ECLI:NL:RBROT:2023:3762

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 22/1053
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van onvoldoende aangetoond arbeidsongeschiktheid en onduidelijkheid over maximaal haalbare aanbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoeker die te maken heeft met meerdere schuldeisers. Verzoeker had een verzoek ingediend op 29 november 2022, waarin hij vroeg om een dwangakkoord met zijn schuldeisers, waaronder [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2]. Deze schuldeisers hebben voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend en zijn niet ter zitting verschenen. Tijdens de zitting op 12 januari 2023 werd verzoeker gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de schuldhulpverlening.

Verzoeker had een schuldregeling aangeboden die inhield dat hij 2,23% van zijn totale schuldenlast van € 77.008,12 zou betalen. De rechtbank oordeelde dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat hij langdurig arbeidsongeschikt was en dat het aanbod onduidelijk was. De schuldeisers, die samen 58,49% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, hebben niet ingestemd met de regeling. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoeker, en dat het verzoek om hen te bevelen in te stemmen met de schuldregeling werd afgewezen.

De rechtbank benadrukte dat het iedere schuldeiser vrijstaat om 100% van zijn vordering te eisen en dat het aanbod van verzoeker niet goed gedocumenteerd was. Er was onvoldoende bewijs dat verzoeker niet in staat zou zijn om in de toekomst een betaalde baan te vinden, en er ontbraken medische stukken die zijn arbeidsongeschiktheid onderbouwden. De rechtbank heeft het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen afgewezen en zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 2 februari 2023
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 29 november 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij GGN (hierna te noemen: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2], in behandeling bij Vesting Finance (hierna te noemen: [schuldeiser 2]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] hebben voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend. Hierin hebben zij de rechtbank laten weten dat zij niet ter zitting zullen verschijnen.
Ter zitting van 12 januari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw F.M. Imamdi, werkzaam bij Gemeente Nissewaard (hierna te noemen schuldhulpverlening).
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeven concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 77.008,12 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 23 augustus 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 2,23% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn PW-uitkering. Verzoeker is door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de sollicitatieverplichting tot en met 6 juli 2023. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij nog fysieke klachten heeft, omdat hij in het verleden zijn hiel verbrijzeld heeft. Verzoeker wacht nog op een orthopedische schoen. Verzoeker heeft daarnaast psychische klachten, maar is aan de betere hand nu zijn kinderen bij hem inwonen. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Vijf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van respectievelijk € 4.510,46 en
€ 40.534,90 op verzoeker, welke 5,86% en 52,36% van de totale schuldenlast belopen.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de [schuldeiser 2] zich allereerst op het standpunt gesteld dat de wettelijke regeling van het dwangakkoord niet is bedoeld voor een situatie waarin de weigerende schuldeisers het grootste deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigen. Daarnaast heeft de [schuldeiser 2] navraag gedaan en is gebleken dat verzoeker niet arbeidsongeschikt is. De [schuldeiser 2] is niet op de hoogte gesteld van een eventuele ontheffing van de sollicitatieverplichting. Gelet op de leeftijd van verzoeker, 43 jaar, is het niet irreëel om te veronderstellen dat er in de nabije toekomst een betaalde arbeidsbetrekking gevonden kan worden. Hiermee kan een hogere afloscapaciteit worden gegenereerd ten behoeve van de schuldeisers. [schuldeiser 2] wijst er op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker zich maximaal inspant om zoveel mogelijk baten voor zijn schuldeisers te verwerven. De [schuldeiser 2] kan met de beschikbare informatie niet vaststellen dat het maximaal haalbare is voorgesteld. [schuldeiser 2] is overigens nog steeds bereid een minnelijke regeling met verzoeker te treffen.
Het verweer van [schuldeiser 1] komt grotendeels overeen met het verweer van de [schuldeiser 2]. Zo heeft [schuldeiser 1] eveneens gesteld dat het dwangakkoord niet bedoeld is voor een situatie waarin de weigerende schuldeisers het grootste deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigen. Daarnaast ziet ook [schuldeiser 1] niet in waarom verzoeker niet zou kunnen werken. De afloscapaciteit is nu gebaseerd op het inkomen vanuit een PW-uitkering. Het thans gedane voorstel is daarom niet het maximale voorstel waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vorderingen van [schuldeiser 2] en [schuldeiser 1] gezamenlijk een aanzienlijk aandeel vormen in de totale schuldenlast (te weten 58,49% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat [schuldeiser 2] en [schuldeiser 1] in redelijkheid niet konden weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. In het dossier zit een berekening van de maximaal haalbare afloscapaciteit in het minnelijk traject en de maximaal haalbare afloscapaciteit in het wettelijk traject. De berekening komt in het minnelijk traject uit op een bedrag van
€ 19.593,81 en bij de berekening voor het wettelijk traject zou er een totale afloscapaciteit van € 12.591,12 zijn. Aan de schuldeisers is een saneringskrediet aangeboden met een totale waarde van plus minus € 1.980,00. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat de berekening niet juist is, maar zij kon niet aanwijzen waar de fout zat.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op de huidige inkomsten uit hoofde van een PW-uitkering. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden dat verzoeker de komende drie jaar niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken. Verzoeker is door de gemeente vrijgesteld van de inspanningsverplichting tot en met 6 juli 2023. Verzoeker heeft verder geen medische stukken overgelegd, waaruit blijkt dat hij ook na die datum arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoeker blijvend is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023.