ECLI:NL:RBROT:2023:3751

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 22/1057 en FT EA 22/1058
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord en afwijzing schuldsaneringsregeling in faillissementszaak

Op 12 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak waarin verzoekster een verzoek tot dwangakkoord heeft ingediend. Verzoekster, die 24 uur per week werkt en een IOAW-uitkering ontvangt, heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij 7,12% van haar totale schuldenlast van € 25.506,60 wil betalen. Van de tweeëntwintig schuldeisers hebben twintig ingestemd met de regeling, terwijl twee schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], hebben geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van deze schuldeisers respectievelijk 2,4% en 43,5% van de totale schuldenlast bedragen. De rechtbank heeft de weigering van de schuldeisers om in te stemmen met de regeling beoordeeld en geconcludeerd dat de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers. De rechtbank heeft daarom het verzoek van verzoekster toegewezen en de weigerende schuldeisers bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat verzoekster eerder in een dergelijke regeling heeft gezeten en niet opnieuw kan worden toegelaten voor 28 augustus 2025. De rechtbank heeft de kosten van de procedure begroot op nihil, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen acht dagen na uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 12 januari 2023
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 28 november 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1] (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2], in behandeling bij Vurich Gerechtsdeurwaarders (hierna: [schuldeiser 2]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Schuldhulpverlening heeft op 29 december 2022 aanvullende stukken aan de rechtbank doen toekomen.
Ter zitting van 5 januari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw Y. den Hollander, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw K. van Gurp, werkzaam bij Bewindvoeringskantoor Van Korlaar B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift tweeëntwintig schuldeisers met vijfentwintig concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van
€ 25.506,60 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 17 augustus 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 7,12% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar loon uit parttime dienstbetrekking, aangevuld met haar IOAW-uitkering. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij gemiddeld 24 uur per week werkzaam is als gastvrouw en hulp in de huishouding bij zorginstellingen en dat zij daarnaast solliciteert. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat verzoekster gemiddeld vier keer per maand solliciteert, maar dat zij niet verwacht dat verzoekster 36 uur per week kan gaan werken in verband met haar gezondheidsklachten. Schuldhulpverlening verwacht dat verzoekster gedeeltelijk is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting, maar zij kon geen contact krijgen met haar collega die dit voor haar zou kunnen bevestigen. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting ook verklaard dat zij niet verwacht dat verzoekster een hoger inkomen zal kunnen genereren dan bijstandsniveau.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Twintig schuldeisers (met drieëntwintig vorderingen) stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] heeft niet op het aanbod gereageerd en [schuldeiser 2] stemt hier niet mee in. Zij hebben een vordering van respectievelijk € 610,91 en € 11.084,16 op verzoekster, welke 2,4% en 43,5% van de totale schuldenlast belopen.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser 2] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. [schuldeiser 2] verlangt een voorstel waarbij (minimaal) de hoofdsom en kosten worden voldaan. Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de verzoeken van verzoekster moet – nu de Brussel I bis-verordening niet van toepassing is omdat Curaçao geen EU-lidstaat is – worden beantwoord aan de hand van de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van het bepaalde in artikel 3, sub a, Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe omdat verzoekster woonplaats heeft in Nederland.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van respectievelijk 2,4% en 43,5%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twintig van de tweeëntwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster, naar eigen zeggen, gemiddeld 24 uur per week werkt. Ze werkt dus structureel meer dan de uren die zij heeft op basis van haar arbeidsovereenkomst, te weten 3 uur. Echter, zelfs met 24 uur werk, moet haar inkomen nog aangevuld worden tot bijstandsniveau met een IOAW-uitkering. Verzoekster solliciteert daarnaast vier keer per maand. Gelet op haar gezondheidsproblemen verwachten zowel de beschermingsbewindvoerder als schuldhulpverlening niet dat verzoekster een hogere afloscapaciteit zal genereren. Gelet op het bovenstaande is voldoende aannemelijk geworden dat verzoekster in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Indien geen – gedwongen – schuldregeling tot stand komt, dan zal ook het (subsidiaire) verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen worden. Immers, verzoekster heeft eerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling gezeten en kan tot 28 augustus 2025 niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in verband met de geldende 10-jaarstermijn. Indien zij voordien vanwege haar schuldenproblematiek failliet wordt verklaard, dan zal er voor de schuldeisers, alleen al gelet op de kosten van een faillissement, veel minder te verdelen zijn.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], die geweigerd hebben in te stemmen met de schuldregeling.
Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ook om die reden zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.