ECLI:NL:RBROT:2023:3966

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
ROT 22/4607
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing van een verzoek om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het College van Procureurs-Generaal. Eiser had op 3 februari 2022 verzocht om openbaarmaking van informatie over twee aangiften, maar zijn verzoek werd gedeeltelijk afgewezen. Het primaire besluit van 12 april 2022 wees het verzoek voor aangifte 2016 af op grond van het feit dat dit een herhaald verzoek was, terwijl het verzoek voor aangifte 2020 werd afgewezen omdat de bijzondere openbaarmakingsregeling uit het Wetboek van Strafvordering van toepassing was. Eiser ging in beroep tegen het bestreden besluit van 16 augustus 2022, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Wet open overheid (Woo) van toepassing was, maar dat de artikelen van de Woo niet van toepassing waren op de strafvorderlijke gegevens die onder de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) vallen. De rechtbank concludeerde dat de Wjsg van toepassing was en dat de Woo niet kon worden ingeroepen. Eiser had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook de verzoeken om schadevergoeding en dwangsom af, omdat er geen onrechtmatig besluit was vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4607

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en

het College van Procureurs-Generaal, verweerder,

gemachtigden: mr. N.N. Bontje en mr. M.P. Ketting.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking van informatie over de door hem ingediende aangiften op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) gedeeltelijk afgewezen en gedeeltelijk toegewezen.
Bij besluit van 16 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 27 september 2022 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 28 oktober 2022 de stukken waarop het geweigerde Wob-verzoek betrekking heeft, overgelegd en verzocht om met toepassing van artikel 8:29, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van de stukken. Eiser heeft op 9 november 2022 de in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb bedoelde toestemming verleend.
Verweerder heeft op 2 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2023. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft op 3 februari 2022 verweerder op grond van de Wob en Wjsg verzocht om openbaarmaking van alle informatie over aangifte 2016041320 (aangifte 2016) en aangifte 2020351763 (aangifte 2020). Hij heeft verweerder gevraagd om het volledige strafdossier, de opnames van de verhoren, alle ambtsberichten, e-mails, sms’jes, appjes en telefoonlogs intern en extern, alle overlegverslagen intern en extern, alle verslagen van officieren van justitie en hun onderlinge communicatie aan hem te verstrekken.
Het primaire besluit
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers Wob-verzoek dat ziet op aangifte 2016 afgewezen. Verweerder heeft dit gedeelte van het verzoek aangemerkt als een herhaald verzoek, omdat op 17 april 2020 al (gedeeltelijk) voldaan is aan een eerder Wob-verzoek van eiser omtrent deze aangifte. Verweerder heeft het verzoek vervolgens afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen. Bij het primaire besluit heeft verweerder ook eisers Wob-verzoek over aangifte 2020 afgewezen, omdat voor de toepassing van de Wob geen plaats is. De bijzondere openbaarmakingsregeling uit artikel 12f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is van toepassing, omdat de beklagprocedure nog niet is afgerond. Deze speciale regeling gaat voor op de algemene regeling uit de Wob. Aan de afwijzing van de opgevraagde e-mailberichten en sms-berichten heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser geen belang heeft bij de openbaarmaking hiervan omdat hij zelf al over deze informatie beschikt. Verder heeft verweerder onder toepassing van de uitzonderingsgronden van artikelen 10, tweede lid, onder e, en 11, eerste lid, van de Wob besloten de gevraagde interne en externe communicatie gedeeltelijk openbaar te maken. Tot slot heeft verweerder eisers Wjsg-verzoek afgewezen, omdat verstrekking van het gevraagde gelet op de in artikel 39f Wjsg genoemde doeleinden niet mogelijk is.
Het bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers Wob-verzoek beoordeeld op grond van de Wet open overheid (Woo), omdat de Woo tijdens de bezwaarprocedure in werking is getreden en deze wet geen overgangsrecht kent (zie ook 4.1). Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van eisers verzoek gehandhaafd. Verweerder heeft ten aanzien van aangifte 2020 aanvullend overwogen dat voor de toepassing van de Woo ook geen plaats is, omdat de bijzondere openbaarmakingsregeling uit artikel 39n van de Wjsg van toepassing is. De gevraagde dossierstukken zijn onlosmakelijk verbonden met strafvorderlijke gegevens en deze speciale regeling gaat voor op de algemene regeling uit de Woo. Verder heeft verweerder bij het bestreden besluit met een andere motivering de afwijzing van eisers Wjsg-verzoek gehandhaafd. Een beslissing op grond van artikel 39f van de Wjsg is geen beschikking en is daarom niet een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit, aldus verweerder.
Wettelijk kader
4.1.
Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo: Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 50) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Nu het bestreden besluit na 1 mei 2022 is genomen, is de Woo hierop van toepassing (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1223).
4.2.
De voor deze uitspraak relevante artikelen van de Woo, de Wjsg en het Sv, zoals geldend ten tijde van het bestreden besluit en voor zover van belang, zijn opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wjsg-verzoek
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen zelfstandige beroepsgronden heeft gericht tegen de gehandhaafde afwijzing van het Wjsg-verzoek.
Woo-verzoek
Aangifte 2016
6. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte het Woo-verzoek over aangifte 2016 heeft afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb.
7. Uit artikel 4:6, tweede lid, van de Awb blijkt dat een bestuursorgaan de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld. Eiser heeft op 13 september 2019 aan verweerder verzocht om alle informatie over deze aangifte openbaar te maken. Bij besluit van 17 april 2020 heeft verweerder dit verzoek gedeeltelijk toegewezen. Tegen die beslissing heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat. Eiser stelt weliswaar dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, maar hij heeft dit op geen enkele wijze nader geconcretiseerd en/of onderbouwd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het Woo-verzoek over aangifte 2016 op goede gronden afgewezen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Aangifte 2020
8. Eiser betoogt verder dat verweerder ten onrechte niet geheel aan zijn verzoek tegemoet is gekomen. Volgens eiser bediende verweerder zich eerder van het oneigenlijke argument dat sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen. De namen van ambtenaren in de stukken kunnen gewoon zwartgelakt worden. Volgens eiser is de gevraagde interne en externe communicatie ook niet aan te merken als strafvorderlijke gegevens. Verweerder is op grond van de Woo verplicht om alle gevraagde informatie te verschaffen. Daar komt bij dat de gevoeligheid van de informatie niet in de weg staat aan de verstrekking ervan. In andere zaken wordt dergelijke informatie namelijk wel openbaar gemaakt.
9.1.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij alleen nog maar de openbaarmaking van alle interne communicatie van verweerder over zijn verzoeken om de strafzaak te heropenen wenst. De rechtbank maakt hieruit op dat eiser niet langer de openbaarmaking van alle onder 1 genoemde informatie, voor zover dit ziet op de eerder niet openbaar gemaakte stukken, wenst. Eiser heeft ook geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van verweerder dat artikel 12f, tweede lid, Sv een speciale regeling inhoudt die voorgaat op die van de Woo. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het, gelet op de lopende beklagprocedure, bij het nemen van het bestreden besluit niet aan hem maar aan de voorzitter van het gerechtshof was om te beslissen over de openbaarmaking van deze stukken. Verweerder heeft het Woo-verzoek op dat punt dan ook op goede gronden afgewezen.
9.2.
De rechtbank overweegt verder dat het betoog van eiser dat de interne communicatie van verweerder over zijn verzoeken tot heropenen van de strafzaak niet aan te merken zijn als strafvorderlijke gegevens, niet slaagt. Op grond van de Bijlage bij artikel 8.8 van de Woo zijn de artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid en 5.2 niet van toepassing voor zover de titels 2 tot en met 3b van de Wjsg gelden. Deze titels zien onder meer op de werking van justitiële en strafvorderlijke gegevens. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wjsg worden onder ‘strafvorderlijke gegevens’ verstaan: persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het openbaar ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg in een gegevensbestand verwerkt. Uit de wetgeschiedenis (zie Kamerstuk II 2002/2003, 28886, nr. 3) blijkt dat strafvorderlijke gegevens kunnen zijn opgenomen in de processtukken en verwerkt in een strafdossier, Compas of de hoger beroepssystemen. Het begrip ‘processtukken’ wordt in de praktijk ruim opgevat. Niet alleen de processen-verbaal van de politie vallen hieronder, maar ook bijvoorbeeld de beslissingen die de officier van justitie of de rechter-commissaris heeft genomen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek. In het strafdossier worden kort samengevat alle stukken gevoegd die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Een redelijke lezing van het begrip ‘strafvorderlijke gegevens’ brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat ook de communicatie van verweerder over (de beslissing op) het verzoek om heropening van een strafzaak daaronder moet worden begrepen. Gelet daarop is de Wjsg van toepassing en is toepassing van de Woo dan ook uitgesloten.
9.3.
Het betoog van eiser dat verweerder zich heeft bediend van het oneigenlijke argument dat sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen houdt verband met de niet openbaar gemaakte passages in de interne en externe correspondentie die ten tijde van het strafrechtelijk onderzoek plaatsvond. Zoals hiervoor overwogen wenst eiser in beroep alleen nog maar de openbaarmaking van de interne communicatie van verweerder over zijn verzoeken om de strafzaak te heropenen. De rechtbank gaat dan ook aan voorbij aan dit betoog.
9.4.
Voor zover eiser een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel treft dit geen doel. Eiser heeft geen (geconcretiseerde) voorbeelden gegeven van gelijke gevallen waarin verweerder een verzoek om openbaarmaking van strafvorderlijke gegevens zoals hier bedoeld, dus informatie over een verzoek van heropening van een strafzaak, wel heeft toegewezen.
9.5.
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder het Woo-verzoek voor zover dit ziet op aangifte 2020 op goede gronden afgewezen.
Schadevergoeding
10. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding ter hoogte van € 15.000,- of een dwangsom.
11.1.
Voor zover eiser verzoekt om schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, onder a en b, van de Awb, wijst de rechtbank dit af, nu in deze zaak niet is gebleken van een onrechtmatig besluit.
11.2.
Voor zover eiser verzoekt om een dwangsom op te leggen op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, wijst de rechtbank dit af, reeds omdat het beroep in deze zaak niet gegrond is, het bestreden besluit niet is vernietigd en verweerder niet gehouden is alsnog een nieuw besluit op bezwaar bekend te maken.
Conclusie
12. Het beroep is dus ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op 25 april 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Wet open overheid
Op grond van artikel 4.1, eerste lid, kan eenieder een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het laatste geval beslist het verantwoordelijke bestuursorgaan op het verzoek.
Op grond van artikel 8.8 zijn de artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet.
Op grond van de Bijlage bij artikel 8.8 zijn de artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid niet van toepassing voor zover de volgende bepalingen gelden: Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens: de titels 2 tot en met 3b.
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Op grond van artikel 39f, eerste lid, kan voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang het College van procureurs-generaal, onverminderd artikel 39e, aan personen of instanties voor de volgende doeleinden strafvorderlijke gegevens verstrekken:
het voorkomen en opsporen van strafbare feiten,
het handhaven van de orde en veiligheid,
het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving,
het nemen van een bestuursrechtelijke beslissing,
het beoordelen van de noodzaak tot het treffen van een rechtspositionele of tuchtrechtelijke maatregel,
het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn, of
het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling door een persoon of instantie die met een publieke taak is belast.
Op grond van artikel 39n, eerste lid, geldt een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 39j of 39m als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Wetboek van Strafvordering
Op grond van artikel 12f, tweede lid, staat de voorzitter van het gerechtshof, behoudens in de gevallen bedoeld in artikelen 12b en 12c, de klager en de persoon wiens vervolging wordt verlangd, alsmede hun advocaten of gemachtigden toe van de op de zaak betrekking hebbende stukken kennis te nemen indien daarom wordt verzocht. Kennisneming geschiedt op de wijze door de voorzitter te bepalen. De voorzitter kan, ambtshalve of op vordering van de advocaat-generaal, bepaalde stukken van kennisneming uitzonderen in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing of vervolging van strafbare feiten of zwaargewichtige gronden aan het algemeen belang ontleend.