ECLI:NL:RBROT:2023:3808

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
10220884 VZ VERZ 22-14335
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoring van de arbeidsrelatie met geen ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Garagebedrijf Amso B.V. en [verweerder01]. De verzoekster, Amso, heeft de ontbinding aangevraagd op basis van (ernstig) verwijtbaar handelen van de werknemer, [verweerder01], en een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer was sinds 2 januari 2019 in dienst bij Amso en had zich op verschillende momenten ziek gemeld. Amso stelde dat [verweerder01] onjuist had gecommuniceerd over zijn arbeidsongeschiktheid en dat hij in staat was om te autorijden en werkzaamheden te verrichten, wat door een privédetective was geobserveerd. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder01]. De verstoring van de arbeidsverhouding was erkend door beide partijen, maar de kantonrechter concludeerde dat deze verstoring niet uitsluitend aan [verweerder01] te wijten was. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, met als einddatum 1 mei 2023, en heeft Amso veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 4.695,42 aan [verweerder01]. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 10220884 VZ VERZ 22-14335
Uitspraak: 17 maart 2023
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
Garagebedrijf Amso B.V.,
gevestigd te Rotterdam
verzoekster
gemachtigde: mr. E.M.Y. Sørensen te Rotterdam,
tegen
[verweerder01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.J.A. Janssen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘Amso’ en ‘ [verweerder01] ’ worden genoemd.

1..De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het verweerschrift, met bijlagen,
  • de brief van 20 februari 2023 van Amso, met aanvullende bijlagen;
  • de mondelinge behandeling van 21 februari 2023;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van Amso.

2..De feiten

2.1.
[verweerder01] , geboren op [geboortedatum01], is op 2 januari 2019 in dienst getreden bij Amso op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Na twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd heeft [verweerder01] op 2 januari 2021 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gekregen.
2.2.
De functie van [verweerder01] is automonteur met thans een loon van € 3.008,78 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en emolumenten.
2.3.
Op 20 september 2021 heeft [verweerder01] zich ziekgemeld. Op 29 september 2021 heeft [verweerder01] zijn werk weer, conform het advies van de bedrijfsarts, hervat.
2.4.
Op 15 november 2021 heeft [verweerder01] zich wederom ziekgemeld. In het rapport van de bedrijfsarts van 16 november 2021 staat – voor zover van belang – het volgende:
“(…)
Beperkingen
Meneer ervaart beperkingen in:
Bukken, tillen, dragen, duwen trekken, knielen, hurken, torderen, voorovergebogen werken
Schroef- en wringbewegingen, maken van hoofdbewegingen, reiken. Kan niet boven schouderhoogte werken.
Moet regelmatig van houding wisselen.
Beperkt in eigen vervoer
Toetsenbord- muis bedienen indien met links zou mogelijk zijn.
Advies
(…)
Meneer kan zittende werkzaamheden verrichten rekening houdend met bovengenoemde beperkingen. Vanwege de beperkingen is hij niet in staat zelf naar werk te rijden. Dat houdt in dat hij of vanuit huis zou kunnen werken of dat er oplossingen gevonden worden voor het vervoerprobleem.
Ik adviseer regelmatig onderling contact te onderhouden over de voortgang. Indien de beperkingen afnemen, kunnen takenpakket en uren in goed overleg worden afgestemd, rekening houdend met de (ernst van de) beperkingen op dat moment.
(…)”
Volgens de bedrijfsarts is [verweerder01] volledig arbeidsongeschikt.
2.5.
In de daarop volgende maanden is [verweerder01] meerdere malen op consult bij de bedrijfsarts geweest. Blijkens de rapportages van de bedrijfsarts was er geen sprake van verbetering van de beperkingen van [verweerder01] .
2.6.
Op 5 januari 2022 heeft Amso [verweerder01] een officiële waarschuwing gegeven. In de brief van 6 januari 2022, waarin de officiële waarschuwing is bevestigd, staat – voor zover van belang – het volgende:
“Op woensdag 5 januari is er een conflict ontstaan tussen u en [naam01] , uw leidinggevende.
(…)
[verweerder01] u dient zich aan de regels te houden en het feit dat u naar niemand wilt luisteren is een groot probleem.
Helaas heeft u, zoals verwacht en wat zeer teleurstellend is, u weer ziek gemeld even ter verduidelijking, u bent al ziek vanaf 20 september 2021 na een conflict met ondergetekende, maar conform afspraak Arbo kon u weer aan het werk op 27 december 2021 voor 4 uur opbouwend per week met 1 uur extra totdat u weer volledig 7,5 werkt.
(…)
U ontvangt bij deze dan ook uw tweede officiële waarschuwing voor het niet houden aan de regels en voor uw uitvallen tegen de leidinggevende, dreigend gedrag en werkweigering. (…)”
2.7.
Bij brief van 10 januari 2022 heeft Amso [verweerder01] erop gewezen dat hij zich niet houdt aan zijn re-integratieschema en dat zij verwachten dat hij donderdagochtend 13 januari 2022 om 8:30 uur op het werk zal verschijnen.
2.8.
Op 13 januari 2022 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft Amso aan [verweerder01] een beëindigingsvoorstel gedaan. Een bevestiging van dat gesprek met daarin de redenen voor het besluit van Amso om het dienstverband te willen beëindigen en het beëindigingsvoorstel heeft Amso bij brief van 13 januari 2022 aan [verweerder01] gestuurd.
2.9.
Bij brief van 18 januari 2022 heeft [verweerder01] gereageerd op de officiële waarschuwing van 10 januari 2022 en het beëindigingsvoorstel van 13 januari 2022. In die brief heeft [verweerder01] laten weten het niet eens te zijn met de officiële waarschuwing en verzoekt Amso om deze officieel in te trekken. Daarnaast laat [verweerder01] in die brief weten niet akkoord te gaan met het beëindigingsvoorstel, omdat hij op dit moment arbeidsongeschikt is en sprake is van een opzegverbod. Tot slot laat [verweerder01] weten dat hij, zodra hij beter is, bereid en beschikbaar is om zijn werk te hervatten.
2.10.
Op 7 februari 2022 zijn partijen een mediationtraject gestart. Dit traject is zonder resultaat beëindigd op 30 juni 2022. Op verzoek van de bedrijfsarts zijn partijen een tweede mediationtraject gestart, dat op 16 november 2022 zonder resultaat is beëindigd.
2.11.
Op 28 en 29 september 2022 heeft Amso een privédetective onderzoek laten doen. De privédetective heeft [verweerder01] op die dagen geobserveerd en daar een verslag van gemaakt. In het verslag van de detective staat – voor zover van belang – het volgende:
“(…)
We zijn begonnen met een observatie om vast te leggen of subject gebruik maakt van zijn voertuig de Peugeot met kenteken [kenteken01]
Ad 1: Op woensdag 28-09-2022hebben we een statische observatie uitgevoerd vanaf 07:00:00 uur ter hoogte van de woning van subject aan de [straatnaam01] . We zien subject meerdere keren uit zijn woningraam kijken voordat hij om11:41 uurzijn woning verlaat. Subject loopt naar het einde van zijn straat en kijkt om zich heen. Vervolgens loopt hij terug naar zijn voertuig en vertrekt met zijn Peugeot met kenteken [kenteken01] .
Ad 2: Op donderdag 29-09-2022hebben we een statische observatie uitgevoerd vanaf 07:00:00 uur ter hoogte van de woning van subject aan de [straatnaam01] .
We zien subject weer eerst uit het raam kijken voordat hij zijn woning om11:52 uurverlaat. Subject opent de motorkap van zijn voertuig en is duidelijk met zijn voertuig bezig. Om 11:59 uur vertrekt subject met zijn voertuig.
(…)”
2.12.
Naar aanleiding van het bezoek van [verweerder01] aan de bedrijfsarts op 30 januari 2023 heeft de bedrijfsarts in zijn rapportage – kort gezegd – vermeld dat [verweerder01] momenteel niet geschikt is voor het eigen werk en de kans op re-integratie in het eerste spoor gelet op de inmiddels verstoorde arbeidsrelatie nihil is. De bedrijfsarts verwacht geen herstel in het eigen werk voor het einde van de wachttijd.

3..Het verzoek

3.1.
Amso verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder01] te ontbinden op grond van – kort gezegd – (ernstig) verwijtbaar handelen.
Als ontbinding op die grond niet wordt toegewezen, wordt verzocht om ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding of een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer gronden, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.2.
Amso heeft daarbij het volgende naar voren gebracht.
[verweerder01] heeft de bedrijfsarts en Amso welbewust en langdurig onjuist ingelicht. Uit het onderzoek van de privédetective blijkt dat [verweerder01] wel degelijk kon autorijden en tevens werkzaamheden kon verrichten aan zijn auto. [verweerder01] heeft daarom onjuiste en onvolledige mededelingen gedaan over de ernst van zijn beperkingen en over zijn arbeidsmogelijkheden tijdens zijn ziekte. Dit gedrag van [verweerder01] is niet alleen verwijtbaar, maar ook ernstig verwijtbaar, zodat Amso aan [verweerder01] geen transitievergoeding is verschuldigd. Door het handelen van [verweerder01] heeft Amso bovendien geen enkel vertrouwen meer in een verdere samenwerking. De verhoudingen zijn dusdanig verstoord dat van een vruchtbare samenwerking geen sprake meer kan zijn. Amso heeft getracht de verstoorde verhouding te herstellen middels mediation, echter heeft dit niet tot het gewenste resultaat geleid. Van Amso kan dan ook niet langer worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder01] te laten voortduren. Herplaatsing ligt dan ook niet in de rede en is overigens ook niet mogelijk. Nu de gronden die ten grondslag liggen aan het ontbindingsverzoek geen verband houden met de arbeidsongeschiktheid van [verweerder01] , staat het opzegverbod niet aan een ontbinding in de weg.

4..Het verweer

4.1.
[verweerder01] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
4.2.
[verweerder01] is altijd open en eerlijk geweest over de oorzaak en aard van zijn klachten. Uit het rapport van 16 november 2021 van de bedrijfsarts blijkt weliswaar dat er een beperking is vastgesteld ten opzichte van het eigen vervoer, maar rapportages van een latere datum bevatten een dergelijke beperking niet. Aldus geldt dat de bedrijfsarts ten tijde van het onderzoek van de privédetective geen belemmeringen heeft vastgesteld ten aanzien van het autorijden. Overigens blijkt uit het verslag van de privédetective niet dat sprake is van het langdurig verrichten van monteurswerkzaamheden. Uit het laatste rapport van de bedrijfsarts blijkt dat er nog altijd sprake is van arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat het opzegverbod ex artikel 7:670 lid 1 sub b BW van toepassing is. [verweerder01] erkent dat inmiddels sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Dit is echter veroorzaakt door Amso. Amso heeft zich niet als goed werkgever gedragen. Zij had [verweerder01] binnen de door de bedrijfsarts gestelde kaders moeten laten re-integreren, zonder hem een beëindigingsvoorstel aan te bieden. Daarnaast heeft Amso op onterechte gronden besloten een onderzoek in te stellen nar de activiteiten van [verweerder01] en daar bovendien onjuiste conclusies uit getrokken. Ondanks de duidelijke rapportages van de bedrijfsarts volhardt Amso in haar stellingname dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid. Het handelen van Amso is ernstig verwijtbaar.
4.3.
Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder01] om toekenning van de wettelijke transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 19.009,47 bruto.

5..De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
opzegverbod
5.2.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat er sprake is van een opzegverbod, omdat [verweerder01] nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat gezien artikel 7:671b lid 6 sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met de ziekte van [verweerder01] . Hoewel niet in geschil is dat [verweerder01] nog arbeidsongeschikt is wegens ziekte, kan gelet op de door Amso aangevoerde gronden voor de verzochte ontbinding (ernstig verwijtbaar handelen of nalaten en/of verstoorde arbeidsverhouding) de arbeidsovereenkomst niettemin worden ontbonden, nu niet de ziekte de reden van het hierop gerichte verzoek is, maar het door Amso gestelde handelen van [verweerder01] in strijd met de rondom arbeidsongeschiktheid en re-integratie geldende bepalingen en de verstoring van de arbeidsverhouding waarvan al sprake was vóórdat [verweerder01] arbeidsongeschikt werd.
redelijke grond
5.3.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In artikel 7:699 lid 3 BW is bepaald wat een redelijke grond is. Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW).
e-grond: verwijtbaar handelen
5.4.
Amso heeft primair aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van de in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW genoemde grond, te weten (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daartoe heeft zij - kort gezegd - aangevoerd dat [verweerder01] zowel de bedrijfsarts als Amso welbewust en langdurig onjuist heeft ingelicht over de ernst van zijn beperkingen en over zijn arbeidsmogelijkheden tijdens ziekte.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van verwijtbaar handelen door [verweerder01] , laat staan van
‘ernstig’verwijtbaar handelen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende gebleken dat [verweerder01] Amso onjuist heeft ingelicht over zijn arbeidsongeschiktheid. Naar aanleiding van berichten dat [verweerder01] meermaals werd gesignaleerd autorijdend en zware boodschappen dragend, heeft Amso een privédetective ingeschakeld om onderzoek te doen naar de gerezen vermoedens. Indien Amso, mede naar aanleiding van de vermoedens, twijfelde aan de arbeidsongeschiktheid van [verweerder01] en de ernst van zijn beperkingen, had het op haar weg gelegen om de vermoedens die bij haar bekend waren met [verweerder01] te bespreken of om een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen. Dat heeft zij niet gedaan. In plaats daarvan heeft zij een privédetective ingeschakeld die [verweerder01] twee ochtenden heeft geobserveerd en heeft zij daar vervolgens zelf (medische) conclusies uit getrokken. Nog los van het feit dat een privédetective niets kan zeggen over de medische situatie van [verweerder01] , kan uit het verslag van de privédetective ook niet zonder meer worden afgeleid dat [verweerder01] handelingen heeft verricht waar hij volgens de rapporten van de bedrijfsarts en zijn eigen verklaringen/mededelingen niet toe in staat zou zijn. Ter zitting heeft [verweerder01] verklaard dat er ten tijde van het onderzoek van de privédetective geen beperkingen door de bedrijfsarts waren vastgesteld wat betreft het autorijden. Volgens [verweerder01] mocht hij van de bedrijfsarts wel autorijden, maar deed hij dit niet vanwege de medicijnen die hij slikte. Dat hij zijn auto op de desbetreffende dagen bereed, was slechts bedoeld om de auto te verplaatsen, aldus [verweerder01] . Wat daar ook van zij, uit hetgeen Amso naar voren heeft gebracht blijkt in ieder geval niet dat [verweerder01] welbewust onjuiste inlichtingen over zijn arbeidsongeschiktheid heeft verstrekt. Van verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder01] is dan ook geen sprake.
g-grond: verstoorde arbeidsverhouding
5.7.
Het ontbindingsverzoek is subsidiair gegrond op een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW. Amso stelt dat inmiddels sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, die zodanig is dat van Amso als werkgever niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.8.
Partijen zijn het er over eens dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding op grond waarvan niet kan worden verlangd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. Dat partijen van mening verschillen over de feiten en omstandigheden die tot de verstoring van de arbeidsverhouding hebben geleid, is in dit verband niet van belang. Uitgangspunt bij de zogenoemde g-grond (verstoorde arbeidsverhouding) is dat er sprake moet zijn van een ernstige en duurzame verstoring. De mate waarin de verstoorde arbeidsverhouding aan een partij (of aan beide partijen) verwijtbaar is, kan wel gewicht in de schaal leggen, maar die omstandigheid behoeft op zichzelf niet doorslaggevend te zijn. Nu partijen het erover eens zijn dat sprake is van een duurzame en ernstige verstoorde arbeidsverhouding, is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1 sub a BW, in combinatie met artikel 7:669 lid 3 sub g BW.
herplaatsing
5.9.
Gezien het voorgaande is de kantonrechter met partijen van oordeel dat herplaatsing van [verweerder01] in een andere functie binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt.
datum ontbinding
5.10.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Amso zal toewijzen en de arbeidsovereenkomst dus zal ontbinden. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 mei 2023. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure (artikel 7:671b lid 9 BW).
billijke vergoeding
5.8.
De kantonrechter ziet geen reden om aan [verweerder01] een billijke vergoeding toe te kennen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 BW). Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). In dit geval is geen sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Daarbij heeft de kantonrechter de volgende omstandigheden meegewogen.
5.9.
Volgens [verweerder01] heeft Amso – kort gezegd – ernstig verwijtbaar gehandeld door al aan het begin van de periode van arbeidsongeschiktheid van [verweerder01] hem een voorstel te doen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst én door tijdens het tweede mediationtraject een privédetective in te schakelen en daar ook nog eens de verkeerde conclusies uit te trekken in plaats van het vragen van een deskundigenoordeel.
5.11.
Dat Amso aan [verweerder01] een beëindigingsvoorstel heeft gedaan, maakt niet dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Niet is gebleken dat zij druk op [verweerder01] heeft gezet om het beëindigingsvoorstel te accepteren of dat zij zich nadat [verweerder01] het voorstel had geweigerd als slecht werkgever heeft gedragen. Zij heeft immers het re-integratietraject gecontinueerd en heeft volgens het Arbeidsdeskundig rapport van het UWV ook voldaan aan haar re-integratie inspanningen. Voor zover [verweerder01] verder bedoeld heeft te stellen dat de verstoring van de arbeidsverhouding is ontstaan doordat Amso een privédetective heeft ingeschakeld tijdens het tweede mediationtraject, geldt dat [verweerder01] ter zitting expliciet heeft verklaard dat de arbeidsverhouding al eerder, zelfs voordat het beëindigingsvoorstel werd gedaan, verstoord was. Het enkel instellen van een privédetective nadat zij geruchten heeft gehoord over de arbeidsongeschiktheid van [verweerder01] maakt niet dat Amso zich als slecht werkgever heeft gedragen dan wel dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Dat zij, achteraf bezien, beter een deskundigenoordeel over de arbeidsongeschiktheid had kunnen vragen, maakt, zeker gezien de hoge lat voor ernstig verwijtbaar handelen, niet dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Van een verstoring van de arbeidsverhouding die uitsluitend dan wel voornamelijk door Amso is veroorzaakt, is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake.
transitievergoeding
5.12.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien (kort gezegd) de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Ingevolge het bepaalde in lid 7 onder sub c van dit artikel is geen transitievergoeding verschuldigd indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
5.13.
Zoals hiervoor is geoordeeld is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verweerder01] geen sprake, zodat [verweerder01] dan ook recht heeft op de wettelijke transitievergoeding.
5.14.
De kantonrechter komt aan de hand van een berekening op basis van de gegevens die partijen hebben verstrekt uit op een transitievergoeding van € 4.695,42 bruto bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2023. Dit bedrag zal worden toegewezen.
intrekkingsbevoegdheid
5.15.
Amso krijgt geen gelegenheid om het verzoek in te trekken, omdat aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden.
proceskosten
5.16.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten dragen, omdat geen van beide partijen in overwegende mate in het ongelijk is gesteld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 mei 2023;
6.2.
veroordeelt Amso tot betaling aan [verweerder01] van de wettelijke transitievergoeding van € 4.695,42 bruto;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.L. Spierings, kantonrechter, en heden in het openbaar uitgesproken.
37555