ECLI:NL:RBROT:2023:347

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
9851687 CV EXPL 22-13306
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling hypotheeklasten voormalige gezamenlijke woning en vaststelling netto lasten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser [eiser01] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde01] met betrekking tot de verdeling van hypotheeklasten van hun voormalige gezamenlijke woning. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 28 oktober 2022, waarin de kantonrechter al een oordeel heeft gegeven over de meeste vorderingen van eiser, met uitzondering van de hypotheeklasten die eiser heeft betaald van september 2020 tot en met januari 2022. De kantonrechter heeft overwogen dat bij het bepalen van het te betalen bedrag rekening moet worden gehouden met het belastingvoordeel dat eiser heeft genoten door de aftrek van betaalde hypotheekrente.

Eiser heeft gesteld dat het belastingvoordeel € 951,- bedraagt, terwijl gedaagde van mening is dat dit bedrag onvoldoende is onderbouwd en dat het moet worden vastgesteld op € 2.188,-. De kantonrechter heeft de onderbouwing van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het door eiser genoemde bedrag van € 951,- voldoende is onderbouwd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser in totaal € 11.198,89 aan hypotheeklasten heeft betaald en dat, na aftrek van het belastingvoordeel, eiser recht heeft op de helft van de netto hypotheeklasten die hij heeft betaald.

De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld om aan eiser een totaalbedrag van € 9.403,15 te betalen, bestaande uit de som van de eerder toegewezen bedragen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat gedaagde het bedrag moet betalen, ook als hij in hoger beroep gaat. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Fiege op 20 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9851687 CV EXPL 22-13306
datum uitspraak: 20 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. H.J. Ruysendaal,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. Kandemir.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 28 oktober 2022 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte van [eiser01] van 24 november 2022, met bijlage;
  • de akte van [gedaagde01] van 22 december 2022.

2..De verdere beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiser01] heeft van [gedaagde01] een aantal geldbedragen gevorderd. Het gaat om betalingen die hij heeft gedaan in de periode dat partijen een affectieve relatie hadden en waarin zij gezamenlijk eigenaar waren van de woning aan de [adres01] in [plaats01] .
2.2.
In het tussenvonnis is over alle vorderingen van [eiser01] een oordeel gegeven, behalve over de hypotheeklasten die hij in de periode van september 2020 tot en met januari 2022 heeft betaald. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat bij het bepalen van het bedrag dat [gedaagde01] aan [eiser01] moet betalen, rekening moet worden gehouden met het belastingvoordeel (aftrek van betaalde hypotheekrente) dat [eiser01] heeft genoten.
Belastingvoordeel van € 951,- komt voldoende vast te staan
2.3.
[eiser01] heeft zich uitgelaten over het voordeel en heeft gesteld dat dit € 951,- bedraagt. [gedaagde01] vindt dat [eiser01] dit bedrag onvoldoende heeft onderbouwd. Zij vindt dat moet worden uitgegaan van een bedrag van € 2.188,-, omdat [eiser01] dit bedrag over het jaar 2020 terug ontvangt van de Belastingdienst, blijkens de door [eiser01] overgelegde aanslag inkomstenbelasting.
2.4.
[eiser01] heeft het door hem genoemde bedrag van € 951,- aan belastingteruggave voor de betaalde hypotheekrente voldoende onderbouwd. De kantonrechter neemt daarbij het volgende in aanmerking:
  • de totale gevorderde hypotheeklasten zijn € 11.198,89;
  • uit de door [eiser01] overgelegde nota van afrekening van de aankoop van de woning en de nota van afrekening van de verkoop blijkt dat het verschil tussen de oorspronkelijke hypotheeklening en de hypotheeklening op datum verkoop € 6.959,46 bedraagt. Dit is dan het bedrag dat [eiser01] aan aflossing heeft betaald;
  • het verschil tussen € 11.198,89 en € 6.959,46 is € 4.239,43. Dit is de betaalde brutorente;
  • het inkomen van [eiser01] (dat blijkt uit de door hem overgelegde aanslagen inkomstenbelasting) valt in 2020 en 2021 volledig onder het laagste tarief inkomstenbelasting.
Rekening houdend met het eigenwoningforfait en een aftrek tegen het laagste tarief zal het belastingvoordeel van [eiser01] eerder in de buurt liggen van het door hem genoemde bedrag van € 951,- dan het door [gedaagde01] genoemde bedrag van € 2.188,- (meer dan de helft van de betaalde rente). Het bedrag dat [gedaagde01] noemt betreft ook de belastingteruggave over het jaar 2020, terwijl partijen van augustus 2020 tot eind december 2021 eigenaar zijn geweest van de woning. De kantonrechter zal daarom met het bedrag van € 951,- rekening houden.
2.5.
Het bedrag van € 951,- wordt in mindering gebracht op het door [eiser01] in totaal betaalde bedrag aan hypotheeklasten van € 11.198,89. Dit betekent dat hij van een nettobedrag van € 10.247,89 de helft van [gedaagde01] terug kan vorderen. [gedaagde01] moet € 5.123,95 aan [eiser01] betalen.
Wat is de uitkomst van deze procedure?
2.6.
Op basis van de beslissingen in het tussenvonnis moet [gedaagde01] aan [eiser01] een bedrag van € 4.279,20 betalen. Het in totaal toe te wijzen deel van de vordering van [eiser01] komt daarmee op € 9.403,15 (€ 4.279,20 + € 5.123,95).
Proceskosten
2.7.
In de omstandigheid dat de vorderingen van [eiser01] slechts deels toewijsbaar zijn en het geschil tussen partijen voortvloeit uit de affectieve relatie die zij met elkaar hebben gehad, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 9.403,15;
3.2.
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
51909