In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Rotterdam. De eiser, vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag van € 67,- die op 24 december 2020 was opgelegd. Bij de uitspraak op bezwaar van 2 februari 2022 werd het bezwaar gegrond verklaard, maar werd er geen proceskostenvergoeding toegekend voor het bijwonen van de hoorzitting. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 21 april 2023 heeft de gemachtigde van eiser, mr. A. Khadri, betoogd dat verweerder op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) verplicht was om ook proceskosten voor de hoorzitting toe te kennen. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. Lanser, stelde echter dat de gemachtigde van eiser pas op de hoorzitting een geldige betaalkaart had overgelegd, terwijl dit eerder had kunnen gebeuren. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht geen punt aan proceskosten voor de hoorzitting had toegekend, omdat de gemaakte kosten niet redelijkerwijs waren gemaakt.
De rechtbank concludeerde dat de keuze van de gemachtigde om de betaalkaart pas bij de hoorzitting te overleggen, niet voldoende was om aan te nemen dat de hoorzitting noodzakelijk was. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.