ECLI:NL:RBROT:2023:4164

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 23/365 en FT EA 23/366
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met beschermingsbewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) van een verzoeker die onder beschermingsbewind staat. De verzoeker heeft op 14 april 2023 een verzoek ingediend voor een voorlopige voorziening, omdat er een dreigende ontruiming van zijn huurwoning op handen was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien de verzoeker een vonnis tot ontruiming had ontvangen en er een aankondiging was gedaan voor de uitvoering van deze ontruiming. De rechtbank heeft de belangen van de verzoeker, die in de huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van de verhuurder, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeker in staat is om de huur te betalen, mede door de verwachte toekenning van huurtoeslag. Daarom is de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huur tijdig wordt betaald. Tevens is de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar hij kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter C.G.E. Prenger, met griffier S.R.L.T. Peek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 16 mei 2023
[naam verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 14 april 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 14 april 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 3 mei 2023. De behandeling is aangehouden tot 11 mei 2023, vanwege verhindering van de beschermingsbewindvoerder.
Ter zitting van 11 mei 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. T. Dreessen, werkzaam bij MDL Bewind (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • de heer D. Koendanlal, werkzaam bij MDL Bewind
  • mevrouw K. Basarat, werkzaam bij de kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • mevrouw S. Dorosario, werkzaam bij de kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • mevrouw N. Tokyay, werkzaam bij het wijkteam van de gemeente Rotterdam (hierna wijkteam);
  • de heer D. de Waard, werkzaam bij Flanderijn & Van Eck gerechtsdeurwaarders, als gemachtigde voor Stichting Woonbron (hierna: verweerder);
  • mevrouw F. Akkermans, werkzaam bij Flanderijn & Van Eck gerechtsdeurwaarders.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 4 november 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift volgt dat verzoeker een inkomen geniet van € 1.299,14 en dat de huur € 936,03 per maand bedraagt. Het inkomen is voldoende om de maandelijkse huur te kunnen betalen. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat er een aanvraag loopt voor de huurtoeslag. De verwachting is dat dit binnen enkele weken met terugwerkende kracht wordt toegekend. Verzoeker staat sinds 28 november 2022 onder beschermingsbewind en de beschermingsbewindvoerder heeft bevestigd dat het inkomen van verzoeker thans bij de beschermingsbewindvoerder binnenkomt, zodat de betaling van de huur gewaarborgd is. De huurbetalingen hebben prioriteit. Bovendien is de huur - weliswaar te laat - voor de maanden januari, februari, maart, april en mei 2023 betaald.

3..Het verweer

Verweerder heeft – kort samengevat – ter zitting verklaard dat het traject voor ontruiming is ingezet omdat verweerder gedurende langere tijd niks van de beschermingsbewindvoerder vernam (ondanks pogingen die zijn ondernomen om in contact te komen) en de huur steeds te laat betaald werd.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 4 november 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 3 april 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerder op 20 april 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden zodat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling voor zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerder bestaat erin dat hij het vonnis van 4 november 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan met behulp van de beschermingsbewindvoerder. Weliswaar is het budget erg krap omdat er nog geen huurtoeslag wordt ontvangen, de afgelopen maanden is aangetoond dat de huur wel betaald wordt. Bovendien is de verwachting dat binnen vier tot zes weken alsnog (met terugwerkende kracht) huurtoeslag zal worden ontvangen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerder.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerder in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen. Omdat gebleken is dat het UWV de uitkering van verzoeker pas tussen de zesde en de tiende dag van de maand uitbetaalt, zal daarbij worden opgenomen dat de huurbetaling gedurende de voorziening uiterlijk iedere tiende dag van de maand dient te worden voldaan.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 28 november 2023 op verzoek van verweerder uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan het [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig, althans uiterlijk iedere tiende dag van de maand, worden voldaan
- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.