ECLI:NL:RBROT:2023:3760

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
C/10/21/195 F
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omzetting faillissement in schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan vorderingen

In deze zaak heeft verzoekster, die in oktober 2021 failliet is verklaard, een verzoek ingediend tot opheffing van haar faillissement en gelijktijdig de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 12 januari 2023 zijn verzoekster, haar beschermingsbewindvoerder en de curator gehoord. De curator heeft in zijn advies geen duidelijke positie ingenomen, maar heeft wel aangegeven dat verzoekster in de afgelopen vijf jaar aanzienlijke leningen heeft afgesloten zonder deze af te lossen. Verzoekster ontving een WAO-uitkering en had geen uitzicht op werk, wat haar financiële situatie bemoeilijkte. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet tijdig een verzoek tot schuldsanering heeft ingediend, maar dat dit niet aan haar toe te rekenen is. Desondanks oordeelde de rechtbank dat verzoekster niet te goeder trouw was in het aangaan van de leningen, gezien het hoge bedrag dat zij had geleend en het gebrek aan inzicht in de besteding van deze leningen. De rechtbank concludeerde dat verzoekster onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden. Daarom werd het verzoek tot omzetting van het faillissement in een schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling na faillissement
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 19 januari 2023
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster,
curator: mr. M. Kooiman.

1..De procedure

Verzoekster heeft een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar op 19 oktober 2021 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Verzoekster, haar beschermingsbewindvoerder en de curator zijn gehoord ter terechtzitting van 12 januari 2023.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De standpunten

Bij brief van 1 november 2022 heeft de curator geadviseerd ten aanzien van het verzoek. De curator heeft niet uitgesproken positief of negatief geadviseerd. Verzoekster is in de afgelopen vijf jaar leningen aangegaan bij privépersonen voor een totaal bedrag van
€ 193.800,00. Zij heeft op de leningen niet afgelost. Voor zover de curator kan beoordelen wist verzoekster dat zij niet op de leningen kon aflossen en is desondanks nieuwe leningen blijven afsluiten. Op grond hiervan is de curator van mening dat er niet is voldaan aan de criteria om te worden toegelaten tot de WSNP. Echter, verzoekster ontvangt een WAO-uitkering en van haar wordt niet verwacht dat zij gaat solliciteren. Een hoger inkomen ligt niet voor de hand en verzoekster zal dus naar verwachting de schulden nimmer kunnen aflossen. Bij toelating tot de WSNP zal er enige controle kunnen worden uitgeoefend over haar bestedingspatroon en kan er wellicht nog iets worden afgedragen aan de schuldeisers.
De curator heeft ter zitting voorts verklaard dat verzoekster kleiner is gaan wonen en minder kosten heeft aan haar woning.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij de bovengenoemde leningen niet allemaal in één keer is aangegaan. Ze heeft telkens kleinere bedragen geleend om rond te komen met haar kinderen. Haar ex-partner betaalde geen alimentatie en ze had slechts een inkomen van € 748,00 netto. Verzoekster heeft verklaard dat zij al vanaf 1991 een WAO-uitkering ontvangt. Daarnaast zijn haar ouders en haar broer overleden en verzoekster heeft de kosten hiervoor gedragen.
De beschermingsbewindvoerder van verzoekster heeft ter zitting verklaard dat de WAO-uitkering van verzoekster momenteel te hoog is om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand voor de kosten van het beschermingsbewind. Indien verzoekster toegelaten zou worden tot de WSNP, komt verzoekster hier wel voor in aanmerking en daarmee zou verzoekster een afloscapaciteit hebben, wat ten gunste zou komen aan de schuldeisers. Momenteel heeft verzoekster geen afloscapaciteit. Aangezien er geen uitzicht is op werk, is het toelaten tot de WSNP de beste optie voor zowel verzoekster als de schuldeisers.

3..De beoordeling

Alvorens tot inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift over te gaan, dient de vraag te worden beantwoord of verzoekster een beroep op artikel 15b, eerste lid van de Faillissementswet (hierna: Fw) toekomt. De voorwaarde die de wet in artikel 15b, eerste lid, Fw stelt, is dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend of indien het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar. Daarnaast stelt de wet als voorwaarde dat geen verificatievergadering is gehouden noch dat de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in artikel 137a, eerste lid, Fw heeft gegeven.
Naar zeggen van verzoekster was zij, alsmede haar advocaat, niet op de hoogte van de behandeling van het faillissementsverzoek op 19 oktober 2021. Verzoekster en haar advocaat zouden de brief met de oproeping niet tijdig hebben ontvangen. Er lijkt sprake van een ongelukkige communicatie met verzoekster over de behandeling van het faillissementsverzoek. De curator meent dat het verzoekster niet is toe te rekenen dat er niet tijdig een WSNP-verzoek is ingediend. De curator verwijst hierin ook naar het arrest van het Hof Den Haag van 15 november 2021 waarin de gang van zaken ook door het hof wordt opgeschreven.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande ook van oordeel dat voldoende is gebleken dat in het onderhavige geval omstandigheden zijn die tot het oordeel leiden dat het niet aan verzoekster toe te rekenen is dat zij niet tijdig een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft ingediend. Bovendien is geen verificatievergadering gehouden en is door de rechter-commissaris geen beschikking ex artikel 137a, eerste lid, Fw gegeven. Daarom is verzoekster ontvankelijk in haar verzoek.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat een verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke. Bij de beoordeling wordt acht geslagen op de landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling zoals opgenomen in Bijlage IV van het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken.
De rechtbank stelt vast dat verzoekster in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek WSNP een bedrag van in totaal € 193.800,00 heeft geleend van privé personen. Verzoekster wist of had moeten weten dat zij niet in staat was om de geleende bedragen terug te betalen, nu verzoekster al sinds 1991 een AOW-uitkering ontvangt. De rechtbank heeft voorts onvoldoende inzicht gekregen waar het geld aan is besteed en de noodzakelijkheid van de leningen de afgelopen vijf jaar. Verzoekster heeft verklaard dat zij het geld nodig had voor haar levensonderhoud, voor haar kinderen en voor de begrafenissen van haar ouders en haar broer. Nu het gaat om een bedrag van in totaal € 193.800,00 geleend over de afgelopen vijf jaar, acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat dit geld nodig was voor hetgeen verzoekster verklaard heeft. De rechtbank neemt in haar beslissing mee dat de curator ook haar bedenkingen heeft bij toewijzing van het verzoek tot omzetting van het faillissement in een schuldsaneringsregeling.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

4..De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot opheffing van zijn faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.