ECLI:NL:RBROT:2023:4450

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2023
Publicatiedatum
29 mei 2023
Zaaknummer
C/10/654666 / JE RK 23-629
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 mei 2023 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De zaak is gestart op verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die op 23 maart 2023 een verzoekschrift indiende. De minderjarigen verblijven momenteel in een pleeggezin en de moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, is bijgestaan door haar advocaat, mr. S. Ben Ahmed. Tijdens de zitting op 12 mei 2023 zijn de minderjarigen en de moeder gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarigen nog steeds bedreigd wordt, gezien hun eerdere onveilige thuissituatie en de psychische instabiliteit van de moeder. De ondertoezichtstelling van beide minderjarigen is eerder verlengd en de GI heeft nu verzocht om een verdere verlenging van zowel de ondertoezichtstelling als de uithuisplaatsing voor een jaar. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de uithuisplaatsing, maar heeft wel ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] verlengd tot 13 april 2024 en die van [voornaam minderjarige 2] tot 18 mei 2024. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van beide minderjarigen verlengd. De kinderrechter heeft ook verzocht om een rapportage van de GI voor de pro forma zitting op 1 oktober 2023.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/654666 / JE RK 23-629
datum uitspraak: 26 mei 2023

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum 2] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats] ,

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 23 maart 2023, ingekomen bij de griffie op 20 maart 2023.
Op 12 mei 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [voornaam minderjarige 1] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Ben Ahmed,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, mw. [persoon A] en mw. [persoon B] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
Bij beschikking van 22 april 2022 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengd tot 18 mei 2023.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 7 november 2022 de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 18 mei 2023.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens wordt verzocht de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het traject van [voornaam minderjarige 1] bij Yulius is gestopt. [voornaam minderjarige 1] is open en eerlijk geweest over het feit dat het haar niet lukt op haar huidige school. Ze zal daarom in september starten op een nieuwe school. [voornaam minderjarige 1] doet heel veel zelf en vindt het moeilijk om hulp te vragen. Ze doet het in het pleeggezin goed en voelt zich vertrouwd. [voornaam minderjarige 1] houdt zich de laatste tijd bezig met leuke dingen doen, maar maakt zich daarnaast ook veel zorgen over de moeder. Ze blijft wisselend in wat ze wil in het contact met moeder. Het perspectiefbesluit betreft [voornaam minderjarige 1] is dat zij op een goede plek zit en dat zij vanuit hier kan doorgroeien naar de zelfstandigheid. Ze kan binnen het huidige pleeggezin blijven na haar achttiende verjaardag. De verwachting is dat zij vanuit daar naar haar zelfstandigheid kan doorstromen. Bekeken moet worden wat haar wensen zijn in het contact met moeder en wat daarbinnen de mogelijkheden zijn.
[voornaam minderjarige 2] doet het goed in het pleeggezin en op school. Ze kijkt uit naar de bezoeken met moeder, maar gemerkt wordt dat ze onrustig is na afloop van de omgang. [voornaam minderjarige 2] is gestart met PMT-therapie, ook dat gaat goed. De pleegouders geven aan dat ze best druk kan zijn en PMT twijfelt aan de manier hoe [voornaam minderjarige 2] dingen verwerkt. Yulius geeft aan dat dit kan zijn door de dingen die ze heeft meegemaakt en dat individuele therapie daarvoor passend kan zijn. [voornaam minderjarige 2] heeft eens in de twee weken omgang met de moeder voor de duur van anderhalf uur. De moeder heeft aangegeven meer op de hoogte te willen zijn van hoe het met [voornaam minderjarige 2] gaat en sindsdien krijgt de moeder meer foto’s. De bezoeken gaan goed, maar zijn nog altijd begeleid. De GI is van mening dat deze begeleiding blijvend nodig zal zijn. De GI wil proberen de omgang in de vakanties uit te breiden. De GI twijfelt nog altijd over de meerwaarde van een KSCD-onderzoek gericht op het perspectief van de kinderen en of een dergelijk onderzoek te belastend zal zijn. De visie van de GI is dat het perspectief niet meer bij de moeder ligt. Met de huidige hulpverlening moet worden gekeken welke omgang het beste past bij de moeder en de kinderen. De hulpverlening zal meer gericht zijn op moeder en [voornaam minderjarige 2] . De GI kan zich wel vinden in de uitvoering van een KSCD-onderzoek gericht op welke omgang passend is, maar niet gericht op het perspectief van de kinderen. De GI is niet goed op de hoogte van de nieuwe werkwijze wat betreft het toetsen van het perspectiefbesluit.

Het standpunt van belanghebbende

Door en namens de moeder wordt het volgende ter zitting aangevoerd. De moeder is na de zitting in november 2022 in paniek geraakt, omdat zij toch graag zelf voor de kinderen wil zorgen. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak en de behandeling hiervan zal in juli plaatsvinden. De moeder heeft gesprekken gehad over wat in het belang van de kinderen is en welke invulling zij kan geven aan haar moederrol. De moeder is het er niet mee eens als de kinderen nooit meer bij haar terugkomen. De moeder wil hen vaker zien, vandaar dat zij in hoger beroep is gegaan. De moeder kan zich vinden in de verlenging van de ondertoezichtstelling. Ze begrijpt dat hulpverlening nodig is voor de kinderen. De moeder voert verweer tegen de verlenging van de uithuisplaatsing voor de duur van een jaar. Er wordt te weinig gedaan om er voor te zorgen dat de kinderen weer thuis kunnen wonen. Volgens de GI is het perspectief bepaald maar zijn ze niet van plan om een verzoek in te dienen om het gezag van de moeder te beëindigen. In het kader van de lopende maatregelen is het fijn om een KSCD-onderzoek te gelasten. De moeder hoopt dat een KSCD-onderzoek een toegevoegde waarde heeft. Hierin kan worden gekeken wat de kinderen nodig hebben in het contact met de moeder en welke rol de moeder kan aannemen. Onderzocht kan worden of de moeder in de toekomst voor [voornaam minderjarige 2] kan zorgen en ook hoe de toekomst van [voornaam minderjarige 1] eruit ziet. [voornaam minderjarige 1] is bijna achttien en het is daarom de laatste mogelijkheid om te kijken welke sturing en begeleiding zij nodig heeft om alles goed te laten verlopen. De moeder wil graag een uitbreiding van het contact en dat wordt volgens haar onvoldoende onderzocht. Het perspectief ligt volgens de GI vast en daar houdt het op, dat is voor de moeder heel lastig. De moeder heeft de laatste jaren laten zien dat ze de zaken weer op orde krijgt en wil een kans op een grotere of andere rol in het leven van haar kinderen. De moeder verzoekt daarom de uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een half jaar en het overige aan te houden en een KSCD-onderzoek te gelasten. Het heeft een toegevoegde waarde om te onderzoeken of toenadering kan ontstaan in de samenwerkingsrelatie tussen de GI en de moeder zodat zij op een lijn kunnen zitten in het belang van de kinderen. De moeder vult aan dat zij graag de zorg over haar kinderen zelf wil dragen. Het gaat goed met de moeder en ze mist haar kinderen. De moeder wenst meer en een langere omgang.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] nog altijd in hun ontwikkeling worden bedreigd. In februari 2021 zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] uit huis geplaatst. Zij zijn langere tijd opgegroeid in een onveilige thuissituatie en blootgesteld aan de psychische instabiliteit van de moeder. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben daardoor verschillende opvoeders en verblijfplaatsen gekend. Ter zitting voert de moeder geen verweer tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] verlengen tot aan haar meerderjarigheid en de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 2] verlengen voor de duur van voor de duur van een jaar.
Ook is de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
Vanaf het begin van de uithuisplaatsing heeft de moeder te kennen gegeven dat zij graag de zorg over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in de toekomst weer zelfstandig oppakt en een terugplaatsing van de kinderen wenst. Ter zitting van 7 november 2022 heeft de moeder echter aangegeven dat de kinderen op hun plek zitten in de pleegezinnen en zij heeft daarom toen ook geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de uithuisplaatsing. Na de beslissing van de kinderrechter is echter gebleken dat de moeder is teruggekomen op haar standpunt en dat zij nog altijd de wens heeft dat de kinderen in de toekomst weer thuis komen wonen.
Gebleken is dat [voornaam minderjarige 1] zich goed ontwikkelt binnen het huidige pleeggezin. Het pleeggezin biedt [voornaam minderjarige 1] een stabiele plek. Dit zegt [voornaam minderjarige 1] zelf ook en zij wil daar graag blijven wonen. [voornaam minderjarige 1] is wisselend in haar behoefte om contact te hebben met de moeder. Nu [voornaam minderjarige 1] al zeventien is, en duidelijk de wens heeft uitgesproken op de huidige plek te blijven, ziet de kinderrechter geen aanleiding om nu nog in te zetten op wijziging van die situatie. De kinderrechter zal daarom de machtiging uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] verlengen tot aan haar meerderjarigheid.
Wat [voornaam minderjarige 2] betreft is de kinderrechter, anders dan de GI betoogt, van oordeel dat haar perspectief nog niet vaststaat. Het KSCD-onderzoek waarvoor de moeder begin 2022 al is aangemeld heeft nog altijd niet plaatsgevonden. Dit is mede veroorzaakt doordat de moeder eind vorig jaar heeft aangegeven zich er bij neer te leggen dat het perspectief niet meer bij haar ligt. Het is te billijken dat de GI vervolgens het KSCD-onderzoek geen doorgang heeft laten vinden. Gezien de gewijzigde opstelling van de moeder, en de noodzaak van een gedegen onderbouwing van de huidige (on)mogelijkheden aan de zijde van de moeder, is de kinderrechter het eens met het advies van de Raad om alsnog het KSCD-onderzoek uit te laten voeren. De komende periode dient daarmee te worden onderzocht waar het perspectief van [voornaam minderjarige 2] ligt en moet er onderzocht worden of een uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [voornaam minderjarige 2] tot de mogelijkheden behoort. Hierbij dient het tempo van de opbouw in het belang van [voornaam minderjarige 2] te zijn en moet geluisterd worden naar haar wensen. De kinderrechter zal de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] verlengen voor de duur van zes maanden en het overige aanhouden. Na afloop van die periode zal worden bezien of er meer duidelijkheid is over het perspectief van [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen pro forma datum een rapportage te doen toekomen (met afschrift aan de belanghebbende en mr. S. Ben Ahmed) omtrent de dan huidige stand van zaken en daarbij te vermelden of het resterende deel van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] tot 13 april 2024;
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 2] tot 18 mei 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg tot 13 april 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot en 18 november 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

houdt de beslissing voor het overig verzochte aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 oktober 2023 pro forma;
bepaalt dat de GI, de belanghebbenden en mr. Ben Ahmed op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbende en mr. S. Ben Ahmed) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.J.E. van der Veer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.