ECLI:NL:RBROT:2023:3999

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
AWB-22_5294
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de medewerkingsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Bergschenhoek en het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland. De eiser had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) die op 1 juni 2022 werd opgeschort en later werd ingetrokken. De rechtbank beoordeelde of het college terecht het recht op bijstand had ingetrokken, omdat de eiser niet had voldaan aan de medewerkingsplicht door geen bewijsstukken te overleggen die nodig waren voor de beoordeling van zijn recht op bijstand.

De rechtbank oordeelde dat de eiser, ondanks herhaalde verzoeken van het college om informatie en bewijsstukken, niet had gereageerd. Het college had de eiser gevraagd om onder andere een bewijs van een WW-aanvraag en een Toeslagenwet-aanvraag binnen een bepaalde termijn aan te leveren. De eiser had deze verzoeken genegeerd, wat leidde tot de conclusie dat hij de medewerkingsplicht had geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering door het college rechtmatig was.

De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om de gevraagde gegevens aan te leveren en dat het college niet verplicht was om informatie bij het UWV op te vragen. De eiser had geen deugdelijke redenen aangevoerd voor het niet verstrekken van de gevraagde informatie en had ook geen uitstel gevraagd. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering per 29 juni 2022 terecht was, omdat de eiser niet had voldaan aan zijn verplichtingen onder de Pw.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5294

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit Bergschenhoek, eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland, het college

(gemachtigde: R. Mooij).

Inleiding

1. Met het besluit van 27 juni 2022 (het primaire besluit 1) heeft het college het recht op bijstand van eiser en zijn partner op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 juni 2022 opgeschort.
1.1.
Met het besluit van 7 juli 2022 (het primaire besluit 2) heeft het college het recht op bijstand van eiser en zijn partner op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken vanaf 1 juni 2022.
1.2.
Met het besluit van 3 november 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het primaire besluit 2 deels herroepen, in die zin dat de datum van de intrekking is aangepast naar 29 juni 2022. Voor het overige heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Het college heeft eiser een vergoeding van de proceskosten toegekend.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eiser heeft aanvullende gronden ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of het college het recht op bijstand van eiser en zijn partner mocht intrekken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser en zijn partner ontvangen sinds 2 april 2016 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden, aanvullend op het inkomen uit parttime werk van eiser. In mei 2022 heeft eiser aangegeven dat zijn tijdelijke contract per 30 april 2022 niet zal worden verlengd.
3.1.
Het college heeft eiser en zijn partner bij brief van 31 mei 2022, verzonden op 1 juni 2022, meegedeeld dat hij verplicht is om een WW-uitkering en een uitkering op grond van de Toeslagenwet aan te vragen (als voorliggende voorziening) en hij heeft eiser gevraagd om de bewijzen hiervan toe te sturen. Het gaat daarbij om::
• een bewijs van een WW-aanvraag van eiser bij het UWV, binnen 7 dagen te verstrekken;
• een bewijs van een Toeslagenwet-aanvraag (hierna: TW-aanvraag) van eiser bij het UWV, binnen 7 dagen te verstrekken;
• een bewijs van het besluit van het UWV op de WW- en TW-aanvraag van eiser, binnen 4 weken te verstrekken.
3.2.
Eiser heeft niet gereageerd op dit verzoek. Hierop heeft het college het primaire besluit 1 genomen en eiser in de gelegenheid gesteld het verzuim uiterlijk 5 juli 2022 te herstellen en de opgevraagde stukken alsnog in te leveren. In die brief heeft het college ook gevraagd om de eindafrekening van de werkgever te verstrekken. Nadat eiser ook op dat verzoek niet heeft gereageerd, heeft het college het primaire besluit 2 genomen.
3.3.
Aan het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit 2 deels is herroepen, heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser en zijn partner niet hebben gereageerd op de verzoeken om stukken in de brief van 31 mei 2022 en in het primaire besluit 1. Eiser en zijn partner hebben daarom de medewerkingsplicht geschonden. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand vanaf 29 juni 2022, de datum waarop het verzuim is ingetreden, niet worden vastgesteld. Omdat eiser ondanks verzoek het verzuim niet heeft hersteld heeft het college de uitkering ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw.
Eiser heeft tegen het primaire besluit 1 (opschorting) geen bezwaar ingediend.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd, samengevat, dat het recht op bijstand wel aan de hand van de aanwezige gegevens was vast te stellen. Verder stelt eiser dat het opvragen van de opgevraagde gegevens in strijd is met artikel 53a van de Pw, omdat deze gegevens van het UWV konden worden verkregen op grond van artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi). Daarnaast stelt eiser dat hij ten tijde van het opvragen van de gegevens niet over de opgevraagde gegevens beschikte. Het besluit van het UWV dat aan hem een Werkloosheidswet-uitkering (hierna: WW-uitkering) toegekend wordt, dateert van 5 juli 2022. Volgens eiser is de aanvraag van de WW-uitkering niet van invloed op het recht op bijstand en kan daarom niet de aanleiding zijn voor de beëindiging van de bijstandsuitkering per 1 juni 2022. Tot slot stelt eiser dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
6.1.
Voorop staat dat het op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Pw aan het college is om te bepalen welke gegevens en bewijsstukken belanghebbenden voor het (opnieuw) vaststellen van het recht op bijstand dienen te overleggen. Het college kan daarbij eveneens bepalen op welke wijze en op welk tijdstip dat moet gebeuren.
6.2.
In het kader van de medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid, van de Pw) kan het college eiser onder meer verzoeken om financiële gegevens en bewijsstukken, zoals het college ook in dit geval gedaan heeft. Eiser is gehouden die gegevens en bewijsstukken volledig en tijdig aan het college te verstrekken, zodanig dat het college kan beoordelen of de voortzetting van een bijstandsuitkering gerechtvaardigd is. Het college is niet verplicht om het UWV te benaderen voor informatie of stukken.
6. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep op artikel 53a van de Pw juncto artikel 33 van de Wet Suwi niet slaagt. Nu eiser mogelijk recht had op een WW-uitkering was het aan hem een WW-uitkering aan te vragen (als voorliggende voorziening) en het college in het kader van de inlichtingenplicht daarover te informeren, alsmede over de voortgang daarvan. Bij een eventuele toekenning van een WW-uitkering is immers zowel de ingangsdatum als de hoogte van de WW-uitkering van invloed op het recht op bijstand dan wel de hoogte daarvan. Dat is niet gebeurd. Het college heeft naar aanleiding van een door eiser doorgegeven wijziging in zijn situatie zelf om informatie bij eiser verzocht. Het betreft voor het college onbekende gegevens die het college zelf niet direct uit bepaalde administraties kan halen. Het was vervolgens aan eiser zelf om achter de door het college gevraagde stukken aan te gaan en aan het college te doen toekomen. Eiser heeft de gevraagde stukken niet verstrekt, ook niet in bezwaar, zonder daarvoor een deugdelijke reden aan te voeren. Eiser heeft evenmin om uitstel bij verweerder gevraagd voor het geval hij daartoe meer tijd nodig had. Het college heeft zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat de opgevraagde gegevens nodig zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand en eiser niet heeft voldaan aan de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Pw. Het college heeft daarom de bijstandsuitkering terecht ingetrokken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 19, eerste lid Pw, bestaat recht op bijstand als het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Op grond van artikel 17, eerste lid, Pw dient de belanghebbende het college mededeling te doen van feiten of omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Op grond van artikel 17, tweede lid, Pw verleent de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Op grond van artikel 53a, eerste lid, Pw, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening of voortzetting van de bijstand door belanghebbende dienen te worden verstrekt.
Op grond van artikel 54, eerste lid, Pw kan het college het recht op bijstand opschorten, indien de belanghebbende de voor verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig, of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.
Op grond van artikel 54, vierde lid, Pw kan het college, als de belanghebbende het in het eerste lid bedoelde verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is geschorst.