ECLI:NL:RBROT:2023:3651

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
C/10/655532 / JE RK 23-757
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van drie kinderen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de uithuisplaatsing van drie kinderen, [naam kind01], [naam kind02] en [naam kind03]. De kinderen zijn op 17 januari 2023 vrijwillig uit huis geplaatst, nadat hun moeder had aangegeven de zorg voor hen niet meer te kunnen dragen. De moeder heeft in januari 2023 hulp gevraagd, maar de zorgen over haar opvoedvaardigheden en de stabiliteit in de thuissituatie zijn nog steeds aanwezig. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen en om de uithuisplaatsing voor een periode van drie maanden te handhaven. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de moeder was bijgestaan door haar advocaat, mr. S.O. Zengin. De kinderrechter heeft vastgesteld dat, ondanks de positieve intenties van de moeder om hulp te accepteren, de zorgen over de opvoedvaardigheden en de thuissituatie nog steeds bestaan. Daarom is besloten om de uithuisplaatsing te verlengen in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 april 2023.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/655532 / JE RK 23-757
datum uitspraak: 14 april 2023

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2015 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [naam kind01] ,
[naam kind02],
geboren op [geboortedatum02] 2020 te [geboorteplaats02] , hierna te noemen [naam kind02] ,
[naam kind03],
geboren op [geboortedatum03] 2022 te [geboorteplaats03] , hierna te noemen [naam kind03] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam01] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats01] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 3 april 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
Op 14 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S.O. Zengin,
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam02] ,
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, [naam03] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind01] , [naam kind02] en [naam kind03] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind01] , [naam kind02] en [naam kind03] verblijven in een pleeggezin.
Bij beschikking van 3 april 2023 zijn [naam kind01] , [naam kind02] en [naam kind03] voorlopig onder toezicht gesteld tot 3 juli 2023. Ook is bij beschikking van 3 april 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] , [naam kind02] en [naam kind03] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van 4 weken. Het verzoek is voor het overige aangehouden.

Het verzoek

De Raad heeft de voorlopige ondertoezichtstelling van [naam kind01] , [naam kind02] en [naam kind03] verzocht voor de duur van drie maanden. Dit deel van het verzoek is reeds volledig verleend.
Tevens heeft de Raad de uithuisplaatsing van [naam kind01] , [naam kind02] en [naam kind03] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van drie maanden. Vier weken hiervan zijn reeds verleend.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De kinderen zijn een aantal maanden geleden vrijwillig in een pleeggezin geplaatst, omdat de moeder de opvoeding niet meer aankon. De moeder heeft op enig moment aangegeven weer in staat te zijn om zelf voor de kinderen te kunnen zorgen, maar het CIT is het hier niet mee eens. Het CIT maakt zich zorgen. Hoewel gezien wordt dat de moeder liefdevol contact met de kinderen heeft, is er in het verleden sprake geweest van veel onrust in de gezinssituatie. Onder andere zijn er politiemeldingen geweest. Om te onderzoeken wat er precies speelt binnen het gezin en wat er nodig is om de kinderen thuis te kunnen plaatsen, is de inzet van een KSCD-onderzoek of NIKA-traject noodzakelijk. De Raad heeft meer tijd nodig om zicht te krijgen op de algehele situatie en een plan te maken met de moeder voor de toekomst.

De standpunten

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. Voorafgaand aan de betrokkenheid van het CIT, was ASVZ betrokken in de thuissituatie. De hulp met betrekking tot de opvoedondersteuning is gestagneerd vanwege een conflict met de moeder. Het is voor de GI niet duidelijk wat er precies is gebeurd. Het KSCD-onderzoek kan binnen een maand starten. Het zal vervolgens nog wel drie tot vier maanden duren voordat het onderzoek is afgerond. Het wijkteam heeft aangegeven dat de moeder tot op heden transparant is geweest over de zorgen en dat de moeder zich openstelt voor hulp. Dat is positief. De moeder geeft aan gesprekken gehad te hebben met de praktijkondersteuner van de huisarts, maar de GI heeft hier nog geen bevestiging van. Ook zijn er nog een aantal zaken niet geregeld, waaronder deeltijdpleegzorg en naschoolse dagbehandeling. De GI onderschrijft daarom het standpunt van de Raad dat er meer tijd nodig is om het een en ander uit te zoeken en in gang te stellen. De GI zal binnen zes weken met de moeder een plan opstellen en een omgangsregeling met de kinderen vaststellen. De GI heeft ter zitting toegezegd haar uiterste best te doen om zo snel mogelijk hulpverlening in te zetten.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder heeft in januari 2023 zelf aan de bel getrokken en aangegeven dat zij hulp nodig heeft. De kinderen zijn vervolgens vrijwillig uit huis geplaatst. De moeder accepteert alle hulpverlening en is bereid overal aan mee te werken. Dit is door het wijkteam bevestigd. De moeder heeft haar toestemming voor de vrijwillig plaatsing ingetrokken, omdat de hulp niet op gang is gekomen, ondanks toezeggingen vanuit de instanties. De moeder heeft meerdere keren aangegeven hulp en duidelijkheid te willen. De moeder heeft vervolgens geen enkele terugkoppeling gekregen. De moeder is daarom van mening dat de kinderen terug naar haar moeten, zodat in de thuissituatie hulp ingezet kan worden. De moeder kan het begrijpen als er wat meer tijd nodig is voor het KSCD-onderzoek, maar het is dan wel erg belangrijk dat er een duidelijk plan komt waarbij de moeder gezien en gehoord wordt.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind01] , [naam kind02] en [naam kind03] op 17 januari 2023 vrijwillig uit huis zijn geplaatst, nadat de moeder bij het wijkteam had aangegeven de zorg voor de kinderen niet meer te kunnen dragen. De moeder heeft destijds aangegeven overbelast te zijn, suïcidale gedachten te hebben en de kinderen niet te kunnen bieden wat zij nodig hebben, zowel praktisch als sensitief. Op 29 maart 2023 heeft de moeder aangegeven bij het CIT dat zij haar toestemming voor de vrijwillige plaatsing intrekt. De Raad en het CIT zijn echter van mening dat de zorgen nog zo groot zijn dat de kinderen nu nog niet terug kunnen naar de moeder. De zorgen zijn met name gelegen in de opvoedvaardigheden van de moeder en de verhouding tussen haar draagkracht en draaglast. Het lukt de moeder onvoldoende om in de thuissituatie structuur en stabiliteit te bieden. Hulpverlening van ASVZ in de vorm van opvoedondersteuning is gestagneerd.
De moeder heeft ter zitting aangegeven open te staan voor hulp en dat zij daarom de kinderen terug thuis wil. Dat de moeder openstaat voor hulp, wordt niet betwist. Maar het enkele feit dat de moeder open staat voor hulpverlening, maakt niet dat de zorgen daarmee verminderd zijn. Sterker nog, onderdeel van het verweer van de moeder is dat er de afgelopen maanden juist geen hulp is ingezet en dat zij niet gezien of gehoord is in haar wens om hulp. De kinderrechter is met de moeder van oordeel dat het een kwalijke zaak is dat er de afgelopen maanden te weinig gedaan is, ondanks de positieve intenties van de moeder, maar kan vervolgens niet anders dan constateren dat de zorgen die aanleiding waren voor de vrijwillige plaatsing in januari 2023 nog onverminderd aanwezig zijn. Een thuisplaatsing is daarom op dit moment nog niet aan de orde. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing verlengd dient te worden voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
De komende maanden zal hard gewerkt moeten worden aan de inzet van hulpverlening, zodat zo snel mogelijk duidelijk wordt wat de mogelijkheden in de thuissituatie zijn. Ter zitting is gebleken dat een KSCD-onderzoek binnen een maand kan starten. De hoop is dat dit onderzoek meer handvatten geeft wat er precies speelt binnen het gezin, zowel individueel als systemisch, en welke hulpverlening hiervoor ingezet dient te worden. Het KSCD-onderzoek zal een aantal maanden duren. Op voorhand kan niet worden gezegd of het noodzakelijk is dat de kinderen gedurende het hele onderzoek uit huis geplaatst blijven. Van de GI mag worden verwacht dat de kinderen zo snel mogelijk thuisgeplaatst worden, als gedurende het KSCD-onderzoek blijkt dat dit mogelijk is. Naast het KSCD-onderzoek moeten er ook nog een aantal praktische zaken geregeld worden voordat een thuisplaatsing mogelijk is.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [naam kind01] , [naam kind02] en [naam kind03] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] , [naam kind02] en [naam kind03] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 april 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.