ECLI:NL:RBROT:2023:3997

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
AWB-22_5619
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en terugvordering van bijstandsuitkering onder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, afkomstig uit Oekraïne, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd met als gewenste ingangsdatum 25 februari 2022, maar het college had deze aanvraag afgewezen en een eerder toegekend voorschot van € 49,13 teruggevorderd. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het besluit van het college. De eiser stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning van de bijstandsuitkering rechtvaardigden, met name zijn terugkeer naar Nederland na de Russische bombardementen op Kiev en de psychologische impact daarvan. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om eerder een bijstandsaanvraag in te dienen. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering van het voorschot af te zien. De uitspraak resulteerde in een ongegrondverklaring van het beroep van de eiser, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5619

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2023 in de zaak tussen

[naam], uit Rotterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M.J.G. Schroeder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Inleiding

1. Met het besluit van 19 mei 2022 (primair besluit 1) heeft het college aan eiser een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) toegekend over de periode 4 april 2022 tot en met 1 mei 2022.
1.2.
Met het besluit van eveneens 19 mei 2022 (primair besluit 2) heeft het college het teveel toegekende voorschot van € 49,13 van eiser teruggevorderd.
1.3.
Met het besluit van 11 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiser tegen primair besluit 1 en 2 ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Eiser is afkomstig uit Oekraïne en heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij woont sinds 1995 onafgebroken in Nederland. Eiser ontving van 2010 tot 31 mei 2021 een bijstandsuitkering en vanaf 1 juni 2022 een Bbz-uitkering. Hij besloot op 31 december 2021 naar Brovary, Oekraïne (een industriestad op 20 km van Kiev), te gaan omdat hij dacht daar meer mogelijkheden te hebben. Door dit vertrek is de bijstandsuitkering stopgezet. Eiser heeft zijn huurovereenkomst niet opgezegd om makkelijk naar Nederland te kunnen terugkeren mocht hij in Oekraïne geen werk kunnen vinden. Toen Rusland op 24 februari 2022 Kiev bombardeerde is eiser naar Rotterdam teruggegaan, waar hij op 25 februari 2022 arriveerde. Eiser heeft een afspraak bij de gemeente gemaakt om zijn inschrijving in de basisregistratie personen (BRP) in orde te brengen. Eiser deed op 14 maart 2022 aangifte van hervestiging per 25 februari 2022 en heeft in het kader hiervan op 14 maart 2022 ook een verhuurdersverklaring ingediend. Eiser is per 14 maart 2022 ingeschreven.
2.2.
Eiser heeft op 4 april 2022 een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend met als gewenste ingangsdatum 25 februari 2022. Met het besluit van 28 april 2022 is eiser een voorschot van € 982,54 toegekend. Vervolgens heeft het college de primaire besluiten genomen. Met het bestreden besluit heeft het college de primaire besluiten gehandhaafd.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de bijstand terecht per meldingsdatum is toegekend, nu er geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan met terugwerkende kracht bijstand had moeten worden verleend. Het college ziet verder geen dringende redenen om van de terugvordering van € 49,13 aan bijstand af te zien.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er in zijn geval wel sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de uitkering per eerdere datum aan hem moet worden toegekend. Eiser is op 24 februari 2022, toen de bombardementen op Kiev zijn begonnen, halsoverkop berooid teruggekeerd naar Nederland. Hij verkeerde weken in shock en het college heeft de psychologische schok ontkend/miskend waarin een mens op 25 februari 2022 moet worden geacht te verkeren na ontsnapping van een Russisch bombardement op 24 februari 2022. Eiser heeft zich op 14 maart 2022 in de BRP laten inschrijven. Op 4 april 2022 heeft hij een bijstandsuitkering aangevraagd. Deze omstandigheden waren zo uitzonderlijk dat van eiser niet gevergd kon worden dat hij zich op de dag van aankomst zou hebben gemeld om een bijstandsuitkering aan te vragen. Eiser stelt dat sprake is van dringende redenen om van de terugvordering van € 49,13 af te zien. Eiser is gevlucht uit Oekraïne en hij heeft hoge schulden aan het college en als de vlucht uit Oekraïne buiten beschouwing wordt gelaten dan nog is het onredelijk om een voorschot van hem terug te vorderen, ook al is het een klein bedrag. Verder voert eiser aan dat het college de strekking van dringende redenen heeft miskend in het bestreden besluit door te stellen dat aan dringende redenen pas wordt toegekomen als de wet geen uitkomst biedt. Van dringende redenen is sprake, waar “wettelijke grenzen” onevenredig zijn.
Ingangsdatum bijstandsuitkering
4. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Pw wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover die dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand te vragen. Het tweede lid bepaalt wanneer van een melding kan worden gesproken.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) over de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de Pw, bijvoorbeeld de uitspraak van 5 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4215, bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die een toekenning van de uitkering eerder dan 4 april 2022 rechtvaardigen. Eiser heeft niet (met medische stukken) onderbouwd dat hij in de periode 25 februari 2022 tot en met 3 april niet in staat was om eerder een bijstandsaanvraag in te dienen, terwijl hij wel in staat was een afspraak op 14 maart 2022 te maken voor de inschrijving in de BRP. Dit geldt temeer nu eiser gelet op zijn eerdere bijstandsuitkering bekend was c.q. had moeten zijn met de regels die gelden voor het verkrijgen van een bijstandsuitkering. Eisers beroep op de uitspraak van deze rechtbank van 25 juli 2022 gaat niet op nu zijn zaak gelet op het feitencomplex niet is te vergelijken met de zaak in de uitspraak waarnaar wordt verwezen omdat het geheel van feiten in eisers zaak op dusdanige wijze verschilt van het geheel van feiten in de zaak van de aangehaalde uitspraak dat de zaken niet vergelijkbaar zijn. Daarnaast gaat de zaak van de uitspraak, anders dan eisers zaak, niet over het vaststellen van het recht op bijstand.
Terugvordering
5. Op grond van artikel 58, tweede lid aanhef en onder a, van de Pw – voor zover van belang – kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand anders dan in het eerste lid ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Op grond van het achtste lid kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De rechtbank overweegt dat daarvan niet is gebleken.
5.1.
Van dringende redenen is volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3316) sprake als een terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen met zich meebrengt. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Hoe vervelend de gevolgen van de terugvordering ook zijn, de door eiser genoemde omstandigheden, te weten dat hij gevlucht is uit Oekraïne op 24 februari 2022 en veel stress had en dat hij al een hoge schuld aan het college heeft, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als dringende redenen of bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van terugvordering had moeten afzien. Er is evenmin sprake van strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft bij de invordering van het terug te vorderen voorschot de mogelijkheid de regels over de beslagvrije voet in te roepen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.