In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser [eiser01] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde01] met betrekking tot de verdeling van hypotheeklasten van hun voormalige gezamenlijke woning. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 28 oktober 2022, waarin de kantonrechter al een oordeel heeft gegeven over de meeste vorderingen van eiser, met uitzondering van de hypotheeklasten die eiser heeft betaald van september 2020 tot en met januari 2022. De kantonrechter heeft overwogen dat bij het bepalen van het te betalen bedrag rekening moet worden gehouden met het belastingvoordeel dat eiser heeft genoten door de aftrek van betaalde hypotheekrente.
Eiser heeft gesteld dat het belastingvoordeel € 951,- bedraagt, terwijl gedaagde van mening is dat dit bedrag onvoldoende is onderbouwd en dat het moet worden vastgesteld op € 2.188,-. De kantonrechter heeft de onderbouwing van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het door eiser genoemde bedrag van € 951,- voldoende is onderbouwd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser in totaal € 11.198,89 aan hypotheeklasten heeft betaald en dat, na aftrek van het belastingvoordeel, eiser recht heeft op de helft van de netto hypotheeklasten die hij heeft betaald.
De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld om aan eiser een totaalbedrag van € 9.403,15 te betalen, bestaande uit de som van de eerder toegewezen bedragen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat gedaagde het bedrag moet betalen, ook als hij in hoger beroep gaat. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Fiege op 20 januari 2023.