ECLI:NL:RBROT:2023:3746

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 23/177 en FT EA 23/178 en FT EA 23/179 en FT EA 23/180
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met beschermingsbewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekers, mevrouw C. Rodriques en mevrouw P. Kootstra, hebben op 17 februari 2023 een verzoekschrift ingediend om een moratorium te verkrijgen, omdat zij onder beschermingsbewind staan en een minnelijk schuldhulpverleningstraject zijn gestart. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers voldoende inkomsten hebben om de lopende huurtermijnen te voldoen en dat zij sinds maart 2022 hun huur hebben betaald. De rechtbank oordeelde dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van hun woning was uitgesproken. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van dit vonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, onder de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is bepaald dat de huurovereenkomst wordt verlengd voor deze periode. De verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zijn niet-ontvankelijk verklaard, maar verzoekers kunnen in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 27 maart 2023
[verzoeker 1] en [verzoeker 2],
Beiden wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekers.

1..De procedure

Verzoekers hebben op 17 februari 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 17 februari 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 20 maart 2023.
Ter zitting van 20 maart 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • mevrouw C. Rodriques en mevrouw P. Kootstra, beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer W. Boom en de heer S. Manna, beiden werkzaam bij Jay Holding B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • [verweerder], verweerder, namens verweerders;
  • de heer G.J. Baijens, werkzaam bij Gerechtsdeurwaarderskantoor Baijens, namens verweerders.
Verweerder heeft ter zitting aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerders te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 2 november 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekers zich hebben aangemeld bij schuldhulpverlening, om zodoende een minnelijk traject te starten. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoekers inmiddels zijn toegelaten tot schuldhulpverlening. Schuldhulpverlening heeft ook de saldo’s bij de schuldeisers van verzoekers al opgevraagd. Schuldhulpverlening is thans in afwachting van de reacties van de schuldeisers en zal hierna aan de schuldeisers een aanbod doen. Desgevraagd heeft schuldhulpverlening verklaard dat zij met verzoekers aan zes maanden genoeg tijd hebben om een minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen.
Uit de stukken blijkt dat de huur vanaf maart 2022 tot en met heden is betaald. Verzoekster heeft inkomen uit een WW-uitkering en is vooralsnog niet in staat om te werken. Verzoekster zit op advies van haar arts en psycholoog, in verband met een burn-out en een depressie, thuis. Verzoeker heeft geen vast inkomen. Verzoeker komt moeilijk aan een baan, omdat hij voor veel banen een certificaat nodig heeft. Verzoeker heeft verklaard wel te willen helpen. Verzoekers hebben met het inkomen van verzoekster voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te blijven voldoen. Verzoekers staan inmiddels beiden onder beschermingsbewind, welke hen ondersteunt bij het tijdig voldoen van de vaste lasten.

3..Het verweer

Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Zakelijk weergegeven is daartoe het volgende aangevoerd. Aangezien verzoekster niet aan een woning kwam, hebben verweerders een woning gekocht welke zij aan haar zouden verhuren. Dit onder de voorwaarde dat verzoekster net zoals enig andere huurder zal worden behandeld. Het betalen van de huur ging vanaf het eerste jaar niet goed. Op een gegeven moment heeft verweerder de huurachterstand op ‘nul’ gezet, onder de voorwaarde dat de huur met € 75,00 omhoog ging. Het betalen van de huur verliep daarna nog steeds niet goed. Verweerders hebben de woning nodig voor hun pensioen en hebben uiteindelijk besloten om stappen te ondernemen. Verweerders hebben de ontruiming aangezegd en daarbij een ruime termijn van anderhalf jaar gehanteerd om verzoekers in de gelegenheid te stellen om, voor de daadwerkelijke ontruiming plaats zal vinden, hun (financiële) situatie op orde te brengen. Thans is verweerders niet gebleken dat verzoekers hun (financiele) situatie hebben verbeterd. Ondanks dat verzoekers hebben toegezegd een nieuwe woning te zoeken, heeft dit vooralsnog niet tot resultaten geleid. Beiden hebben bovendien geen werk.Verweerders hebben weliswaar op een gegeven moment voorstellen gekregen van schuldhulpverlening en de beschermingsbewindvoerder, maar deze waren geenszins reëel te noemen. Verweerder heeft verder nog opgemerkt dat verzoekers eerder al een schuldhulpverleningstraject in gang hebben gezet, maar dat deze gepauzeerd is omdat de situatie toen nog niet stabiel genoeg was.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 2 november 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 2 februari 2023 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerders op 22 februari 2023 zullen overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerders, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij, samen met hun vier kinderen, in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerders bestaat erin dat zij het vonnis van 2 november 2021 ten uitvoer kunnen leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekers de huur van maart 2022 tot en met heden steeds hebben voldaan. Verzoekers hebben bovendien voldoende inkomen om de lopende huurtermijnen, met behulp van beschermingsbewind, te blijven voldoen. De rechtbank heeft ook in haar oordelen betrokken dat schuldhulpverlening heeft verklaard dat het minnelijk traject inmiddels in gang is gezet en dat schuldhulpverlening heeft verklaard aan zes maanden genoeg tijd te hebben om het minnelijk traject te doorlopen. Verzoekers staan daarnaast onder beschermingsbewind, zodat thans sprake is van een (financieel) stabiele situatie. Een ontruiming van de woonruimte zal de stabiele situatie – waarin verzoekers en hun kinderen zich thans bevinden – in gevaar brengen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerders.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerders in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zullen verzoekers gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van de verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 2 november 2021 op verzoek van verweerders uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekers gelegen aan de [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekers de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoeken ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2023.