ECLI:NL:RBROT:2023:3742

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 23/171 en FT EA 23/172
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft op 15 februari 2023 een verzoekschrift ingediend om een moratorium te verkrijgen, zodat zij niet ontruimd kan worden uit haar huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster voldoende inkomsten uit een uitkering ontvangt om de lopende huurtermijnen te kunnen betalen. Daarnaast heeft zij budgetbeheer aangevraagd en is er beschermingsbewind aangevraagd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woning was uitgesproken. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De beslissing houdt in dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort en de huurovereenkomst wordt verlengd voor de duur van de voorziening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzen
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 17 maart 2023
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 15 februari 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 16 februari 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 10 maart 2023.
Ter zitting van 10 maart 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer M.C. van Engelenburg en mevrouw C. Hovestad, beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw I. Oliveira en de heer G.H. Mies, beiden werkzaam bij Budget Solutions B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw S. van Hemert, begeleidster vanuit het wijkteam.
Mevrouw mr. S.E. de Vriend, werkzaam bij LIPS Incasso Advocaten heeft namens [verweerder] (hierna: verweerder), voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. Verweerder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 20 december 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij een moeilijke periode heeft doorgemaakt met haar kinderen. Onder meer vanwege het feit dat haar (ex-)partner naar het buitenland is vertrokken (waardoor het inkomen wegviel) en vanwege haar psychische problemen (waarvoor zij afgelopen jaar ook opgenomen is geweest). Verzoekster krijgt momenteel, ondersteuning vanuit Antes. De begeleidster van verzoekster heeft ter zitting verklaard dat het op het moment naar omstandigheden goed gaat met verzoekster.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat verzoekster zich recentelijk heeft aangemeld bij schuldhulpverlening, om een minnelijk schuldhulpverleningstraject te starten.Verzoekster maakt sinds 13 februari 2023 gebruik van budgetbeheer. Daarnaast heeft verzoekster recentelijk beschermingsbewind aangevraagd bij Budget Solutions B.V.Verzoekster heeft de huur van februari 2023 en maart 2023 betaald. Verzoekster ontvangt sinds januari met terugwerkende kracht een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en is, met behulp van budgetbeheer (en zodra dit is uitgesproken, de beschermingsbewindvoeder), in staat om de komende maanden de huur tijdig en volledig te voldoen.

3..Het verweer

Verweerder heeft – kort samengevat – gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Verzoeker heeft aangegeven een oplossing te willen zoeken voor haar huurachterstand. Er is echter geen enkele oplossing aangedragen. Verweerder heeft aangegeven open te staan voor een (betalings)regeling, maar hiervan is geen gebruik gemaakt. Aangezien verzoekster op geen enkel moment heeft getracht tot een regeling te komen met verweerder, heeft verweerder er geen vertrouwen in dat in de toekomst wel tot een succesvolle regeling wordt gekomen. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerder geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt ter zitting verder toe te lichten.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 20 december 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 2 februari 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerder op 22 februari 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden zodat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij, samen met haar kinderen, in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerder bestaat erin dat hij het vonnis van 20 december 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat de huur van februari 2023 en maart 2023 is betaald. Verzoekster laat zich vrijwillig onder beschermingsbewind stellen. Tot het beschermingsbewind is uitgesproken, maakt verzoekster gebruik van budgetbeheer. De budgetbeheerder, en daarna de beschermingsbewindvoerder, dragen zorg voor een tijdige betaling van de vaste lasten. Verzoekster ontvangt inkomsten uit een Pw-uitkering, zodat de komende huurtermijnen kunnen worden betaald. Er is thans sprake van een stabiel inkomen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerder.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerder in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 20 december 2022 op verzoek van verweerder uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur
van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2023.