ECLI:NL:RBROT:2023:4687

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
9448990 \ MB VERZ 21-2084
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van proceskosten en sanctiebedrag in verkeersboetezaak

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, is op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een procedure betreffende een verkeersboete. De betrokkene had eerder de gelegenheid gekregen om een bedrag van € 34,00 te voldoen, wat hij ook heeft gedaan. De zaak werd opnieuw behandeld op 12 mei 2023, waarbij de gemachtigde van de betrokkene en een vertegenwoordiger van de CVOM aanwezig waren. De betrokkene ontkende de gedraging niet en verzocht om matiging van het sanctiebedrag tot € 22,00, omdat dit bedrag per 1 maart 2022 was verlaagd. De kantonrechter oordeelde dat, op basis van Europese rechtspraak, het laagste tarief gedurende de gehele periode tussen de inleidende beschikking en de uitspraak moest worden gehanteerd. Dit leidde tot de beslissing om het sanctiebedrag te matigen tot € 22,00, vermeerderd met € 9,00 aan administratiekosten.

Daarnaast werd er een verzoek om proceskostenvergoeding ingediend. De kantonrechter oordeelde dat de kosten voor rechtsbijstand in aanmerking kwamen voor vergoeding, maar dat de kosten voor de zitting van 21 november 2022 niet konden worden toegewezen, omdat de betrokkene geen gebruik had gemaakt van de gelegenheid om zijn financiële situatie toe te lichten. Uiteindelijk werd de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 866,25. De kantonrechter verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond en wijzigde de beslissing van de officier van justitie, waarbij de sanctie werd gematigd en de proceskostenvergoeding werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9448990 \ MB VERZ 21-2084
cjib-nummer: [cjib-nummer 1]
registratienummer: [registratienummer]
uitspraak: 26 mei 2023
uitspraak van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
betrokkene: [naam betrokkene]
woonplaats: [woonplaats]
gemachtigde: [naam gemachtigde]

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij tussenbeslissing van 12 december 2022 is de betrokkene in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van deze beslissing een bedrag van € 34,00 (inclusief administratiekosten) te voldoen. Betrokkene heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Op 4 januari 2023 is de zekerheid gesteld.
1.2
De zaak is opnieuw behandeld op de zitting van 12 mei 2022, waar namens de officier van justitie een vertegenwoordiger van de CVOM en de gemachtigde van betrokkene zijn verschenen.

2.De nadere beoordeling

2.1
Betrokkene ontkent de gedraging niet. De gedraging staat dan ook vast. Betrokkene verzoekt om het sanctiebedrag voor de onderhavige gedraging te matigen tot € 22,00, nu met ingang van 1 maart 2022 het bedrag is verlaagd tot € 22,00.
2.2
De kantonrechter is van oordeel dat gelet op Europese rechtspraak (Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 17 september 2009, ECLI:CE:ECHR:2009:0917JUD001024903, Scoppola, r.o. 119) het laagste tarief in de gehele periode tussen inleidende beschikking en de uitspraak moet worden gehanteerd. Dit sluit ook aan op artikel 1 lid 2 Wetboek van Strafrecht: “Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.” Het sanctiebedrag is met ingang van 1 maart 2022 verminderd tot € 22,00 (Besluit van 22 december 2021 tot wijziging van de bijlage bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de bijlagen bij het Besluit OM-afdoening in verband met onder meer de jaarlijkse indexering van de tarieven, Staatsblad 2022, 30). Het sanctiebedrag zal daarom worden gematigd tot € 22,00.
2.3
Andere feiten of omstandigheden, op grond waarvan de sanctie (verder) behoort te worden gematigd dan wel geconcludeerd zou moeten worden dat deze niet billijk is, zijn niet gebleken.
2.4
In dit geval komen de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. Het verzoek om een proceskostenvergoeding zal worden toegewezen. Bij het bepalen van de vergoeding van kosten door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden samenhangende zaken op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht beschouwd als één zaak. Samenhangende zaken zijn op grond van dit artikel:
"door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn".Van samenhang is alleen sprake in de fase bij de kantonrechter, en wel met de ook ter zitting van 12 mei 2023 behandelde zaak met cjib-nummer: [cjib-nummer 2] . De gemachtigde van betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, is tijdens de procedure bij de officier van justitie telefonisch gehoord, heeft beroep ingesteld bij de kantonrechter en is bij de kantonrechter twee keer op de mondelinge behandeling verschenen: op 21 november 2022 en op 12 mei 2023. Voor het telefonisch horen wordt een half punt toegekend. Verder ziet de kantonrechter geen aanleiding om een punt toe te kennen voor de zitting van 21 november 2022. In de uitnodigingsbrief voor die zitting (van 18 oktober 2022) staat dat betrokkene, vanwege zijn stelling dat hij geen zekerheid kan stellen, de gelegenheid krijgt om ter zitting zijn financiële omstandigheden toe te lichten en is hem verzocht stukken mee te brengen waaruit zijn financiële draagkracht blijkt, zoals salarisspecificaties of een specificatie van zijn uitkering. Betrokkene heeft echter geen stukken overgelegd en heeft op geen enkele wijze inzicht gegeven in zijn financiële omstandigheden. Op de zitting van 21 november 2022 heeft de gemachtigde van betrokkene volstaan met de mededeling dat er veel boetes openstaan. Betrokkene heeft daarmee naar het oordeel van de kantonrechter geen gebruik gemaakt van de aan hem verstrekte mogelijkheid om zijn financiële situatie toe te lichten. Dat brengt mee dat de kosten verbonden aan de verschijning ter zitting van 21 november 2022 door de gemachtigde van betrokkene, niet aangemerkt kunnen worden als redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Gelet op het voorgaande worden de proceskosten vastgesteld op 1.5 punt van € 597,00 (€ 895,50) voor de administratieve fase en 2 punten van € 837,00 (€ 1.674,-) voor de kantonfase, welk laatste bedrag verdeeld moet worden over twee zaken, dus € 837,-. Met toepassing van wegingsfactor 0,5 leidt dit tot een proceskostenvergoeding van € 866,25.

3.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de sanctie wordt gematigd tot € 22,00, vermeerderd met € 9,00 administratiekosten;
bepaalt dat wat te veel aan zekerheid is gesteld, wordt terugbetaald;
veroordeelt de officier van justitie om aan betrokkene te betalen een bedrag van € 866,25 aan proceskostenvergoeding.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare zitting.
57410
Wanneer de bij deze beslissing opgelegde sanctie meer bedraagt dan € 110,00 staat ingevolge artikel 14 Wahv tegen deze uitspraak hoger beroep open binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift dient ingezonden te worden bij de kantonrechter (Postbus 50955, 3007 BS Rotterdam). De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht. Het is niet mogelijk om hoger beroep in te stellen per e-mail.
Datum toezending: