In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een supermarkt in Vlaardingen, die door de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep op € 1.720.000,- is vastgesteld voor het belastingjaar 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de recente stijging van vastgoedprijzen. De rechtbank heeft op 6 april 2023 een zitting gehouden, waar partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en dat de door hem gehanteerde kapitalisatiefactor gerechtvaardigd is. Eiser heeft zijn beroepsgronden niet voldoende onderbouwd en de rechtbank concludeert dat de WOZ-waarde correct is vastgesteld. Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van zes weken, maar concludeert dat deze overschrijding niet aan verweerder kan worden toegerekend, aangezien de vertraging voornamelijk te wijten is aan de gemachtigde van eiser die niet tijdig het griffierecht heeft betaald. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.