ECLI:NL:RBROT:2023:4744
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking over waarde onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2021. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, heeft beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Ridderkerk, die de waarde op € 170.000,- heeft vastgesteld. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de werkelijke waarde € 150.000,- bedraagt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 april 2023, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2020 in geschil is. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging en de staat van de onroerende zaak, en dat hij geen toegang heeft gekregen tot relevante stukken. De rechtbank oordeelt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ door de op de zaak betrekking hebbende stukken niet toe te zenden. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser wordt veroordeeld tot een bedrag van € 837,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.