ECLI:NL:RBROT:2023:4380

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
ROT 22/1077
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en proceskostenvergoeding voor hoorzitting

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Rotterdam. De eiser, vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag van € 67,- die op 24 december 2020 was opgelegd. Bij de uitspraak op bezwaar van 2 februari 2022 werd het bezwaar gegrond verklaard, maar werd er geen proceskostenvergoeding toegekend voor het bijwonen van de hoorzitting. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 april 2023 heeft de gemachtigde van eiser, mr. A. Khadri, betoogd dat verweerder op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) verplicht was om ook proceskosten voor de hoorzitting toe te kennen. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. Lanser, stelde echter dat de gemachtigde van eiser pas op de hoorzitting een geldige betaalkaart had overgelegd, terwijl dit eerder had kunnen gebeuren. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht geen punt aan proceskosten voor de hoorzitting had toegekend, omdat de gemaakte kosten niet redelijkerwijs waren gemaakt.

De rechtbank concludeerde dat de keuze van de gemachtigde om de betaalkaart pas bij de hoorzitting te overleggen, niet voldoende was om aan te nemen dat de hoorzitting noodzakelijk was. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], te Dordrecht, eiser,
gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Lanser.

Procesverloop

Verweerder heeft op 24 december 2020 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,-.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en heeft hij een proceskostenvergoeding voor het indienen van het bezwaarschrift (1 punt) toegekend. Voor het bijwonen van de hoorzitting is geen proceskostenvergoeding toegekend.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2023. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Khadri, collega van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Deze zaak gaat uitsluitend om de vraag of verweerder terecht heeft volstaan met het toekennen van 1 punt voor de proceskosten in bezwaar, voor het indienen van het bezwaarschrift, of dat verweerder ook proceskosten had moeten toekennen voor het bijwonen van de hoorzitting.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat nu de gemachtigde van eiser niet eerder dan bij de hoorzitting op 30 december 2021 een geldige betaalkaart heeft overgelegd en hij dit al eerder had kunnen doen, verweerder geen punt aan proceskosten toekent voor het bijwonen van de hoorzitting. De noodzaak om een hoorzitting te houden vloeit immers voort uit de handelswijze van de gemachtigde van eiser. Hij heeft op 7 januari 2021 een bezwaarschrift ingediend dat niet was toegespitst op deze zaak en dat slechts algemene gronden bevatte. Verweerder heeft de gemachtigde van eiser op 29 november 2021 met een aangetekende brief verzocht om het bezwaarschrift nader te motiveren. Hierop heeft de gemachtigde van eiser niet gereageerd. Verweerder heeft vervolgens met een brief van
23 december 2021 de gemachtigde van eiser uitgenodigd voor een hoorzitting en in deze brief de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen. Ook hierop heeft verweerder voorafgaand aan de hoorzitting geen reactie van de gemachtigde van eiser ontvangen.
3. De gemachtigde van eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) gehouden is hem de punt proceskosten voor de hoorzitting toe te kennen. Verweerder kan slechts in zeer bijzondere gevallen hiervan afwijken en die zijn in deze zaak niet aan de orde. Het is de standaardwerkwijze van de gemachtigde dat een algemeen geformuleerd bezwaarschrift wordt ingediend en dat het bezwaarschrift pas bij de hoorzitting concreet (met stukken) wordt onderbouwd. Daarbij komt dat verweerder zelf de hoorzitting had kunnen voorkomen door in zijn parkeersysteem na te gaan of er met het kenteken van eiser was betaald. Dan was namelijk gebleken dat dit het geval was.
4.1
Op grond van artikel 7:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bestaat recht op vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Met de woorden “redelijkerwijs heeft moeten maken” is bedoeld dat de kosten redelijkerwijs gemaakt moeten zijn, maar ook dat de hoogte van die kosten redelijk is (de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets). In het Bpb is nader uitgewerkt welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Uit artikel 1, aanhef en onder a, in verbinding gelezen met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbp en de bijlage bij het Bbp onder A5. volgt dat in beginsel voor het bijwonen van een hoorzitting een punt wordt toegekend. Uit artikel 2, derde lid, van het Bpb volgt dat daarvan in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan het redelijkerwijs hebben moeten maken van de proceskosten voor het bijwonen van de hoorzitting, nu de gemachtigde van eiser tijdens de zitting desgevraagd heeft verklaard dat de geldige betaalkaart al bij de aanmelding van de zaak door de gemachtigde is ontvangen. Het is de keuze van de gemachtigde geweest om deze kaart pas bij de hoorzitting te verstrekken. Dat dit, zoals ook is verklaard, nu eenmaal zijn werkwijze is, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de geldige betaalkaart niet eerder overgelegd had kunnen worden. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder de gemachtigde van eiser twee keer, op 29 november 2021 met een aangetekende brief en nogmaals met de brief van 23 december 2021, heeft verzocht om het bezwaarschrift nader te onderbouwen. Eiser had bij het bezwaarschrift, maar in ieder geval in reactie op verweerders brieven, de geldige betaalkaart kunnen overleggen en niet pas bij de hoorzitting. Dan was het niet nodig geweest om een hoorzitting te houden. Het voorgaande vormt een bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder mocht afwijken van het uitgangspunt dat voor het bijwonen van een hoorzitting 1 punt aan proceskostenvergoeding wordt toegekend. Verweerder heeft dan ook terecht geen punt toegekend voor de hoorzitting. De rechtbank wijst op ECLI:NL:HR:2006:AX0985. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder de hoorzitting had kunnen voorkomen door zijn parkeersysteem te controleren. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht is het systeem gecontroleerd, maar bleek daaruit niet dat eiser had betaald.
4.3
Nu is geoordeeld dat verweerder terecht geen punt aan proceskosten voor de hoorzitting heeft toegekend, komt de rechtbank aan de gronden van eiser over de wegingsfactor van de punt aan proceskosten niet toe.
4.4
Het beroep is ongegrond.
4.5
De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de heffingsambtenaar over het griffierecht en de proceskosten wettelijke rente is verschuldigd, nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van de uitspraak, tot aan de dag van algehele voldoening. Nu het beroep ongegrond is verklaard, wijst de rechtbank dat schadevergoedingsverzoek af.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L. Pöll, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
25 mei 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).