ECLI:NL:RBROT:2023:4668

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/1012
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen, opgelegd door de verweerder op 14 januari 2022, met een totaalbedrag van € 67,86. Dit bedrag bestond uit € 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten voor naheffing. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, waarop de verweerder op 9 februari 2022 het bezwaar gegrond verklaarde.

Nadat de verzoeker beroep had ingesteld tegen het bestreden besluit, heeft de verweerder op 28 maart 2023 alsnog een proceskostenvergoeding toegekend aan de verzoeker. Hierop heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, maar er is geen reactie ontvangen.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker en heeft de proceskostenvergoeding voor de door een derde verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 566,50. Tevens heeft de rechtbank opgemerkt dat de verweerder het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- dient te vergoeden. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 566,50.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. M.A.K. Rahman),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. D. El Manouzi).

Procesverloop

In het besluit van 14 januari 2022 (primair besluit) heeft verweerder een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 67,86, bestaande uit € 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer] ).
In het besluit van 9 februari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met de brief van 28 maart 2023 heeft verweerder alsnog een proceskostenvergoeding aan verzoeker toegekend.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Hierop is geen reactie gekomen.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker. In de brief van 28 maart 2023 van verweerder aan verzoeker is een proceskostenvergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand van € 566,50 toegewezen (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met wegingsfactor 0,5).
Verzoeker heeft de rechtbank gevraagd verweerder te veroordelen in de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor zover verweerder de proceskostenvergoeding naar aanleiding van de brief van 28 maart 2023 nog niet aan verzoeker heeft uitbetaald, wijst de rechtbank het verzoek als kennelijk gegrond toe.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
De rechtbank overweegt dat verweerder de proceskostenvergoeding aan verzoeker correct heeft vastgesteld en volgt verweerder hierin. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 566,50 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met wegingsfactor 0,5).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb eveneens het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- dient te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 566,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.