ECLI:NL:RBROT:2023:3741

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 23/187 en FT EA 23/188
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoekster op 23 februari 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het voorkomen van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 januari 2023. Tijdens de zitting op 10 maart 2023 werd duidelijk dat verzoekster recentelijk was aangemeld bij de schuldhulpverlening en gebruik maakte van budgetbeheer. Verzoekster had haar achterstallige huur grotendeels voldaan met financiële hulp van haar vader, en was in staat om de lopende huurtermijnen te betalen met haar uitkering op basis van de Participatiewet.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Aangezien verzoekster een kopie van het ontruimingsvonnis en een aankondiging van de ontruiming had overgelegd, concludeerde de rechtbank dat er inderdaad een bedreigende situatie was. De rechtbank weegt de belangen van verzoekster, die samen met haar kinderen in de huurwoning wil blijven wonen, tegen die van de schuldeiser, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank oordeelde dat het belang van verzoekster zwaarder weegt, gezien haar stabiele inkomen en de betalingsregelingen die zij had getroffen.

De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat verzoekster de lopende huurtermijnen tijdig blijft betalen. Tevens werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kreeg zij de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen. De uitspraak werd gedaan door mr. C.G.E. Prenger op 17 maart 2023.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 17 maart 2023
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 23 februari 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 23 februari 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 10 maart 2023.
Ter zitting van 10 maart 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw I.S.K. van Daele, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
[naam], werkzaam bij [naam kantoor], heeft namens [verweerder] (hierna: verweerder) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank stukken toegezonden. [naam] heeft de rechtbank voorafgaand aan de zitting tevens medegedeeld dat er namens verweerder niemand ter zitting zal verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 januari 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster zich recentelijk heeft aangemeld bij de schuldhulpverlening, om een minnelijk traject te starten. De schuldhulpverlening heeft ter zitting bevestigd dat de lopende bezwaarprocedure, in verband met de vordering van de Sociale Dienst van de gemeente Rotterdam, een voortzetting van het minnelijk traject niet in de weg staat. Verzoekster maakt sinds 10 februari 2023 gebruik van budgetbeheer. Verzoekster heeft ter zitting verklaard gebruik te willen blijven maken van budgetbeheer.
Verzoekster heeft verder ter zitting verklaard dat de achterstallige huur inmiddels grotendeels is voldaan met behulp van haar vader. De vader van verzoekster heeft inmiddels in totaal een bedrag van € 10.000,00 voldaan. Dit betekent dat thans nog een relatief klein bedrag openstaat van bijna € 500,00. Verzoekster is voornemens hiervoor een betalingsregeling te treffen met verweerder. Verzoekster ontvangt verder een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Met dit inkomen, en met behulp van budgetbeheer, is verzoekster in staat om de komende maanden de huur tijdig en volledig te voldoen.

3..Het verweer

Verweerder heeft voor de zitting schriftelijke stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in onderhandeling is, althans is geweest, met verzoekster over de bij hem openstaande vordering. Verweerder heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerder geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt ter zitting nader toe te lichten.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 januari 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 17 februari 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerder op 1 maart 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij, samen met haar kinderen, in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerder bestaat erin dat hij het vonnis van 13 januari 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vader van verzoekster inmiddels een groot deel van de achterstallige huur, ter waarde van € 10.000,00, heeft voldaan. Thans resteert nog een vordering van € 500,00 van verweerder, waarvoor verzoekster een betalingsregeling wenst te treffen. Verzoekster ontvangt een Pw-uitkering, zodat sprake is van een stabiel inkomen. Het is voldoende aannemelijk dat de lopende huurtermijnen kunnen worden betaald. Daarnaast is budgetbeheer op 10 februari 2023 van start gegaan. De betaling van de vaste lasten verloopt via budgetbeheer. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerder.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerder in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 13 januari 2023 op verzoek van verweerder uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur
van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2023.