ECLI:NL:RBROT:2023:4494

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
10268229 VZ VERZ 23-174
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de beoordeling van dringende redenen in een arbeidsconflict

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker01], en zijn werkgever, aangeduid als [verweerster01]. De werknemer was op staande voet ontslagen na een verhitte discussie met de werkgever, waarbij de werkgever fysiek werd en de werknemer naar verluidt bedreigingen zou hebben geuit. De werknemer verzocht de rechter om het ontslag te vernietigen en om een billijke vergoeding, transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding te ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De rechter benadrukte dat een ontslag op staande voet een uiterste maatregel is en dat de werkgever de bewijslast heeft om aan te tonen dat er sprake is van een dringende reden. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde bedreigingen door de werknemer en dat de werkgever zelf ook had bijgedragen aan de escalatie van de situatie. De kantonrechter kende de werknemer een billijke vergoeding van € 9.000,- toe, evenals de transitievergoeding van € 2.524,42 en de gefixeerde schadevergoeding van € 2.831,25, met wettelijke rente. De proceskosten werden toegewezen aan de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 10268229 VZ VERZ 23-174
Uitspraak: 8 mei 2023
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[verzoeker01]
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. S. Pershad te Rotterdam,
tegen
[verweerster01] .,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
verweerster,
gemachtigde: dhr. [naam01] te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘ [verzoeker01] ’ en ‘ [verweerster01] ’ worden genoemd

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het verweerschrift, met bijlagen;
  • de e-mail van 1 maart 2023 van [verzoeker01] , met één bijlage;
  • de mondelinge behandeling op 8 maart 2023;
  • de akte van [verweerster01] , met bijlagen;
  • de akte van [verzoeker01] , met bijlagen.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker01] , geboren op [geboortedatum01] 1990, is sinds 1 januari 2022 in dienst bij [verweerster01] . Daarvoor was [verzoeker01] sinds 1 maart 2020 in dienst bij Hellopack B.V., de rechtsvoorganger van [verweerster01] . De functie van [verzoeker01] is ‘algemeen medewerker’ met een loon van € 2.831,25 bruto per maand, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
2.2.
Vanwege loonbeslagen hebben partijen met ingang van 1 januari 2022 andere afspraken gemaakt over de loonuitbetaling aan [verzoeker01] . Per die datum is het loon verlaagd naar een bedrag van € 1.756,20 bruto per maand. Het verschil tussen het oude salaris van € 2.831,25 bruto en het nieuwe (lagere) salaris zou door [verweerster01] worden gereserveerd en in december 2022 aan [verzoeker01] worden uitbetaald.
2.3.
In de ochtend van 3 november 2022 heeft er in het bedrijfspand van [verweerster01] een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker01] , [naam01] (hierna: [naam01] ) en [naam02] (bestuurder van [verweerster01] , hierna: [naam02] ). Aanleiding van dat gesprek was de uitbetaling van de gereserveerde (loon)bedragen. Dit gesprek mondde uit in een discussie en in een fysieke confrontatie. [naam02] heeft [verzoeker01] het pand uitgezet.
2.4.
Vervolgens heeft [verzoeker01] de politie gebeld en is de politie bij het bedrijfspand van [verweerster01] gearriveerd. De politie heeft beide partijen aangehoord.
2.5.
Kort daarna heeft een videocall plaatsgevonden tussen [verzoeker01] en [naam03] (hierna: [naam03] ), een van de aandeelhouders van [verweerster01] .
2.6.
Op 3 november 2022 heeft [verzoeker01] een brief van [verweerster01] ontvangen waarin [verweerster01] laat weten dat [verzoeker01] op staande voet is ontslagen. In die brief staat - voor zover van belang - het volgende:
“Hedenochtend heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen u en onze bestuurder, de heer [naam02] , in het bijzijn van onze extern adviseur, waarbij de meningen over het onderwerp uiteenliepen.
Vervolgens heeft u de bestuurder verweten dat hij en de adviseur leugenaars zijn en niet de waarheid spreken. Hierop heeft de bestuurder u verzocht het pand, niet zijnde uw werkadres, te verlaten.
Vervolgens heeft u de politie gebeld met de mededeling dat u bent geslagen. Getuigen hebben de politie ter plaatste laten weten dat hier geen sprake van is geweest.
Later in de ochtend heeft u ernstige bedreigingen geuit naar de bestuurder, waarbij getuigen aanwezig zijn geweest.
Vervolgens heeft u de ex-bestuurder en huidig aandeelhouders gebeld en doodsbedreigingen aan hun adres geuit.
Los van het feit of de betrokken personen aangifte tegen u zullen doen bij de politie, delen wij u hierbij mede dat de bovenstaande ernstige bedreigingen voor ons aanleiding zijn om u per direct, op staande voet, te ontslaan.
Uw arbeidsovereenkomst met [verweerster01] . houdt dus per direct op. (…)”
2.7.
Op 3 november 2022 om 13.00 uur heeft [verweerster01] aangifte gedaan tegen [verzoeker01] vanwege - kort gezegd - bedreigingen die [verzoeker01] zou hebben geuit.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker01] verzoek
primairom [verweerster01] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 33.975,- bruto, de gefixeerde schadevergoeding van € 2.831,25 bruto en de transitievergoeding van € 2.524,42 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie op straffe van een dwangsom.
Subsidiairverzoekt [verzoeker01] om [verweerster01] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 2.524,42 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie.
In
beide gevallenverzoekt [verzoeker01] om [verweerster01] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.413,64 en de proceskosten met nakosten.
3.2.
[verzoeker01] heeft daarbij - verkort weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
[verzoeker01] is ten onrechte op staande voet ontslagen, omdat er geen dringende reden voor het ontslag is. [verzoeker01] functioneerde naar volle tevredenheid. Er was wel al enige tijd discussie over de uitbetaling van het loon. Tijdens het gesprek op 3 november 2022 over de uitbetaling van het door [verweerster01] gereserveerde bedrag op het salaris van [verzoeker01] is tussen partijen een discussie ontstaan. Op enig moment heeft [naam02] [verzoeker01] bij zijn keel gegrepen. Vervolgens heeft [naam02] [verzoeker01] het pand uitgeduwd. Dat de gemoederen tussen partijen hoog zijn opgelopen is evident, maar [verzoeker01] heeft nooit enige bedreigingen aan het adres van [verweerster01] geuit.

4.Het verweer

4.1.
[verweerster01] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzoeken van [verzoeker01] moeten worden afgewezen. Daartoe is - samengevat - het volgende aangevoerd.
4.2.
Tijdens het gesprek op 3 november 2022 heeft [verweerster01] aan [verzoeker01] nogmaals benadrukt dat het gereserveerde bedrag bruto aan hem zou worden uitbetaald en het bedrag boven de beslagvrije voet naar de deurwaarder zal worden overgemaakt. [verzoeker01] beschuldigde [verweerster01] toen van een vooropgezet plan waarbij [verweerster01] nooit de intentie zou hebben om het gereserveerde bedrag uit te betalen. Toen liepen de gemoederen hoog op. [naam02] heeft [verzoeker01] niet bij zijn keel gegrepen, maar hem slechts een duwtje in de nek gegeven en hem verzocht het pand te verlaten. Niet veel later heeft [verzoeker01] aan [naam02] en dhr. [naam04] (aandeelhouder en operationeel manager) via Whatsapp diverse bedreigingen geuit. Ook [naam03] is tijdens de videocall bedreigd waarbij [naam03] meende dat [verzoeker01] een pistool liet zien. De (doods)bedreigingen jegens deze personen zijn de reden geweest om [verzoeker01] op staande voet te ontslaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak is [verzoeker01] op staande voet ontslagen door [verweerster01] . Een ontslag op staande voet is een uiterste maatregel, waar niet zomaar door een werkgever gebruik van mag worden gemaakt. Voor een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet is volgens artikel 7:677 BW vereist dat (1) de werkgever een dringende reden heeft om de werknemer te ontslaan, (2) het ontslag onverwijld wordt gegeven en (3) de werkgever aan de werknemer de reden voor het ontslag onverwijld mededeelt.
Dringende reden
5.2.
De werkgever kan de werknemer alleen op staande voet ontslaan als daar een dringende reden voor is. Daarmee wordt bedoeld een of meer eigenschappen en/of gedragingen van de werknemer die het voor de werkgever onmogelijk maken om het dienstverband voort te zetten. Of er een dringende reden is, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden. Zo moet worden gelet op de aard en de ernst van de eigenschap of gedraging van de werknemer die volgens de werkgever heeft geleid tot het ontslag. Ook moet worden gelet op de duur van het dienstverband van de werknemer en de manier waarop de werknemer het dienstverband heeft vervuld. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals de gevolgen die het ontslag voor hem of haar heeft. Op de werkgever rust de bewijslast dat sprake is van een dringende reden.
5.3.
De dringende reden moet worden medegedeeld aan de werknemer. De bedoeling van dit voorschrift is dat de werknemer zich zo goed mogelijk realiseert waarom het dienstverband wordt beëindigd, zodat deze zich kan beraden of hij de opgegeven reden als juist erkent en als dringend aanvaardt. De eis van de mededeling van de reden voor het ontslag op staande voet impliceert dat de werkgever zich niet achteraf kan beroepen op feiten en omstandigheden die redelijkerwijs niet in de meegedeelde reden besloten ligt.
5.3.1.
In de ontslagbrief die [verweerster01] aan [verzoeker01] heeft gestuurd (zie onder 2.6) noemt zij als redenen voor het ontslag:
  • het uiten van ernstige bedreigingen naar de bestuurder;
  • het uiten van doodsbedreigingen naar de ex-bestuurder en huidig aandeelhouders.
Andere reden(en) die [verweerster01] thans in deze procedure aanvoert, dienen gezien het hiervoor overwogene buiten beschouwing te blijven bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden die het gegeven ontslag op staande voet kan rechtvaardigen.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster01] geen dringende reden had om [verzoeker01] op staande voet te ontslaan. Zij overweegt daartoe het volgende.
5.5.
Partijen zijn het erover eens dat het gesprek op 3 november 2022 over de (uit)betaling van de bedragen die door [verweerster01] op het loon van [verzoeker01] zijn ingehouden is uitgemond in een verhitte discussie waarbij de gemoederen tussen partijen hoog opliepen. Hoewel [verweerster01] betwist dat de bestuurder van [verweerster01] , [naam02] , [verzoeker01] bij zijn nek heeft gegrepen, erkent [verweerster01] wel dat [naam02] [verzoeker01] fysiek heeft aangeraakt door hem ‘een duwtje in zijn nek’ te geven. Dat [verzoeker01] daarop reageert en dingen zegt die hij achteraf bezien beter niet had kunnen zeggen, is in die context niet geheel onbegrijpelijk. Volgens [verweerster01] heeft [verzoeker01] daarbij een grens overschreden, door doodsbedreigingen jegens de bestuurder en/of aandeelhouders te uiten. Dat [verzoeker01] de bestuurder en/of aandeelhouders (met de dood) heeft bedreigd, is echter niet gebleken. De WhatsApp-berichten waarin bedreigingen worden geuit zijn afkomstig van de neef van [verzoeker01] . Onder omstandigheden kunnen gedragingen van vrienden en/of familieleden van een werknemer aan een werknemer worden toegerekend, maar [verweerster01] verwijt [verzoeker01] in voornoemde ontslagbrief dat hij zelf bedreigingen heeft geuit. Daarvan is niet gebleken. Dat [verzoeker01] tijdens de videocall met aandeelhouder [naam03] een pistool zou hebben laten zien, is ook niet gebleken. [verweerster01] voert bovendien zelf aan dat [naam03] ‘meent’ een pistool te hebben gezien, maar dit niet zeker te weten. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er door [verzoeker01] een grens is overschreden.
5.6.
[verweerster01] heeft aangeboden om getuigen te doen horen. De kantonrechter passeert dit bewijsaanbod, omdat [verweerster01] haar bewijsaanbod onvoldoende heeft geconcretiseerd. Zij heeft nagelaten de namen van de getuigen te vermelden en aan te geven waarover zij zouden kunnen getuigen.
5.7.
Het had van [verweerster01] als goed werkgever verwacht mogen worden om een discussie met [verzoeker01] niet te laten escaleren, hetgeen zij nu juist wel heeft gedaan doordat haar bestuurder, [naam02] , [verzoeker01] bij de keel greep danwel in zijn nek duwde en [naam02] [verzoeker01] vervolgens (fysiek) uit het kantoorpand heeft gezet. Het had op de weg van [verweerster01] gelegen om - zeker gezien voornoemde gang van zaken - de gemoederen vervolgens te laten bedaren en op een later moment alsnog met [verzoeker01] in gesprek te gaan. Ook had zij ervoor kunnen kiezen om [verzoeker01] een officiële waarschuwing te geven. In plaats daarvan heeft zij echter naar het meest ingrijpende middel van een ontslag op staande voet gegrepen. Dat is onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter niet gerechtvaardigd.
5.8.
De conclusie is dat het ontslag op staande voet niet geldig is.
Billijke vergoeding
5.9.
Bij een onterecht ontslag op staande voet, kan de werknemer ervoor kiezen om het ongeldige ontslag door de rechter te laten vernietigen of het ongeldige ontslag in stand te laten maar wel een vergoeding te vragen van de werkgever. [verzoeker01] kiest ervoor het ontslag in stand te laten, maar vraagt wel aan de rechter om hem een billijke vergoeding (artikel 7:681 lid 1 BW) toe te kennen die [verweerster01] aan hem moet betalen.
5.10.
Voor toekenning van een billijke vergoeding vereist de wet dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever. Door een werknemer onterecht op staande voet te ontslaan, handelt een werkgever ernstig verwijtbaar. Dit betekent dat [verzoeker01] in principe recht heeft op een billijke vergoeding.
5.11.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. Uit vaste rechtspraak blijkt dat bij het vaststellen van de vergoeding kan worden gelet op wat de werknemer aan loon zou hebben ontvangen als de opzegging zou zijn vernietigd. Bij het bepalen van de billijke vergoeding moet de kantonrechter rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Ook met de gevolgen van de opzegging kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt.
5.12.
[verzoeker01] verzoekt een billijke vergoeding van € 33.975,- bruto. Dit komt overeen met twaalf maal het bruto maandsalaris van € 2.831,25. Volgens [verzoeker01] is zijn functioneren altijd goed beoordeeld en had hij goede contacten met collega’s. [verzoeker01] was graag nog jaren bij [verweerster01] in dienst gebleven. Indien [verzoeker01] een nieuwe baan vindt, zal dit waarschijnlijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn met de daarmee gepaard gaande onzekerheid. Verder is volgens [verzoeker01] van belang dat zijn goede naam en eer door [verweerster01] is aangetast en heeft hij ook emotionele schade geleden.
5.13.
De kantonrechter vindt een billijke vergoeding van € 9.000,- bruto passend. De volgende omstandigheden zijn daarvoor bepalend. Uit de stellingen van partijen over en weer blijkt dat er al langere tijd onenigheid bestond over de uitbetaling van de bedragen die [verweerster01] in overeenstemming met [verzoeker01] had gereserveerd. Het gesprek op 3 november 2022 is uiteindelijk uitgemond in een escalerende discussie, waaraan beide partijen een aandeel hadden. Gezien deze verstoorde verstandhouding ligt het niet voor de hand dat de arbeidsrelatie nog geruime tijd zou zijn voortgezet. Tevens weegt de kantonrechter mee dat [verzoeker01] pas relatief kort in dienst was bij [verweerster01] . Gezien de jonge leeftijd van [verzoeker01] en de huidige krapte op de arbeidsmarkt zal [verzoeker01] bovendien naar verwachting binnen een redelijke tijd een nieuwe baan kunnen vinden. Al deze omstandigheden in ogenschouw genomen is een billijke vergoeding ter hoogte van (afgerond) drie maandsalarissen passend en geboden. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Transitievergoeding
5.14.
Indien de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd, moet de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding betalen (artikel 7:673 BW). Omdat de arbeidsovereenkomst op initiatief van [verweerster01] is beëindigd heeft [verzoeker01] aanspraak op de transitievergoeding, te weten een bedrag van € 2.524,42 bruto.
Gefixeerde schadevergoeding
5.15.
Door het ongeldige ontslag, heeft [verweerster01] geen rekening gehouden met de opzegtermijn. [verzoeker01] maakt aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 11 BW ten bedrage van een maandsalaris. Die vergoeding is - kort gezegd - gelijk aan het loon dat de werknemer zou hebben gekregen als de werkgever bij de opzegging wél rekening zou hebben gehouden met de geldende opzegtermijn. Omdat [verzoeker01] drie jaar in dienst is, geldt een opzegtermijn van één maand. Het door [verzoeker01] verzochte bedrag van € 2.831,25 bruto wordt derhalve toegewezen.
Rente
5.16.
De wettelijke rente over voornoemde bedragen wordt toegewezen als verzocht, nu deze op de wet is gegrond en overigens ook niet is weersproken.
Bruto/netto specificatie
5.17.
De verzochte veroordeling tot verstrekking aan [verzoeker01] van een deugdelijke bruto/netto-specificatie van de toegewezen bedragen zal als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. De termijn waarbinnen [verzoeker01] de specificatie moet verstrekken wordt vastgesteld op veertien dagen na betekening van deze beschikking. De daaraan verbonden dwangsom zal worden gemaximeerd op een bedrag van € 100,- per dag met een maximum van € 5.000,-.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.18.
Het verzoek tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal worden afgewezen. [verzoeker01] heeft immers geen omschrijving gegeven van de voor zijn rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan [verzoeker01] vergoeding verzoekt, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Proceskosten
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerster01] , omdat zij in overwegende mate in het ongelijk is gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [verweerster01] om aan [verzoeker01] te betalen de billijke vergoeding van € 9.000,- bruto, de wettelijke transitievergoeding van € 2.524,42 bruto en een gefixeerde schadevergoeding van € 2.831,25 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt [verweerster01] om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking aan [verzoeker01] een deugdelijke bruto/netto specificatie te verstrekken van de te betalen bruto bedragen, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat [verweerster01] daaraan niet voldoet na betekening van deze beschikking, met dien verstande dat [verweerster01] maximaal een bedrag van € 5.000,- aan dwangsommen zal kunnen verbeuren;
6.3.
veroordeelt [verweerster01] tot betaling van de proceskosten aan [verzoeker01] , die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker01] tot en met vandaag vaststelt op € 693,- aan griffierecht en € 793,- aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan diens gemachtigde dient te worden voldaan;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.I. Mentink, kantonrechter, en heden in het openbaar uitgesproken.
37555