ECLI:NL:RBROT:2023:3750

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
C/10/21/92 R
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in informatieverplichting en afdrachtverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2023 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar. De bewindvoerder had verzocht om deze beëindiging, omdat de schuldenaar niet had voldaan aan zijn informatieverplichting en afdrachtverplichting. De schuldenaar was herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om openheid van zaken te geven over zijn bankrekeningen en banksaldi, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen, wat leidde tot een schatting van de boedelachterstand op € 1.829,61. De rechtbank benadrukte dat de schuldenaar actief moest meewerken aan de regeling en dat het niet voldoen aan deze verplichtingen ernstige gevolgen kon hebben.

De rechtbank overwoog dat de schuldsaneringsregeling de schuldenaar de mogelijkheid biedt om na drie jaar een schone lei te verkrijgen, maar dat hieraan strikte verplichtingen zijn verbonden. De schuldenaar had niet alleen zijn bankrekeningen niet volledig opgegeven, maar ook geen duidelijkheid gegeven over de saldi op het moment van toelating tot de regeling. Ondanks herhaalde verzoeken van de bewindvoerder en de rechter-commissaris om de benodigde informatie te verstrekken, bleef de schuldenaar in gebreke. De rechtbank concludeerde dat de tekortkomingen van de schuldenaar niet te verontschuldigen waren en dat de regeling daarom moest worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, van de Faillissementswet.

De rechtbank heeft tevens het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 4.100,66, aangezien er geen baten beschikbaar zijn om vorderingen te voldoen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer 1]
uitspraakdatum: 2 februari 2023
Bij vonnis van deze rechtbank van 25 maart 2021 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar],
[adres]
[woonplaats],
schuldenaar,
bewindvoerder: E.A. de Snoo.

1..De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 25 november 2022 met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder heeft de rechtbank op 22 december 2022 een laatste stand van zaken doen toekomen.
De waarnemend bewindvoerder en schuldenaar zijn gehoord ter zitting van
5 januari 2023. De ter zitting gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal die aan partijen is verzonden.
De bewindvoerder heeft bij brief van 19 januari 2023 de rechtbank nader geïnformeerd. Deze brief is in kopie aan schuldenaar verzonden.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De standpunten

Als grond voor de voordracht heeft de bewindvoerder aangevoerd dat schuldenaar niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichting en afdrachtverplichting. Schuldenaar is in gebreke gebleven bij het verstrekken van inlichtingen over zijn bankrekeningen en banksaldi per datum dat hij is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder heeft, op basis van de bij haar bekende informatie, gesteld dat sprake was van een bovenmatig saldo van € 2.248,90 op de bankrekening van ABN AMRO eindigend op ***[nummer 2]. Daarnaast is gebleken van een terugbetaling van [bedrijf] van
€ 120,16. Schuldenaar heeft hiervan niet de specificatie overgelegd, waardoor de bewindvoerder er vanuit gaat dat het gehele bedrag in de boedel valt. Dit betekent dat schuldenaar in ieder geval een bedrag van € 2.369,06 aan de boedel had moeten afdragen. Het surplus van € 506,26 (door de uitkeringsinstantie ten onrechte aan de boedel afgedragen) kan hiervan volgens de bewindvoerder worden afgetrokken. Zij stelt dan ook dat sprake is van een boedelachterstand van € 1.862,80.
Ter zitting heeft schuldenaar verklaard dat hij als startdatum van de schuldsaneringsregeling van een andere datum uitging, namelijk 8 november 2018; de begindatum van het minnelijk traject. Daarbij heeft hij verklaard dat hij nu voor het eerst begrijpt wat er van hem verwacht wordt en dat hij de gevraagde informatie zo snel mogelijk zal aanleveren.
Vervolgens heeft de bewindvoerder in haar brief van 19 januari 2023 haar standpunt om de regeling tussentijds te beëindigen gehandhaafd. Zij is van mening dat schuldenaar de gevraagde informatie wederom niet (volledig) heeft aangeleverd. Schuldenaar heeft de banksaldi van de verschillende bankrekeningen vanaf 1 januari 2022 tot en met december 2022 opgestuurd, terwijl ter zitting is besproken dat schuldenaar de datum 1 januari 2021 tot en met 31 december 2022 dient aan te houden. De specificatie van de terugbetaling van [bedrijf] is wel ontvangen en daaruit is gebleken dat € 60,08 in de boedel valt. De bewindvoerder heeft de boedelachterstand nu geschat op € 1.829,61. Schuldenaar heeft geen betalingsvoorstel ingediend.

3..De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 133.784,46 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren en zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van deze verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat schuldenaar tekort is geschoten in de nakoming van de informatieverplichting. Schuldenaar is bij aanvang van de regeling verplicht om de bewindvoerder op de hoogte te stellen van zijn bankrekeningen en het banksaldo per datum toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Vermogen vloeit op grond van artikel 295 van de Faillissementswet (Fw) in de boedel. Schuldenaar heeft in ieder geval verzuimd om zijn twee bankrekeningen bij KNAB-bank op te geven, daarnaast heeft hij van al zijn bankrekeningen een onvolledige opgave gedaan van het saldo ten tijde van de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Schuldenaar is er meerdere keren, zowel door de bewindvoerder als door de rechter-commissaris, op gewezen dat hij de bankafschriften aan de bewindvoerder moet overleggen. Toch heeft hij dit niet gedaan. Ook nadat hem een laatste kans is geboden ter zitting van 5 januari 2023 heeft hij de gevraagde stukken niet volledig opgestuurd. In het proces-verbaal van de zitting staat duidelijk vermeld op welke data de door schuldenaar over te leggen bankafschriften moeten zien. Schuldenaar heeft nog steeds geen duidelijkheid gegeven over het bedrag dat op de verschillende bankrekeningen stond op het moment dat hij werd toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit valt hem te verwijten.
De bewindvoerder kan door het gebrek aan informatie slechts een schatting maken van de boedelachterstand. Deze is inmiddels geschat op € 1.829,61. De bewindvoerder is van de volgende berekening uitgegaan: bovenmatig saldo van de ABN rekening eindigend op ***[nummer 2] van € 2.248,90 plus € 60,80 (deel terugbetaling [bedrijf] dat in de boedel valt) minus een surplus van € 480,09. Het surplus valt lager uit dan bij de voordracht TBE omdat er toen nog geen rekening was gehouden met de verplichte afdracht van het vakantiegeld in 2021 ter hoogte van € 26,17. Schuldenaar heeft geen voorstel gedaan om de achterstand in te lopen, hoewel hij daartoe opnieuw ter zitting en in het proces-verbaal uitdrukkelijk is uitgenodigd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om schuldenaar daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen. Voor dit oordeel is daarnaast mede bepalend dat schuldenaar nog steeds geen volledige openheid van zaken heeft gegeven.
Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenaar niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenaar, in elk geval na het verhoor door de rechter-commissaris op 1 september 2022, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest. Mocht na dit verhoor niet duidelijk zijn geweest welke stukken aangeleverd dienden te worden, zoals schuldenaar stelt, dan was dit in ieder geval duidelijk na de mondelinge behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging op 5 januari 2023. Schuldenaar heeft tijdens deze zitting ook zelf verklaard dat hem nu duidelijk was wat er van hem verlangd werd.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, van de Fw. De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4..De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 4.100,66.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.