.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/268432-21
Datum uitspraak: 23 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] , ( [postcode01] ) [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het [detentieadres01] aan de [adres02] , ( [postcode02] ) [plaats01] ,
raadsman mr. S. Lodder, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 8 en 12 december 2022 en 23 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Inleiding

De verdachte is opgedoken in een onderzoek dat is aangevangen met de melding van een schietpartij in de [adres03] te Rotterdam, in de nacht van 22 op 23 oktober 2020. In het daarnaar ingestelde onderzoek zijn [medeverdachte01] en [medeverdachte02] als verdachten naar voren gekomen. Bij het onderzoek van onder hen in beslag genomen telefoons stuitte de politie - naast chatgesprekken vermoedelijk over voornoemde beschieting, waarin geen betrokkenheid van de verdachte is gebleken - op andere chats, die zij interpreteerde als voorbereidingen van het beschieten van een persoon genaamd [slachtoffer01] . Daarnaast trof de politie chats aan die volgens haar gingen over het voorbereiden van een ontploffing. Aan die chats nam ook een ander persoon, onder de naam [schuilnaam verdachte01] , deel. Onderzoek naar de identiteit van de persoon achter de naam [schuilnaam verdachte01] bracht de politie bij de verdachte. Voorts stuitte de politie in de verschillende telefoons nog op gesprekken en andere gegevens, die zij linkte aan andere strafbare feiten. Eén en ander heeft geleid tot de aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
De rechtbank stelt hierna eerst vast wie de gebruikers waren van diverse telefoonnummers en profielnamen, daarna volgt de bewijswaardering

5..Identificatie gebruikers telefoonnummers

5.1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om [verdachte01] te identificeren als de persoon die onder de naam ‘ [schuilnaam verdachte01] ’ berichten heeft verstuurd. De stemherkenningen in het dossier zijn onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs gebruikt worden. De politie is bij de vaststelling van de identiteit van ‘ [schuilnaam verdachte01] ’ door middel van een doelredenering bij [verdachte01] terechtgekomen, terwijl de aangevoerde onderzoeksresultaten daarvoor onvoldoende ondersteuning bieden.
5.2.
Beoordeling
Gebruiker telefoonnummers [telefoonnummer01] en [telefoonnummer02] : [medeverdachte02]
Tijdens een doorzoeking van de cel van [medeverdachte01] in de [naam P.I.01] op 23 oktober 2020 werd een Samsung telefoon aangetroffen. In de contactenlijst van deze telefoon stond onder de naam Soldaat het telefoonnummer [telefoonnummer01] opgeslagen. Dit nummer is gekoppeld aan de telefoon van [medeverdachte02] . Bij zijn aanhouding werd in zijn bed een mobiele telefoon (iPhone 11) aangetroffen. [medeverdachte02] heeft verklaard dat de iPhone 11 die op zijn bed lag zijn telefoon was en het bijbehorende telefoonnummer [telefoonnummer01] zijn nummer. De gebruikersnaam van dit toestel luidde ‘iPhone van [naam01] ’.
In de telefoon werd tevens een simkaart aangetroffen die was gekoppeld aan het telefoonnummer [telefoonnummer02] . Dit nummer stond op naam van [medeverdachte02] , wonend aan de [adres04] in Vlaardingen. Dat is het adres waar [medeverdachte02] ten tijde van het onderzoek stond ingeschreven. Beide nummers ( [telefoonnummer01] en [telefoonnummer02] ) waren gekoppeld aan hetzelfde unieke IMSI nummer ( [IMSI-nummer01] ). Uit informatie van de provider blijkt dat dit IMSI nummer gedurende de periode 25 november 2018 tot en met 23 oktober 2020 was gekoppeld aan telefoonnummer [telefoonnummer01] . Op 23 oktober 2020 vond een nummerwisseling plaats op verzoek van de klant. Vanaf 23 oktober is het IMSI nummer gekoppeld aan telefoonnummer [telefoonnummer02] .
In de telefoon van [medeverdachte02] werden chatconversaties in de app Signal aangetroffen waarin bij de gebruiker met de naam [naam02] de toevoeging ‘owner’ stond. Uit onderzoek in de telefoon van [medeverdachte02] blijkt dat hij sinds augustus 2020 gebruik maakt van de naam [naam02] of [naam03] . [medeverdachte02] heeft bij de politie bevestigd dat hij gebruik maakt van de naam [naam03] .
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte02] de gebruiker was van de telefoonnummers [telefoonnummer01] en [telefoonnummer02] en van de naam [naam02] ( [naam03] ). Waar het gaat over de gebruiker van deze telefoonnummers wordt hierna dan ook gesproken over [medeverdachte02] .
Gebruiker telefoonnummers [telefoonnummer03] , [telefoonnummer04] en [telefoonnummer05] : [medeverdachte01]
In de telefoon van [medeverdachte02] zijn diverse Whatsapp- en Signalconversaties aangetroffen met een persoon genaamd [naam04] . Aan deze naam zijn in de telefoon van [medeverdachte02] drie telefoonnummers gekoppeld: [telefoonnummer03] , [telefoonnummer04] en [telefoonnummer05] .
De telefoon die werd aangetroffen in de cel van [medeverdachte01] op 23 oktober 2020 was voorzien van het telefoonnummer [telefoonnummer03] . [medeverdachte01] zat op dat moment alleen in de cel waar de telefoon werd aangetroffen. In de telefoon stonden diverse aan [medeverdachte01] persoonlijk gelinkte contacten opgeslagen. In een getapt gesprek met [naam05] via de telefoonlijn van de P.I. verwijst [medeverdachte01] naar videocalls die hij heeft gevoerd met [naam05] en een derde persoon die hij niet bij naam wil noemen. [medeverdachte01] vraagt [naam05] deze persoon te zeggen dat [medeverdachte01] was gepakt met een telefoon en dat die persoon niet teveel moet praten omdat hij getapt wordt. Uit de gewiste Whatsapp belgeschiedenis van het telefoonnummer [telefoonnummer03] blijkt dat er op 23 oktober 2020 drie videocalls hebben plaatsgevonden tussen dit telefoonnummer, [naam05] en het contact met de naam Soldaat.
Getuige [getuige01] heeft verklaard dat haar vriend [medeverdachte01] heet. In de contactenlijst in haar telefoon stond het telefoonnummer [telefoonnummer04] opgeslagen onder de naam [medeverdachte01] . Uit onderzoek van de historische telefoongegevens van het nummer [telefoonnummer04] blijkt dat dit telefoonnummer in de periode van 8 tot en met 15 oktober 2020 uitsluitend een zendmast aanstraalt in de directe omgeving van de [naam P.I.01] , waar medeverdachte [medeverdachte01] gedurende die periode gedetineerd zat. Ook blijkt dat de tijdstippen waarop een datasessie wordt gestart door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer04] overeenkomen met de momenten waarop [medeverdachte02] via Whatsapp of Signal contact heeft met [naam04] .
Zoals hiervoor reeds aangehaald, blijkt uit Whatsappcorrespondentie tussen het nummer van [medeverdachte02] ( [telefoonnummer01] ) en het telefoonnummer dat de politie toeschrijft aan [medeverdachte01] ( [telefoonnummer04] ) dat [medeverdachte02] een bankrekeningnummer heeft doorgestuurd met de naam [medeverdachte02] . Uit onderzoek is gebleken dat deze rekening op naam van [medeverdachte02] staat. Op 11 oktober 2020 laat [medeverdachte02] weten dat hij 1.300 binnen heeft. Op zijn bankrekening is te zien dat op die datum een geldbedrag van in totaal € 1.300 is gestort. Dat is gedaan door getuige [getuige02] , die heeft verklaard dat zij dat geld op verzoek van [medeverdachte01] heeft overgemaakt naar [medeverdachte02] .
Op 16 oktober 2020 is er voor het laatst contact tussen [medeverdachte02] en [naam04] op het telefoonnummer [telefoonnummer04] . Dezelfde dag start [naam04] een nieuw Signalgesprek met [medeverdachte02] waarbij hij ( [naam04] ) het telefoonnummer [telefoonnummer05] gebruikt. In het eerste bericht zegt [naam04] : “
Se praten hier verder”. Ook wat betreft de onderwerpen en personen waarover wordt gesproken vormt het gesprek een voortzetting van de conversatie tussen [medeverdachte02] en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer04] .
Op grond van bovenstaande bevindingen en de inhoud van de chats zoals die uit het dossier blijkt stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte01] de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer03] , [telefoonnummer04] en [telefoonnummer05] is geweest en dat hij degene is die de gesprekken onder de naam [naam04] heeft gevoerd. Hierna wordt de gebruiker van deze telefoonnummers dan ook aangeduid als [medeverdachte01] .
Identificatie ‘ [schuilnaam verdachte01] ’
In de telefoon van [medeverdachte02] zijn meerdere chatgesprekken via Signal aangetroffen met een persoon genaamd ‘ [schuilnaam verdachte01] ’, die gebruik maakte van telefoonnummer [telefoonnummer06] . Dit telefoonnummer stond op naam van een vrouw genaamd [naam06] . In de appcorrespondentie met [medeverdachte02] verstuurde ‘ [schuilnaam verdachte01] ’ echter audioberichten die waren ingesproken door een man. Mevrouw [naam06] heeft verklaard dat zij in 2020 contact heeft gehad met een Antilliaanse jongen van rond de 1.80 meter lang die zij ‘ [naam07] ’ noemde. Deze persoon zou ook toegang hebben gehad tot haar telefoon. Bij een eerdere aanhouding van [verdachte01] op 18 april 2021 in het kader van een ander onderzoek werd zijn telefoon in beslag genomen. In de contactenlijst van deze telefoon stond het nummer [telefoonnummer06] opgeslagen onder de naam ‘sletje’. In de telefoon van [verdachte01] werd een foto aangetroffen van een persoon genaamd [naam08] . Dezelfde foto is op 1 december 2020 door gebruiker [schuilnaam verdachte01] via Signal naar [medeverdachte02] verstuurd.
Op het moment van zijn aanhouding in deze zaak op 26 november 2021 had [verdachte01] een telefoon bij zich waarop een foto is aangetroffen van een persoon met de naam [slachtoffer01] . Dezelfde foto van [slachtoffer01] is op 13 oktober 2020 door [medeverdachte01] naar [medeverdachte02] gestuurd. In de telefoon van [medeverdachte02] zijn berichten aangetroffen waaruit blijkt dat hij met [medeverdachte01] en gebruiker [schuilnaam verdachte01] bezig was met de voorbereiding van geweld tegen [slachtoffer01] . Bij de doorzoeking van de woning waar [verdachte01] verbleef is op 26 november 2021 een nagemaakt uniform van het arrestatieteam van de politie aangetroffen. Uit de berichten in de telefoon van [medeverdachte02] blijkt dat gebruiker [schuilnaam verdachte01] op 30 november 2020 aan [medeverdachte02] de opdracht heeft gegeven om meerdere uniformen van het arrestatieteam te kopen. Tot slot blijkt uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer06] dat de gebruiker van dat telefoonnummer meerdere keren contact heeft gehad met een telefoonnummer dat in politieregistraties is gekoppeld aan de broer van [verdachte01] .
Op basis van de hiervoor genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bekeken stelt de rechtbank vast dat [verdachte01] de gebruiker is van profielnaam [schuilnaam verdachte01] in diverse chatconversaties met [medeverdachte02] en [medeverdachte01] en die gesprekken dus door hem zijn gevoerd. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De stemherkenningen zijn niet voor het bewijs gebruikt. Het verweer van de raadsman op dat punt blijft daarom onbesproken.

6..Waardering van het bewijs

6.1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Omdat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte01] ‘ [schuilnaam verdachte01] ’ is, kan ook niet worden vastgesteld dat hij zich bezighield met strafbare voorbereidingshandelingen en deel uitmaakte van een criminele organisatie.
6.2.
Bewijswaardering feit 1: voorbereiding beschieting persoon
Op 12 oktober 2020 voeren [medeverdachte01] en [medeverdachte02] een chatconversatie waarin onder andere het volgende wordt gezegd:
[medeverdachte01] : “
heb adres en foto
[medeverdachte02] : “
voor wanneer moet het”;
[medeverdachte01] : “
so snel mogelijk”;
[medeverdachte02] : “
ik heb boy gefixt. Hij zegt als alle goed uit ziet Plan enz hoe die wilt doen hij is actief
[medeverdachte01] : “
Oke we gaan die man timmeren Opserveeen
[medeverdachte01] : “
heb foto adres binnen
[medeverdachte02] : “
stuur me alvast
[medeverdachte01] stuurt vervolgens een stukje plattegrond uit Google met de vermelding [straatnaam01] en een foto van een man. Het gestuurde adres is gelegen in de nabijheid van de woning van de moeder van [slachtoffer01] . De foto van de man vertoont gelijkenis met een politiefoto van deze [slachtoffer01] .
In een Iphone 7 die bij aanhouding van [verdachte01] op 26 november 2021 in de door hem bestuurde auto werd aangetroffen, is in de fotogalerij dezelfde foto van beoogd slachtoffer [slachtoffer01] aangetroffen
De chatconversatie op 12 oktober 2020 gaat als volgt verder:
[medeverdachte02] : “
Moet gewoon in die straat gebeuren?
[medeverdachte01] : “
Hoeft niet perse kunnen hem volgen doen waar jullie willen als maar raak in been krijgt
[medeverdachte02] : “
Dat is enige adres van die man?
[medeverdachte01] : “
ja van ze ouders
Op 15 oktober 2020 voeren [verdachte01] en [medeverdachte02] een chatconversatie waarin onder andere het volgende wordt gezegd:
[medeverdachte02] : “
Huisnummer 92 was het toch. Die man is nu osso
[verdachte01] : “
weet nie zeker heb je gezicht gezien”, “
kijk als hij het is voor de zekerheid
[medeverdachte02] : “
ik krijg deze net binnen [kenteken01] is dat waggie van die man”;
[verdachte01] : “
Wil alleen pr stuks onder kant 4
Uit een politieregistratie van 5 september 2019 bleek het kenteken [kenteken01] gekoppeld aan [slachtoffer01] . Diens huisnummer was volgens zijn gemeentelijke inschrijving 92.
Op 15 oktober 2020 wisselen [medeverdachte01] en [medeverdachte02] nog het volgende uit via een chat:
[medeverdachte02] : “
die man wilt toch totaal 4 ballas in z’n been” “
of 4 per been
[medeverdachte01] : “
broer als maar 4 raak zijn
[medeverdachte01] : “
Geef 4 bove been heup Sheen waar je maar raakt” “
je hebt daar 5 toch
[medeverdachte02] : “
Jaa maar dan mag hij niet missen”;
[medeverdachte01] : “
zeg hem schiet van dicht bij” “
3 raak zijn ook goed
De rechtbank stelt op grond van deze passages uit chatcontact tussen [medeverdachte01] en [medeverdachte02] en [verdachte01] en [medeverdachte02] vast dat zij overleggen over het voornemen [slachtoffer01] te beschieten. [medeverdachte01] en [verdachte01] sturen [medeverdachte02] aan om dit te regelen. Het beoogde slachtoffer wordt geobserveerd en diens huisnummer en autokenteken worden doorgegeven. De bedoeling is kennelijk hem een aantal kogels in zijn been c.q. heup te schieten.
Kwalificatie
Deze gedragingen merkt de rechtbank aan als het voorbereiden van moord op [slachtoffer01] . Daartoe hebben alle verdachten een gegevensdrager voor handen gehad met daarop informatie over het beoogde slachtoffer.
Het beschieten van een persoon roept een aanmerkelijk kans in het leven dat die persoon daarbij dodelijk wordt getroffen. Weliswaar hebben de verdachten het over drie of vier keer in de benen of heup schieten maar ook daarbij is die aanmerkelijk kans aanwezig. Bij een schot of schoten in de benen kan een slagader worden geraakt en dus een dodelijke bloeding ontstaan. Daarnaast bestaat bij het schieten op een persoon, ook al is het wellicht de bedoeling in de benen te schieten, de evenzeer aanmerkelijke kans dat toch andere - vitale - delen van het lichaam worden geraakt. Een persoon is niet een stilstaand object en kan maar zo door de schutter niet voorziene bewegingen maken. Daarnaast kan een schutter gemakkelijk, niet bedoeld, iets afwijken van zijn beoogde schietrichting. Die omstandigheden, zeker in combinatie genomen, zorgen voor een aanmerkelijk kans dat het slachtoffer dodelijk wordt geraakt. Deze aanmerkelijk kans zouden de verdachten, door op [slachtoffer01] te laten schieten, bewust hebben aanvaard.
Daarnaast getuigt de inhoud van de chatconversaties van een vooropgezet plan tot het gaan doden van [slachtoffer01] . Contra-indicaties voor voorbedachte raad zijn de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
Bewezen is het medeplegen van voorbereiden van een moord.
6.3.
Bewijswaardering feit 2: voorbereiding ontploffing
Op 15 november 2020 hebben [verdachte01] en [medeverdachte02] een chatconversatie waarin het volgende wordt gezegd:
[verdachte01] : “
Je moet huis opblazen
[medeverdachte02] : “
Ja bro”, “
oke waar en met wat
[verdachte01] : “
moet een grote ontploffing worden
[medeverdachte02] : “
heb alleen cobra 6 bro
[verdachte01] : “
nee die bom van laatst
[medeverdachte02] : “
Ja kan ik denk ik we fixen” “
als ik met benzine doe gaat wel groot worden
[verdachte01] : “
Jaa die helle grote ik zoek ff adres op
[medeverdachte02] : “
België?
[verdachte01] : “
Rottje Ergens West
[medeverdachte02] stuurt een foto met daaronder “
Deze net gefixt
Bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte02] , na diens aanhouding op 8 december 2020, werd een identieke vuurwerkbom als op voornoemde foto, die [medeverdachte02] aan [verdachte01] stuurt, aangetroffen.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat [medeverdachte02] en [verdachte01] praten over het te weeg brengen van een ontploffing bij een woning en dat zij daartoe een vuurwerkbom voorhanden hebben gehad.
Kwalificatie
De rechtbank merkt dit aan als het voorbereiden van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar letsel voor personen.
Het Centraal Onderzoeksteam Vuurwerk van de politie heeft aangegeven dat de bij [medeverdachte02] in de woning in beslaggenomen vuurwerkbom behoort tot de categorie: Specifieke soorten professioneel en/of niet ingedeeld vuurwerk die zodanig zwaar zijn dat het in handen van particulieren (levens)gevaarlijk is. Het is aannemelijk dat bij de door [medeverdachte02] en [verdachte01] voorbereide ontploffing ook een dergelijk stuk vuurwerk zou worden gebruikt. Daarbij zou dus ook gemeen gevaar voor personen, waaronder levensgevaar, aan de orde zijn, zeker in samenhang bezien met de inhoud van de chatconversatie waarin zij het hebben over “een huis opblazen” en “een grote ontploffing”.
Conclusie
Bewezen is het medeplegen van voorbereiden van een ontploffing.
6.4.
Bewijswaardering feit 3: crimineel samenwerkingsverband
Uit de bewezenverklaring van de verschillende feiten zoals hiervoor weergegeven, volgt al dat alle drie de verdachten, in wisselende samenstellingen, bezig zijn geweest met het voorbereiden, plannen en uitvoeren van strafbare feiten. Daarnaast is weliswaar geen strafbaar aandeel van [verdachte01] in de beschieting van de woning aan de [adres03] vastgesteld, kort daarop bespreekt [medeverdachte02] die beschieting wel met hem en [verdachte01] uit in deze chat op 24 oktober 2020 zijn zorg over de inbeslagneming van de telefoon van [medeverdachte01] :

Moeten snel nieuwe halen vr hem. Hij moet bereikbaar zij”.
Ook dit bevestigt de samenwerking tussen de verdachten.
Voorts bespreken [medeverdachte01] en [medeverdachte02] op 13 oktober 2020 via Whatsapp nog het volgende:
[medeverdachte01] : “
Heb joenta”.
[medeverdachte02] : “
Nu?
[medeverdachte01] : “
Waggie brand snellejelle wie wil doen haha” “
Kijk maar
[medeverdachte02] : “
ken iemand die daar woont Kan vragen of hij wilt doen
[medeverdachte01] : “
is kleine torrie Snel gedaan 300
Vervolgens hebben [medeverdachte01] en [medeverdachte02] het over een p zoeken, een ganoe, goeie 9, geld dat betaald moet worden en daarna volgt:
[medeverdachte01] : “
als deze torrie goed gaat hebben we nog 6 jobas
Op 14 oktober 2020 meldt [medeverdachte01] : “
heb joenta gekregen osso opblazen” ”
heeft me helft al voor af betaald
[medeverdachte02] : “
wat waar en voor hoeveel
[medeverdachte01] : “
vandaag 600 Barkie heb al 3 gekregen
[medeverdachte02] : “
waar
[medeverdachte01] : “
Zuid
Uit deze chats concludeert de rechtbank dat er door de verdachten meerdere klussen (joenta, nog 6 jobas) tegen betaling werden aangenomen, zoals een auto (waggie) in brand steken en een huis (osso) opblazen. In samenhang gelezen met de onder 6.2 en 6.3 bewezen feiten stelt de rechtbank vast dat de verdachten zich gezamenlijk bezig hebben gehouden met het plegen van strafbare feiten.
Kwalificatie
De samenwerking van de verdachten merkt de rechtbank aan als een organisatie. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank voorts vast dat deze organisatie het plegen van strafbare feiten – zoals het beschieten van een woning, het beschieten van een persoon, het teweeg brengen van ontploffingen, het in brand steken van een auto - tot oogmerk had. Gedurende de ten laste gelegde periode van twee maanden hebben de verdachten in gestructureerde vorm samengewerkt. [medeverdachte01] en ook [verdachte01] ontvingen de opdrachten en schakelden voor de uitvoering, of bemiddeling daartoe, [medeverdachte02] in en stuurden hem aan. [medeverdachte02] voerde deels zelf uit en ging ook wel op zoek naar iemand anders voor de job. De organisatie was aldus van een zekere duurzaamheid en structuur. De rechtbank merkt dat samenwerkingsverband dan ook aan als een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Conclusie
Bewezen is deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr.
6.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 t/m 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 12 oktober 2020 tot en met 17 oktober 2020 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren
of meer is gesteld, te weten om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer01] ,
van het leven te beroven, (als omschreven in artikel 289 Wetboek van
Strafrecht), opzettelijk
- een telefoon met daarop een foto van voornoemde [slachtoffer01]
en gegevens over de
mogelijke verblijfplaats van voornoemde [slachtoffer01] en gegevens over de auto van
voornoemde [slachtoffer01]
bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
2.
hij omstreeks 15 november 2020 in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander ter voorbereiding van het
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren
of meer is gesteld, te weten het teweeg brengen van een ontploffing, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander te duchten is (als omschreven in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht) opzettelijk
een stuk zwaar knalvuurwerk/banger, te weten een Profi Cannon Shot Big Boy XL,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 01 oktober 2020 tot en met 02 december 2020 in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van meerdere natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte en [medeverdachte02]
en [medeverdachte01] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- moord als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht en
- zware mishandeling als bedoeld in artikel 302 Wetboek van Strafrecht en
- het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing als bedoeld in artikel 157
Wetboek van Strafrecht en
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..medeplegen van de voorbereiding van moord;

2. medeplegen van de voorbereiding van het teweeg brengen van een ontploffing, terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;

3. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor moord. Hij heeft daartoe veelvuldig contact gehad met zijn mededaders over het beoogde slachtoffer dat meerdere keren in zijn benen en/of heup geschoten moest worden. Deze persoon werd geobserveerd en informatie over zijn adres, huisnummer en kenteken werd uitgewisseld.
Daarnaast heeft de verdachte ook samen met anderen ontploffingen voorbereid. In de chats werd onder meer gesproken over het opblazen van een huis met een vuurwerkbom. In de woning van een mededader is een dergelijke vuurwerkbom aangetroffen.
De verdachte heeft aldus ook deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van strafbare feiten, zoals poging tot moord en het voorbereiden van een moord en ontploffing. Ook werd gesproken over het in brand steken van een auto. Uit de diverse chatgesprekken blijkt dat er meerdere klussen tegen betaling werden aangenomen. De verdachte was één van de personen die de opdrachten voor deze klussen ontving en deze vervolgens doorzette naar één van zijn mededaders die de verdere uitvoering op zich nam. Hoewel van de opdrachten waar de verdachte bij betrokken was niet kon worden vastgesteld dat zij tot uitvoering zijn gekomen zijn dit niettemin ernstige feiten die een grote inbreuk maken op de rechtsorde en het gevoel van onveiligheid in de maatschappij ernstig vergroten. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte een fors aantal veroordelingen op zijn naam heeft, waaronder geweldsfeiten.
9.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 november 2022. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een zeer instabiele sociaal-maatschappelijke situatie door het gebrek aan dagbesteding, een adequaat dag- en nachtritme en algehele doelen in zijn leven. Daarbij heeft hij een (deels) negatief sociaal netwerk, een gebrek aan adequate probleemoplossingsvaardigheden, copingmechanismen en emotieregulatie. Ook is er sprake van een vermoedelijk licht verstandelijke beperking en een lange justitiële voorgeschiedenis en komt de verdachte hulpverleningsafspraken veelvuldig niet na. Een beschermende factor is het contact met zijn moeder en andere familieleden.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De ernst en aard van de verdenkingen geven aanleiding tot het adviseren van een onvoorwaardelijke straf. De reclassering ziet wel de noodzaak tot het inzetten van interventies, zoals verder intelligentie- en persoonlijkheidsonderzoek en starten met behandeling bij een forensische polikliniek en het praktisch stabiliseren van zijn leven. Indien hij voor onderhavige feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, kan binnen een faseringskader alsnog vorm gegeven worden aan interventies om gedragsverandering trachten te realiseren.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist nu zij meer rekening houdt met het feit dat de gevolgen van de strafbare feiten relatief beperkt zijn, in de zin dat lichamelijk letsel is uitgebleven en in het stadium van voorbereiding zijn blijven steken.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 46, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2020 tot en met 17 oktober 2020 te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren
of meer is gesteld, te weten om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer01] ,
althans een persoon, van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen (als omschreven in artikel 289 dan wel artikel 302 Wetboek van
Strafrecht),
opzettelijk
- een telefoon met daarop meerdere, althans een, foto('s) van voornoemde [slachtoffer01]
en/of foto'(s) van mogelijk aan te schaffen vuurwapens en/of gegevens over de
mogelijke verblijfplaats van voornoemde [slachtoffer01] en/of gegevens over de auto van
voornoemde [slachtoffer01] en/of
- een of meer (peil)baken(s)/tracker(s) en/of
- meerdere, althans een, geldbedrag(en) (om een vuurwapen met bijbehorende
munitie aan te schaffen en/of de uitvoerder van het delict te betalen) en/of
- een (personen)auto (om een vuurwapen op te halen) en/of
- meerdere, althans een, (automatische) vuurwapen(s) en/of bijbehorende munitie,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd,
doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 15 november 2020 te Rotterdam en/of te Vlaardingen, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren
of meer is gesteld, te weten het teweeg brengen van een ontploffing, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander te duchten is (als omschreven in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht) opzettelijk
een stuk zwaar knalvuurwerk/banger, te weten een Profi Cannon Shot Big Boy XL,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd,
doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2020 tot en met 02 december 2020 te
Rotterdam en/of te Den Haag, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van meerdere natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte en/of [medeverdachte02]
en/of [medeverdachte01] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- moord als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht en/of
- zware mishandeling als bedoeld in artikel 302 Wetboek van Strafrecht en/of
- het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing als bedoeld in artikel 157
Wetboek van Strafrecht en/of
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie;
(art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)