Op 3 januari 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak betreffende de minderjarige [voornaam minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2017. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: GI) tot machtiging voor uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleegzorgvoorziening. De ouders van [voornaam minderjarige01] zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder en de vader hun standpunten hebben gepresenteerd. De moeder heeft erkend niet in staat te zijn om voor [voornaam minderjarige01] te zorgen, terwijl de vader verweer heeft gevoerd tegen de uithuisplaatsing en heeft aangegeven dat het beter gaat met de minderjarige sinds zij bij hem verblijft.
De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en heeft de betrokkenen gehoord, waaronder de stiefmoeder van de minderjarige. Uit de stukken en de zitting blijkt dat er zorgen zijn over de thuissituatie bij zowel de moeder als de vader, maar dat er ook twijfels zijn over de actualiteit van de informatie van de GI. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor een uithuisplaatsing onvoldoende aanwezig zijn en dat er mogelijkheden zijn voor intensieve hulpverlening in de thuissituatie.
De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen en besloten dat [voornaam minderjarige01] bij de vader en stiefmoeder kan verblijven, met de nodige hulpverlening. De moeder heeft zich niet verzet tegen deze beslissing, en er is afgesproken dat het contact tussen [voornaam minderjarige01] en de moeder op vrijdag zal plaatsvinden. De kinderrechter heeft benadrukt dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid moet komen over het gedrag van [voornaam minderjarige01] en dat de hulpverlening hierop moet worden afgestemd.