ECLI:NL:RBROT:2023:4847

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
C/10/642634 / HA ZA 22-624
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding n.a.v. afwikkeling overname van een vennootschap onder firma met geschil over resterende betaling en verrekening

Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam een mondeling vonnis uitgesproken in een civiele zaak tussen [eiser01] en [gedaagde01], die in 1997 samen een vennootschap onder firma (vof) hebben opgericht. Na beëindiging van hun samenwerking in 2019 is afgesproken dat [gedaagde01] de onderneming zou voortzetten en een overnamesom van € 103.000,00 aan [eiser01] zou betalen. Tot op heden heeft [gedaagde01] € 70.000,00 betaald, maar het restant van € 33.000,00 is onbetaald gebleven. [eiser01] vordert nu een bedrag van € 15.197,87, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, omdat hij stelt dat [gedaagde01] het restant niet heeft voldaan.

[gedaagde01] voert verweer en stelt dat hij betalingen heeft gedaan die in mindering moeten worden gebracht op de overnamesom. De rechtbank overweegt dat de door [gedaagde01] genoemde betalingen niet kwalificeren als directe betalingen van de overnamesom, maar als andere transacties. De rechtbank kan niet uitsluiten dat [gedaagde01] vorderingen op [eiser01] heeft, maar deze kunnen niet zonder meer als betaling van de overnamesom gelden. De rechtbank wijst de vordering van [eiser01] toe en oordeelt dat [gedaagde01] € 15.197,82 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Tevens wordt [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2.962,74. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/642634 / HA ZA 22-624
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op grond van artikel 30p RV van 8 maart 2023
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat mr. C.A.M.H. Vink te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Degenaar te Utrecht.
Partijen worden hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank naar aanleiding van de brief 8 november 2022 van deze rechtbank.
Aanwezig zijn mr. J.B. Smits, rechter, en mr. S.M.C. van Papenrecht, griffier.
Na uitroeping van de zaak is [eiser01] in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. [gedaagde01] is ook in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
De rechtbank gaat over tot de mondelinge behandeling.
De zaak is met partijen besproken. Daarbij hebben partijen hun standpunten ten aanzien van de door de rechtbank voorgelegde vragen nader toegelicht. Na afronding van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank op de voet van artikel 30p RV in aanwezigheid van beide partijen mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De beoordeling

1.1.
[eiser01] en [gedaagde01] hebben in 1997 samen een vof opgericht. In 2019 hebben [eiser01] en [gedaagde01] hun samenwerking beëindigd en afgesproken dat [gedaagde01] de onderneming zou voortzetten tegen betaling van een overnamesom van € 103.000,00 aan [eiser01] . Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde01] van die overnamesom € 70.000,00 betaald.
1.2.
[eiser01] vordert na vermindering van eis - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen om aan [eiser01] een bedrag van € 15.197,87 (hoofdsom, verschenen rente tot en met 11 mei 2022 en buitengerechtelijke incassokosten) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2022 en de proceskosten, ook met rente. [eiser01] voert aan dat [gedaagde01] het restant van € 33.000,00 van de overnamesom onbetaald heeft gelaten. Wel heeft [gedaagde01] 8 mei 2020 € 298,36 teveel betaald in verband met uit hoofde van twee, op naam van [eiser01] afgesloten verzekeringen, aan [gedaagde01] gedane uitkeringen. Dit bedrag kan in mindering strekken op het nog te betalen restant. Ook blijkt uit de voor de zitting door [gedaagde01] gestuurde producties dat nog een bedrag van € 17.503,82 van de vordering kan worden afgetrokken, zodat een hoofdsom overblijft van € 15.197,82.
1.3.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser01] in de proceskosten. Hij voert daartoe - samengevat - aan dat de ontvlechting enige tijd in beslag heeft genomen en dat in die periode betalingen zijn gedaan door [gedaagde01] ten gunste van [eiser01] . Daarmee is volgens [gedaagde01] sprake van betaling aan [eiser01] en niet van verrekening. Daarnaast heeft [eiser01] zelf betalingen gedaan die ten gunste van hemzelf in privé, maar ten laste van [gedaagde01] kwamen. Ook heeft [eiser01] contant geld van de rekening van [gedaagde01] opgenomen. Zo heeft [eiser01] er zelf zorg voor gedragen dat bedragen in mindering strekten op de overnamesom en is die inmiddels geheel voldaan.
1.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
1.5.
[gedaagde01] erkent dat hij in totaal een bedrag van € 103.000,00 aan [eiser01] moest betalen. Hij stelt dat hij het nu gevorderde restant daarvan heeft voldaan door betalingen ten behoeve van [eiser01] te doen en doordat [eiser01] zelf betalingen en opnames vanaf de bankrekening van [gedaagde01] (daarvoor de rekening van de vof) heeft gedaan. Anders dan [gedaagde01] aanvoert kwalificeert zijn verweer wel als een beroep op verrekening. De betalingen en opnames waar [gedaagde01] op doelt zijn immers geen betalingen door hem rechtstreeks ten titel van betaling van de overnamesom geweest, maar anders soortige transacties. De rechtbank kan niet uitsluiten dat [gedaagde01] als gevolg van die transacties vorderingen op [eiser01] heeft verkregen, maar die vorderingen kunnen niet zonder meer als betaling van de overnamesom gelden. Dat kunnen zij hooguit indien zij vatbaar zijn voor verrekening met die overnamesom. Aangezien dit laatste in deze procedure niet eenvoudig is vast te stellen en overigens geen verweer is gevoerd, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 15.197,82 toewijzen.
1.6.
De wettelijke rente zal worden toegewezen over het bedrag van € 15.197,82 met ingang van de dag van dagvaarding. Anders dan [eiser01] stelt is voor de voldoening van de overnamesom geen fatale termijn overeengekomen. Evenmin is een andere datum waarop het verzuim zou zijn ingetreden gesteld.
1.7.
[eiser01] heeft een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Deze worden afgewezen, omdat niet aan alle voorwaarden is voldaan om voor een vergoeding voor deze kosten te krijgen (artikel 6:96 BW).
1.8.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De rechtbank stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 2.962,74 (€ 129,74 aan dagvaardingskosten, € 1.301,00 aan griffierecht en € 1.532,00 aan salaris voor de advocaat).
1.9.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, verklaard.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 15.197,82 vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 15 juli 2022 tot de dag van volledige betaling;
2.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van [eiser01] tot vandaag vastgesteld op € 2.962,74 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
2.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.4.
wijst al het andere af.
De rechter deelt mede dat de dag waarop deze mondelinge uitspraak is gedaan, geldt als dag van uitspraak en bepalend is voor de aanvang van de rechtsmiddelentermijn.
Waarvan proces-verbaal,