ECLI:NL:RBROT:2023:4021

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
646754_29112022
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot gebieds- of straatverbod in kort geding na eerdere veroordeling voor poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, woonachtig in Berkel en Rodenrijs, en gedaagde, woonachtig in Rotterdam. Eiseres vorderde een gebieds- of straatverbod tegen gedaagde, die in het verleden een affectieve relatie met haar heeft gehad. De aanleiding voor de vordering was een incident op 6 september 2022, waarbij gedaagde de moeder van eiseres aansprak en zijn spijt betuigde over een eerdere gewelddadige gebeurtenis in juli 2019, waarbij hij met een vuurwapen op eiseres schoot. Gedaagde was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en had een contactverbod opgelegd gekregen. Eiseres vorderde dat gedaagde zich gedurende vijf jaar niet in haar woonplaats zou mogen ophouden, met een dwangsom bij overtreding.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiseres stelde dat zij zich onveilig voelde door de ontmoeting tussen gedaagde en haar moeder, terwijl gedaagde betoogde dat de ontmoeting toevallig was en hij geen kwaad in de zin had. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel het voorval angstgevoelens bij eiseres had veroorzaakt, het niet voldoende was om een gebieds- of straatverbod op te leggen. De rechter concludeerde dat het voorval een eenmalig incident betrof en dat er geen blijvende bedreiging voor eiseres was. De vordering werd afgewezen, maar de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen de rechten van de betrokken partijen, vooral in situaties waarin eerdere veroordelingen en contactverboden een rol spelen. De rechter heeft de belangen van eiseres en gedaagde tegen elkaar afgewogen en kwam tot de conclusie dat de vordering niet gerechtvaardigd was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: 646754 / KG ZA 22-903
Vonnis in kort geding van 29 november 2022
in de zaak van
[eiseres01] ,
woonplaats: Berkel en Rodenrijs,
eiseres,
advocaat mr. M. Aynan te Amsterdam,
- tegen -
[gedaagde01] ,
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T.J.J.M. Wijngaard te Haarlem.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Op verzoek van [eiseres01] is [gedaagde01] bij dagvaarding van 4 november 2022, met producties 1 en 2, gedagvaard in kort geding om op 15 november 2022 10.00 uur ter zitting te verschijnen.
1.2.
Op 15 november 2022 is een mondelinge behandeling gehouden waarbij beide partijen zijn verschenen: [eiseres01] met mr. Aynan en [gedaagde01] met mr. Wijngaard, die het woord heeft gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen, waarvan kopieën zijn overgelegd.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben in het verleden een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Op 27 juli 2019 heeft [gedaagde01] met een vuurwapen geschoten op [eiseres01] . Zij is door kogels geraakt in een arm en in haar gezicht, onder haar rechteroog. Dit vond plaats in haar woning in het bijzijn van twee minderjarige kinderen, haar zoon en pleegzoon, die bij haar in bed lagen.
2.3.
Bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2020 is [gedaagde01] - verkort weergegeven - veroordeeld voor poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, en met de oplegging van vrijheidsbeperkende maatregelen voor de duur van vijf jaar, te weten een verbod zich op te houden bij de woning van [eiseres01] alsmede een bevel zich te onthouden van direct of indirect contact met [eiseres01] .
2.4.
[gedaagde01] is in hoger beroep gegaan. Bij arrest van de meervoudige kamer van het gerechtshof Den Haag van 9 april 2021 is het vonnis van de rechtbank vernietigd en is, opnieuw recht doende, [gedaagde01] - verkort weergegeven - veroordeeld voor poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, onder bijzondere voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat [gedaagde01] zich gedurende de proeftijd onthoudt van direct of indirect contact met [eiseres01] .
2.5.
Sinds mei 2022 is [gedaagde01] uit detentie.
2.6.
Op 6 september 2022 heeft in Berkel en Rodenrijs een ontmoeting plaatsgevonden tussen [gedaagde01] en de moeder van [eiseres01] , bij welke gelegenheid [gedaagde01] haar heeft aangesproken en heeft gezegd dat hij spijt had van wat gebeurd is.
2.7.
[eiseres01] woont in de [straatnaam01] in [plaats01] .

3..Het geschil

3.1.
[eiseres01] vordert - samengevat en na intrekking ter zitting van de aanvankelijk ook gevorderde lijfsdwang - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair,
[gedaagde01] te verbieden om zich op te houden in Berkel en Rodenrijs, gedurende vijf jaren vanaf de datum van het te wijzen vonnis;
subsidiair,
[gedaagde01] te verbieden om zich op te houden in de [straatnaam01] te [plaats01] , gedurende vijf jaren vanaf de datum van het te wijzen vonnis;
en, zowel primair als subsidiair,
te bepalen dat [gedaagde01] bij iedere overtreding van het verbod aan [eiseres01] een dwangsom moet betalen van € 250,-.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres01] - zakelijk weergegeven - ten grondslag dat [gedaagde01] door zich naar haar woonplaats Berkel en Rodenrijs te begeven en daar haar moeder aan te spreken heeft gehandeld in weerwil van het hem opgelegde contactverbod. Sindsdien is zij constant bang om [gedaagde01] in haar woonplaats tegen het lijf te lopen. Daarom vordert zij om [gedaagde01] een gebieds- dan wel een straatverbod op te leggen, met een dwangsom als stok achter de deur. De gevorderde duur van vijf jaar vindt [eiseres01] proportioneel, gelet op het feit waarvan zij slachtoffer is geworden en gelet op het belang van haar kinderen om niet in de nabijheid van hun woning geconfronteerd te worden met [gedaagde01] , zoals [eiseres01] bij de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht.
3.3.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - tot afwijzing van de vordering.
4. De beoordeling
4.1.
Een vordering als in deze procedure is ingesteld, is naar zijn aard spoedeisend, zodat [eiseres01] ontvankelijk is in haar vordering.
4.2.
Over de gebeurtenis die aanleiding is geweest voor de vordering lopen de stellingen van partijen nauwelijks uiteen.
4.3.
[gedaagde01] erkent op 6 september 2022 de moeder van [eiseres01] te hebben ontmoet en aangesproken. Hij had die dag een klus in de bouw in Berkel en Rodenrijs. Na zijn werk zag hij de moeder van [eiseres01] in de bus. Bij een overstap naar de metro heeft hij haar aangesproken en zijn spijt betuigd over de gebeurtenissen in juli 2019. Volgens [gedaagde01] was de ontmoeting toevallig. Hij heeft naar eigen zeggen geaarzeld om de moeder van [eiseres01] aan te spreken, maar dat toch gedaan omdat hij met een schuldgevoel worstelt. De dag daarop is hij niet meer verder gegaan met de klus in Berkel en Rodenrijs, aldus [gedaagde01] .
4.4.
Het relaas van [gedaagde01] is niet weersproken en vindt grotendeels bevestiging in wat in de dagvaarding hierover verwoord is. Het vindt voorts bevestiging in de uitlatingen van de advocaat van [gedaagde01] , die verklaard heeft hierover contact te hebben gehad met de reclasseringswerker van [gedaagde01] . Deze laatste heeft verteld dat [gedaagde01] direct na de ontmoeting gebeld en verteld heeft wat hij nu ook op de zitting verteld heeft.
De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat de ontmoeting tussen [gedaagde01] en de moeder van [eiseres01] een toevallige is geweest, die [gedaagde01] op dat moment in de bus niet kon vermijden. Daarom treft hem daarvan geen verwijt. Dat geldt echter niet voor het feit dat hij de moeder van [eiseres01] vervolgens ook aangesproken heeft. Het is misschien zo dat [gedaagde01] dat heeft gedaan uit wroeging over wat hij haar dochter heeft aangedaan, maar zodoende heeft hij wel het contactverbod overtreden dat hem door de strafrechter is opgelegd. Dat verbod ziet namelijk zowel op direct als op indirect contact met [eiseres01] , waaronder ook wordt begrepen contact met haar via anderen. Voor zover met het aangevoerde, dat het contactverbod zich primair richt op [eiseres01] en niet op haar familieleden, bedoeld wordt dat het [gedaagde01] heeft vrijgestaan om de moeder van [eiseres01] aan te spreken om zijn spijt te betuigen, wordt dat verweer verworpen, want voor de hand liggend was dat een dergelijke mededeling [eiseres01] zou bereiken via haar moeder, wat klaarblijkelijk ook is gebeurd. De aarzeling die [gedaagde01] stelt te hebben gevoeld alvorens de moeder van [eiseres01] aan te spreken, is niet voor niets geweest. Het desondanks toch aanspreken van de moeder van [eiseres01] is een verkeerde keuze, want ongeoorloofd in strijd met het contactverbod geweest.
4.5.
De voorzieningenrechter ziet in het voorval echter geen reden om [gedaagde01] een gebieds- of straatverbod op te leggen. Onderkend wordt dat het voorval op 6 september veel heeft losgemaakt en bijgedragen heeft aan angstgevoelens bij [eiseres01] . Aannemelijk is echter ook dat dit niet zo bedoeld is, waarbij wel moet worden opgemerkt dat dit beter direct of kort na 6 september – bijvoorbeeld via de advocaat of reclasseringswerker – aan [eiseres01] was meegedeeld. Nu heeft zij zich enkele weken (zeer) onveilig gevoeld.
Het voorval betreft een eenmalig incident. Wat er gebeurd is, namelijk spijt betuigen, valt op zichzelf genomen, als de bijzondere voorwaarde verbonden aan het voorwaardelijke strafdeel buiten beschouwing zou worden gelaten, niet aan te merken als kwalijk gedrag. Het gaat te ver om op basis hiervan thans aan [gedaagde01] een maatregel op te leggen die inbreuk oplevert op zijn recht om zich vrijelijk te mogen verplaatsen [1] en die verder strekt dan wat de strafrechter in het hoger beroep heeft beslist. Voor het opleggen van een dergelijke maatregel is namelijk vereist dat (in zekere zin langdurig of bij herhaling) de gezondheid en/of vrijheid van anderen in het geding is en dat is niet aannemelijk geworden.
4.6.
De vordering wordt dus afgewezen.
4.7.
Hoewel de vordering wordt afgewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dat betekent dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Niet alleen is sprake van ex-partners maar ook is relevant dat [gedaagde01] door overtreding van het contactverbod heeft bewerkstelligd dat [eiseres01] zich genoodzaakt heeft gevoeld de vordering in te stellen. Hij heeft dus bijgedragen aan het ontstaan van deze procedure.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
wijst de vordering af;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op
29 november 2022.
533/2009

Voetnoten

1.Zie artikel 2 van het Vierde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, tot het waarborgen van bepaalde rechten en vrijheden die niet reeds in het Verdrag en in het eerste Protocol daarbij zijn opgenomen.