ECLI:NL:RBROT:2023:460

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
10-269147-21; 10-261803-21 (gev. ttz); 10-266247-21 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding na voorlopige hechtenis en zorgmachtiging

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 januari 2023 uitspraak gedaan over verzoeken van een verzoeker die schadevergoeding vroeg op grond van artikel 533 en artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, die in voorlopige hechtenis heeft gezeten van 5 tot 22 maart 2022, stelde dat hij recht had op een schadevergoeding van € 16.960 voor immateriële schade als gevolg van zijn detentie, en € 680 voor kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft de verzoeken behandeld in een openbare zitting op 5 januari 2023, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat en een beëdigde tolk. De rechtbank oordeelde dat de afgifte van een zorgmachtiging door de civiele rechter in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde plaatsvond, en dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van schadevergoeding voor de dagen die de verzoeker in detentie had doorgebracht. De rechtbank wees het verzoek tot schadevergoeding af, maar kende wel een vergoeding van € 680 toe voor de kosten van rechtsbijstand. De beslissing werd genomen door rechter J.M.L. van Mulbregt en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10-269147-21; 10-261803-21 (gev. ttz); 10-266247-21 (gev. ttz)
Raadkamernummers: 22/012678 (533 Sv)
22/012683 (530 Sv)
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op de verzoeken van:

[naam verzoeker], verzoeker,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
voor deze zaak domicilie kiezende te [plaatsnaam], ten kantore van zijn advocaat
mr. J.M. Walther.

Procedure

Op 17 juni 2022 is ingediend een verzoekschrift met verzoeken op grond van artikel 533 en artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De verzoeken zijn op 5 januari 2023 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie, mr. P.E.M. Morsch, en de verzoeker, bijgestaan door zijn raadslieden mrs. J.M. Walther en B.H.M. van ’s Hoff, zijn gehoord. Verzoeker werd tijdens de behandeling ter zitting bijgestaan door een beëdigde tolk in de Spaanse taal.

Inhoud verzoeken en standpunt officier van justitie

Verzoek artikel 533 Sv
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas wordt toegekend een bedrag van € 16.960,= als vergoeding voor de immateriële schade als gevolg van het voorarrest.
Verzoeker stelt dat hij psychische zorg nodig had en ten onrechte in een strafrechtelijk kader in detentie heeft gezeten. Door hem gepleegde strafbare feiten hadden voorkomen kunnen worden als de politie en de ggz-behandelaars adequaat hadden gereageerd nadat de echtgenote van verzoeker melding had gemaakt van zijn psychische ontregeling. Verzoeker is immers eerder gedwongen opgenomen geweest in verband met zijn psychische problematiek. Vanwege de psychische toestand van verzoeker had in plaats van een detentie zorg in een civielrechtelijk kader geboden moeten worden.
Tijdens de detentie is er weinig aandacht geweest voor de psychische problemen van de verzoeker. Bovendien heeft de detentie veel te lang geduurd. Dat de geneesheer-directeur aanvankelijk geen reden zag voor het afgeven van een zorgmachtiging ligt niet binnen de risicosfeer van de verzoeker, maar komt voor risico van het openbaar ministerie.
Ter zitting heeft de verzoeker subsidiair het standpunt ingenomen dat, indien de rechtbank het primaire standpunt niet zou volgen, het verzoek tot vergoeding van immateriële schade in elk geval toegewezen dient te worden vanaf het moment dat de in de strafzaak rapporterend psychiater zijn advies tot afgifte van een zorgmachtiging heeft uitgebracht, dat wil zeggen voor de periode vanaf 13 januari 2022 tot aan de opname van verzoeker op 22 maart 2022 in een kliniek.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat er geen gronden van billijkheid zijn om een vergoeding toe te kennen voor de geleden immateriële schade. Daartoe is aangevoerd:
  • het feit dat verzoeker voor een deel van de ten laste gelegde feiten ontslagen is van alle rechtsvervolging, impliceert dat door de rechtbank bewezen is verklaard dat verzoeker deze feiten wel heeft gepleegd;
  • het feit dat verzoeker door zijn stoornis niet strafbaar werd geacht voor de bewezen feiten, betekent niet dat op basis daarvan gronden van billijkheid bestaan om het verzoek tot schadevergoeding toe te wijzen. Hoewel het openbaar ministerie begrijpt dat verzoeker zich in een kwetsbare psychische toestand bevond ten tijde van de gepleegde feiten, is ook een gegeven dat het handelen van verzoeker ertoe heeft geleid dat politie en justitie hebben moeten ingrijpen. De schade die verzoeker heeft geleden, is dan ook het gevolg van zijn eigen handelen. Hierbij geldt het algemene rechtsbeginsel dat ieder zijn eigen schade dient te dragen;
  • sinds de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) kan zowel door de civiele rechter als door de strafrechter (bij civielrechtelijke beschikking) een zorgmachtiging worden gegeven. Het is voor het openbaar ministerie in het kader van de strafzaak niet mogelijk om inzage te krijgen in het medisch dossier. Daardoor kan niet beoordeeld worden waarom niet eerder in een civielrechtelijk kader een verzoek is ingediend tot afgifte van een zorgmachtiging;
  • uit het dossier blijkt dat verzoeker in het PPC Vught een dwangbehandeling heeft ondergaan. De officier van justitie bestrijdt daarom de stelling dat aan verzoeker tijdens zijn verblijf in detentie adequate zorg zou zijn onthouden en ziet daarmee ook op dit punt geen gronden van billijkheid.
Verzoek artikel 530 Sv
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor de kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift ter hoogte van het forfaitaire bedrag van € 680,=.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van dit verzoek.

Feiten

De verzoeker is in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer van 5 tot 7 oktober 2021 in verzekering gesteld geweest. Aansluitend heeft hij tot 22 maart 2022 in voorlopige hechtenis verbleven, waarna hij is opgenomen in een kliniek krachtens een zorgmachtiging, afgegeven door de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.
Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 31 mei 2022, is de verzoeker deels vrijgesproken en deels ontslagen van alle rechtsvervolging van hetgeen hem in de strafzaak ten laste was gelegd. Dit vonnis is op 16 juni 2022 onherroepelijk geworden.

Beoordeling

Verzoek artikel 533 Sv
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank ingevolge artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte - indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel - hem een vergoeding kan toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. De toekenning van een dergelijke vergoeding heeft ingevolge artikel 534 Sv plaats indien hiervoor naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Gebleken is dat er ten tijde van de toepassing van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis voldoende verdenking tegen de verzoeker was om de toepassing van preventieve hechtenis te rechtvaardigen.
Zaak geëindigd zonder straf of maatregel?
De rechtbank heeft in haar vonnis van 31 mei 2022 verzoeker ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van - kort gezegd - poging tot zware mishandeling, mishandeling van een ambtenaar in functie, bedreiging, belediging en wederspannigheid. Verzoeker is daarnaast in een gevoegde strafzaak vrijgesproken van poging tot zware mishandeling.
In zoverre kan verzoeker worden ontvangen in het verzoek.
Gronden van billijkheid?
Naar aanleiding van het psychiatrisch onderzoek in de strafzaak tegen verzoeker is door de civiele rechter in de rechtbank Noord-Holland in een afzonderlijke procedure op 9 maart 2022 ten aanzien van verzoeker een zorgmachtiging afgegeven. Vanwege de samenhang met de op dat moment lopende strafzaak, ook naar voren komend uit de beslissing in die zaak om de voorlopige hechtenis te schorsen vanaf de datum van opname in een kliniek, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de afgifte van deze machtiging (mede) plaatsvond in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 1 Wfz. De rechtbank gaat er, anders gezegd, vanuit dat het civiele traject hier door het openbaar ministerie is gevolgd met het oog op de afdoening van deze strafzaak.
Weliswaar is de strafzaak van verzoeker dus uiteindelijk geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel in de zin van het Wetboek van Strafrecht, maar tegelijkertijd is door de rechtbank een (civiele) zorgmachtiging afgegeven, in welk kader de vrijheid van verzoeker is ontnomen. De zorgmachtiging in de zin van artikel 2.3 Wfz valt aan te merken als een vervanging van het oude artikel 37 Sr en derhalve als een tot vrijheidsbenemening strekkende maatregel in de zin van artikel 67a lid 3 Sv (zie ook ECLI:NL:HR:2022:983).
De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze feiten en omstandigheden geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor schadevergoeding voor de dagen, die verzoeker heeft doorgebracht in detentie. Het verzoek om vergoeding van deze dagen zal dan ook worden afgewezen.
Namens verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden voorafgaand aan en tijdens zijn detentie, bieden in het kader van de onderhavige procedure geen grondslag voor het toekennen van schadevergoeding. Dat de gepleegde strafbare feiten mogelijk voorkomen hadden kunnen worden indien in een eerder stadium gedwongen zorg zou zijn gerealiseerd, vormt – anders dan is gesteld – geen omstandigheid die voor risico komt van het openbaar ministerie en die binnen deze procedure eventueel zou kunnen leiden tot vergoeding van immateriële schade voor de tijd die verzoeker in detentie heeft doorgebracht. De rechtbank merkt hierbij op dat verzoeker na beoordeling door de crisisdienst in september 2021 op de vlucht is geslagen en voor zijn behandelaars gedurende enkele weken niet traceerbaar was. Uit het dossier blijkt voorts dat verzoeker na zijn aanhouding is geplaatst in PPC Vught en daar gedurende enige tijd onder dwang met medicatie is behandeld. Of de geboden psychiatrische zorg als passend en doelmatig kan worden aangemerkt, en of tijdens de detentie eventueel al eerder mogelijkheden gevonden hadden kunnen worden voor het aanvragen van een civielrechtelijke machtiging, staat evenmin ter beoordeling in deze procedure en kan daarom niet leiden tot het toekennen van schadevergoeding.
Besluit
Resumerend ziet de rechtbank geen gronden van billijkheid voor het vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 533 Sv.
Verzoek artikel 530 Sv
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker voor de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van de op grond van artikel 533 Sv en 530 Sv ingediende verzoekschrift een vergoeding van € 680,= toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
t.a.v. het onder RK-nummer 22/012678 ingeschreven verzoek:
wijst af het verzoek tot schadevergoeding.
t.a.v. het onder RK-nummer 22/-12683 ingeschreven verzoek:
kent aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,= (zegge: zeshonderdtachtig euro).
Deze beschikking is gegeven door:
mr. J.M.L. van Mulbregt, rechter,
in tegenwoordigheid van R.M.T. Verheijde, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.

Bevelschrift van de rechter in de rechtbank Rotterdam

Bij beschikking van deze rechtbank van 19 januari 2023 (RK-nummer: 22/012683) is op de voet van artikel 530 Sv aan

[naam verzoeker],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
een vergoeding uit ’s Rijks kas toegekend van € 680,= (zegge: zeshonderdtachtig euro).
Bevolen wordt dat de griffier na het onherroepelijk worden van de beschikking overgaat tot uitbetaling van dit bedrag door overmaking op IBAN-rekeningnummer [bankrekeningnummer], ten name van Stichting beheer derdengelden Zumpolle advocaten te Utrecht, o.v.v. “Schadevergoeding [naam verzoeker]”.
Dit bevelschrift is afgegeven op 19 januari 2023 door mr. J.M.L. van Mulbregt, in de hoedanigheid van rechter in deze rechtbank.

RECHTBANK ROTTERDAM

Team straf 2
t.a.v. de bijzondere raadkamer
email:
bijzondere.raadkamer.rb.rotterdam@rechtspraak.nl

AFSTANDSVERKLARING van gemachtigd raadsman/vrouw

Mr. ………………………… raadsman/vrouw* van ………………………
verder te noemen verzoeker verklaart hierbij:
dat hij/zij kennis heeft genomen van de beschikking(en) ex artikel(en) 533 en / of 530 van het Wetboek van Strafvordering gegeven d.d. ………………… op verzoek van verzoeker voornoemd;
dat hij/zij namens verzoeker instemt met het niet betekenen van de hierboven genoemde
beschikking(en) aan verzoeker;
dat hij/zij namens verzoeker afstand doet van het recht om hoger beroep aan te tekenen tegen de hierboven genoemde beschikking(en);
Ondertekening:
Naam Plaats ondertekening
……………………. ……………………..
Datum ondertekening
……………………..
*doorhalen wat niet van toepassing is