ECLI:NL:RBROT:2023:355

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
ROT 22/57
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.M. Dielemans - Goossens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, maar trok dit beroep in nadat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar had genomen. In deze nieuwe beslissing werd het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard, en werd vastgesteld dat zij recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanwege 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na de intrekking van het beroep verzocht verzoekster om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de verzoekster in de gelegenheid gesteld om haar verzoek tot proceskostenvergoeding toe te lichten. Verweerder gaf aan bereid te zijn om de proceskosten te vergoeden op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft vervolgens het verzoek van verzoekster als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de kosten vastgesteld op € 1.674,-, gebaseerd op het aantal punten voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De rechter was verhinderd te tekenen, maar de griffier heeft de uitspraak ondertekend. Partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/57

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Marges),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

Voor het verloop van de beroepsprocedure tot en met 28 oktober 2022 verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van die datum (ECLI:NL:RBROT:2022:9112). In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Op 30 november 2022 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. In deze beslissing heeft verweerder het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond verklaard en bepaald dat zij vanaf 11 februari 2021 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster op 7 december 2022 het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in beroep.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Op 15 december 2022 heeft verweerder aangegeven bereid te zijn om de door verzoekster aangevoerde proceskosten te vergoeden op basis van de bedragen uit het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

Beoordeling door de rechtbank

1. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Verzoekster heeft hierom verzocht. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op dit verzoek. [1]
2. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb als volgt vast. De rechtbank kent 1 punt toe voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. De waarde per punt bedraagt € 837,- en de wegingsfactor is 1. De rechtbank stelt de kosten daarmee vast op € 1.674,-.
3. De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [2] Verweerder heeft in de beslissing van 30 november 2022 aangegeven het griffierecht te zullen vergoeden. Verzoekster kan zich voor de uitbetaling hiervan dan ook wenden tot verweerder.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans - Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023.
De rechter is verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. In het verzetschrift dient ook te worden aangegeven of een partij wenst te worden gehoord op een zitting. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Met toepassing van de artikelen 8:54, 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een nadere uitwerking van de veroordeling in proceskosten is te vinden in het Bpb.
2.Op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.