ECLI:NL:RBROT:2023:3745

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 23/52 en FT EA 23/53
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot het toewijzen van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker, die onder beschermingsbewind staat. Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij hen een percentage van zijn schulden heeft voorgesteld. De schuldeisers [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] hebben echter geweigerd in te stemmen met deze regeling, wat heeft geleid tot het verzoek aan de rechtbank om hen te bevelen tot instemming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling is gebaseerd op een saneringskrediet van € 14.000,00, en dat de afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op zijn WIA-uitkering, waarbij hij voor 45% arbeidsongeschikt is verklaard. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de meerderheid van de schuldeisers, namelijk zeventien van de twintig, met de regeling heeft ingestemd. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder laten wegen dan die van de weigerende schuldeisers. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek toegewezen en de weigerende schuldeisers veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft ook bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 17 maart 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 19 januari 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij Vesting Finance (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2], in behandeling bij LAVG Tankcollect (hierna: [schuldeiser 2]);
  • [schuldeiser 3], (hierna [schuldeiser 3], geïncasseerd door Collections.nl/ALD Automotive).
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 1] heeft voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
[schuldeiser 2] heeft voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
[schuldeiser 3] heeft voorafgaande aan de zitting aan de schuldhulpverlener te kennen gegeven geen vordering te hebben op verzoeker. Schuldhulpverlening heeft dit voorafgaand aan de zitting op 10 maart 2023 aan de rechtbank kenbaar gemaakt en aangegeven dat het verzoek ten aanzien van [schuldeiser 3] komt te vervallen.
Ter zitting van 10 maart 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw V. Sahetapy, werkzaam bij Stroompowaarts (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer S. Romijn, werkzaam bij Romijnse Cijfers (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Schuldhulpverlening heeft, namens verzoeker, op 13 maart 2023 aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift twintig schuldeisers, waarvan twee preferente en achttien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben volgens het ingediende verzoekschrift in totaal een bedrag van € 210.550,47 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 12,72 % aan de preferente schuldeisers en 6,36 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Nu de vordering van [schuldeiser 3] is komen te vervallen, valt de schuldenlast lager uit, tot een bedrag van € 180.550,47, en zal het aangeboden percentage dat aan de schuldeisers wordt uitgekeerd hoger zijn.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn WIA-uitkering. Verzoeker is voor 45% arbeidsongeschikt verklaard. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door een privé persoon ter beschikking gesteld saneringskrediet ter waarde van € 14.000,00 – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker staat sinds 21 april 2020 onder beschermingsbewind bij ‘Romijnse Cijfers’ en heeft sindsdien geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan. Zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard al geruime tijd niet te kunnen werken. Verzoeker heeft al ruim zeven jaar medische en psychische beperkingen. Verzoeker heeft een functionele stoornis die steeds erger wordt. Dit is in het Erasmus MC vastgesteld. De auto-immuunziekte die verzoeker heeft gehad, heeft er toe geleid dat hij blijvende schade heeft opgelopen, waaronder neurologische schade. Dit maakt dat verzoeker, ondanks dat hij graag zou willen, niet goed in staat is om te werken. Niettemin heeft verzoeker wel gesolliciteerd en heeft recent een (fulltime) betaalde baan in de sales gevonden. Daarvoor zal hij een salaris van € 1900,- bruto ontvangen. Als gevolg daarvan zal er ingehouden gaan worden op zijn uitkering. De netto afdrachtcapaciteit boven het vrij te laten bedrag zal daardoor niet toenemen. Verzoeker heeft zich recentelijk ook aangemeld bij Antes, om zodoende een instantie achter de hand te hebben die hem kan blijven ondersteunen bij onder meer zijn psychische en medische belemmeringen.
Verder heeft verzoeker ter zitting verklaard niet de intentie te hebben gehad om de schuld bij [schuldeiser 2] niet te betalen. Verzoeker was zijn portemonnee vergeten en heeft zich hiervoor binnen bij het tankstation gemeld. Hij heeft de vordering vervolgens echter niet kunnen betalen omdat hij constateerde dat hij financieel niet in staat was om de vordering te betalen.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de bijzondere bijstand voor de kosten van het beschermingsbewind wel is aangevraagd, maar dat dit vooralsnog tot tweemaal toe is afgewezen. Dat is de reden dat deze kosten in de VTLB-berekening niet worden gecompenseerd bij de inkomsten.
Zeventien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 3] is als schuldeiser weggevallen. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] stemmen niet met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] heeft een vordering van € 64.289,11 op verzoeker, welke 35,61 % van de totale schuldenlast beloopt. [schuldeiser 2] heeft een vordering van € 118,77 op verzoeker, welke 0,07 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

Zowel [schuldeiser 1] als [schuldeiser 2] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend.
Het verweer van [schuldeiser 1]
In de contacten met schuldhulpverlening en in haar verweerschrift heeft [schuldeiser 1] zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. In de visie van [schuldeiser 1] heeft verzoeker niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is gebaseerd op een WIA-uitkering, waarbij verzoeker voor 45% arbeidsongeschikt is verklaard. De re-integratie ligt in eerste instantie op het sociale domein en niet tot de toetreding van de arbeidsmarkt. Verzoeker spant zich dan ook niet maximaal in om een zo hoog mogelijk aflossing te generen. [schuldeiser 1] wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker voldoet aan zijn verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband. [schuldeiser 1] vindt het aangeboden percentage niet in verhouding staan tot de schuld.Zij wijst er voorts op dat er eerder, in 2013, een minnelijke regeling is aangeboden met een beter vooruitzicht, maar dat die is beëindigd omdat verzoeker de voorwaarden van het traject niet nakwam.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser 1] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting nader toe te lichten.
Het verweer van [schuldeiser 2].
In haar contacten met schuldhulpverlening en in haar verweerschrift heeft [schuldeiser 2] zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij voert daartoe aan dat de schuld van verzoeker niet te goeder trouw is ontstaan. Van toelating van verzoeker tot de schuldsaneringsregeling kan in de visie van [schuldeiser 2] geen sprake zijn. Gezien de aard van de vordering zou toewijzing van het dwangakkoord in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. Verder heeft [schuldeiser 2] zich op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is. De weigerende schuldeisers vertegenwoordigen een hoog percentage. In de VTLB-berekening is het inkomen immers niet verhoogd met het bedrag dat verzoeker ontvangt c.q. zou kunnen ontvangen vanuit bijzondere bijstand terwijl het vrij te laten bedrag wel verhoogd is met een bedrag aan kosten beschermingsbewind/budgetbeheer. Ook is er onduidelijkheid omtrent de (hoogte van de) vordering van [schuldeiser 3].
In de visie van [schuldeiser 2] heeft verzoeker voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een saneringskrediet waarmee geen rekening wordt gehouden met toekomstige verdiencapaciteit. Verzoeker heeft nu inkomen uit een WIA-uitkering, terwijl niet is gesteld of gebleken dat verzoeker niet zou kunnen gaan werken. Gezien de leeftijd van verzoeker ligt er in beginsel nog een groot aantal arbeidzame jaren in het vooruitzicht. Verzoeker spant zich dan ook niet maximaal in om een zo hoog mogelijke aflossing te generen. [schuldeiser 2] wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker voldoet aan zijn verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband. Toezicht door de rechter-commissaris biedt meer waarborgen ten aanzien van het nakomen van de verplichtingen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser 2] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting verder toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 35,68 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zestien van de twintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De rechtbank stelt vast dat [schuldeiser 3] voorafgaand aan de zitting heeft aangegeven geen vordering te hebben op verzoeker, zodat de vordering van [schuldeiser 3] is komen te vervallen. Dit betekent dat in totaal negentien schuldeisers resteren, waarvan zeventien schuldeisers met de aangeboden regeling akkoord zijn gegaan. Schuldhulpverlening heeft ter zitting bevestigd dat dit erin resulteert dat het aangeboden percentage voor de (resterende) schuldeisers zal stijgen en er dus een hoger bedrag zal worden uitgekeerd aan de (resterende) schuldeisers.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Stroomopwaarts. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd. De rechtbank neemt hierin mee dat de beschermingsbewindvoerder ter zitting voldoende heeft toegelicht dat de bijzondere bijstand wel is aangevraagd, maar dat die vooralsnog twee keer is afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker al meer dan zeven jaar medische en psychische beperkingen ondervindt, welke nog steeds aantoonbaar aanwezig zijn. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij (daardoor) in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat materieel hoger is dan zijn huidige inkomen. Daar komt bij dat het saneringskrediet in dit geval niet is gebaseerd op het huidige inkomen van verzoeker. Verzoeker is thans, met behulp van een derde, in staat een saneringskrediet aan te bieden van € 14.000,00. Dit is aanzienlijk hoger dan de op basis van zijn huidige inkomen te verwachten uitkering van € 1.980,00 (bestaande uit een bedrag van € 55,00 per maand voor de duur van 36 maanden).
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel dan ook een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Bovendien kunnen de schuldeisers binnen de schuldsaneringsregeling in beginsel slechts een uitkering tegemoet zien, die is gebaseerd op de afloscapaciteit boven het vrij te laten bedrag. Die valt, zoals toegelicht, aanmerkelijk lager uit dan het aangeboden saneringskrediet. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan nu in het kader van het minnelijk traject wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Verder neemt de rechtbank in haar overweging mee dat de wijze waarop de schuld bij [schuldeiser 2] is ontstaan, al dan niet met toepassing van de hardheidsclausule, een toelating tot de schuldsaneringsregeling niet in de weg zou hebben gestaan. Dit mede gelet op de ontstaansdatum van de vordering en de persoonlijke ontwikkelingen die verzoeker inmiddels heeft doorgemaakt. Verzoeker heeft zijn situatie inmiddels ingrijpend veranderd. Verzoeker heeft zich vrijwillig onder beschermingsbewind laten stellen en heeft zich recentelijk aangemeld bij Antes voor begeleiding bij het onder controle houden van zijn verslaving, om zodoende een stok achter de deur te houden voor zijn thans stabiele situatie.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.