Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- het verzoekschrift, met een verzoek om een voorlopige voorziening, met bijlagen, dat de rechtbank op 17 februari 2023 heeft ontvangen;
- het verweerschrift, tevens voorwaardelijk verzoekschrift, met bijlagen;
- de pleitnotitie van mr. Passchier;
- de pleitaantekeningen van mrs. Van den Brink en Van Hagen.
2..De zaak
3..De beoordeling
maar nog nooit een goede communicatie”, waarop wordt gelachen door de toeschouwers. Vervolgens haalt hij (de kosten van) een ingehuurde adviseur aan met wiens advies [verweerster01] volgens [verzoeker01] niets heeft gedaan. Dit is geen belediging, maar het uiten van kritiek, al dan niet grappig bedoeld. [verzoeker01] refereert verder aan het geloof van [verweerster01] . Zo zegt hij onder meer het volgende: “
Geachte directie, jullie hebben tijdens jullie jeugd onder het Woord gezeten en daar hebben jullie vast wel eens gehoord: ‘hoor, [verweerster01] , hoor.’” [verzoeker01] verwijst met deze zin naar het christelijk geloof van de directie van [verweerster01] , maar hij bespot dit verder niet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker01] nog verklaard dat hijzelf belijdend lid is van [naam gemeente] en een trouw kerkganger en dat hij de geloofsovertuiging van [verweerster01] niet in twijfel trekt of daar neerbuigend over doet. Dit is ook niet op te maken uit de tekst van de toespraak. [verweerster01] neemt er aanstoot aan dat [verzoeker01] zich gelijk zou stellen aan God door te zeggen: “
Nu is dat zelfs voor mij de bijna almachtige te veel gevraagd.” [verzoeker01] heeft het over zichzelf als de
bijnaalmachtige en dus niet als de Almachtige, als God. [verzoeker01] en [verweerster01] verschillen van mening in hoeverre de verwijzingen van [verzoeker01] naar het geloof toelaatbaar zijn, maar naar iemands geloof verwijzen, zonder dit belachelijk te maken, is niet een zodanige gedraging dat voor iedereen duidelijk is dat dit een (objectief) dringende reden voor ontslag op staande voet is. Dat geldt ook in dit geval, waarin [verzoeker01] al 28 jaar voor [verweerster01] werkt en bekend mag worden verondersteld met de normen en waarden van [verweerster01] . Hetzelfde geldt voor de verwijzing van [verzoeker01] naar “
de moeder van [naam03] , [naam04] , [verzoeker01] en [naam05]”. Volgens [verweerster01] zegt [verzoeker01] dit om te benadrukken dat één van de directieleden is gescheiden, maar dit kan niet zondermeer uit deze zinsnede worden afgeleid en ook overigens zijn hier geen aanwijzingen voor. [verzoeker01] richt zich dan tot hetzelfde directielid en zegt: “
Ik heb ook een keer op mijn knieën voor jou gezeten en dat was niet om je een huwelijksaanzoek te doen. Ik hou namelijk niet zo van kerels en jij was toen ook zo trouw als een loopse teef.” De vergelijking die [verzoeker01] hier maakt is beledigend en ongepast, zeker gelet op het feit dat hij zijn toespraak niet alleen voor (de medewerkers van) [verweerster01] houdt, maar ook voor relaties en partners. Voor zover dit soort grof taalgebruik gebruikelijk is op de werkvloer, zoals [verzoeker01] stelt, had hij zich kunnen en moeten realiseren dat het niet gepast is om tijdens een bedrijfsfeest, in aanwezigheid van derden, dit soort uitdrukkingen te gebruiken voor (vermeend) gedrag van één van de directieleden. Reden voor ontslag op staande voet is deze belediging echter niet. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoeker01] probeerde grappig te zijn in zijn toespraak, hij al 28 jaar bij [verweerster01] werkt, probleemloos functioneerde en juist voor zijn toespraak nog is geprezen door een directielid. [verzoeker01] eindigt zijn toespraak bovendien als volgt: “
Ik hoop dat dit gesproken woord tot opbouw is voor de firma. Ik werk met veel plezier voor de zaak, maar ook voor de klanten.” Hieruit kan worden afgeleid dat [verzoeker01] weliswaar enige punten van kritiek heeft op de gang van zaken bij [verweerster01] , maar dat hij daar toch graag werkt. Dit kan ook worden afgeleid uit de brief van [verzoeker01] van 30 januari 2023 waarin hij weliswaar niet expliciet zijn excuses aanbiedt voor wat hij heeft gezegd in zijn toespraak maar wel voor het niet vermelden in zijn toespraak van de vele positieve zaken bij [verweerster01] . De toespraak van [verzoeker01] op het bedrijfsfeest van 27 januari 2023 was gelet op dit alles weliswaar geen succes, maar ook niet zodanig beledigend dat dit een ontslag op staande voet rechtvaardigt.