In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, heeft op 8 februari 2023 een verzoekschrift ingediend om een moratorium te verkrijgen, zodat hij de tijd zou krijgen om zijn schulden te herstructureren en een minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker voldoende inkomsten heeft om de lopende huurtermijnen te voldoen en dat hij zijn huurbetalingen sinds juni 2022 op tijd heeft gedaan. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat verzoeker zijn situatie heeft verbeterd door geen alcohol meer te drinken en geen boetes meer te laten ontstaan. Ondanks de overlast die door verweerster is aangevoerd, heeft de rechtbank geoordeeld dat deze overlast niet meegewogen kan worden in de beoordeling van het verzoek, aangezien het ontruimingsvonnis van 29 november 2019 enkel op betalingsachterstand was gebaseerd.
De rechtbank heeft de belangen van verzoeker zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die zich tegen het verzoek had verzet. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits verzoeker de lopende huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De rechtbank heeft voorwaarden gesteld aan de voorlopige voorziening, waaronder het indienen van een verslag door de schuldhulpverlener.