ECLI:NL:RBROT:2023:4903

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 739
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 67,06, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, waarbij hij aanvoerde dat hij wel parkeerbelasting had betaald, maar een verkeerd kenteken had ingevoerd. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd, maar heeft geen beslissing genomen over de proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel eiser als zijn gemachtigde een bezwaarschrift hebben ingediend, maar dat verweerder niet heeft opgemerkt dat er twee bezwaarschriften waren ingediend voor dezelfde naheffingsaanslag. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het bestreden besluit aanvankelijk alleen aan eiser te sturen. Echter, de rechtbank concludeert dat de gemachtigde van eiser geen schade heeft geleden door deze schending, aangezien hij tijdig beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 7:15 van de Awb had moeten beslissen over de proceskostenvergoeding, maar dat de gemachtigde van eiser geen recht heeft op vergoeding omdat de naheffingsaanslag is vernietigd op basis van het bewijs dat eiser had betaald met een verkeerd kenteken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/739

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te Bergschenhoek, eiser,

gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Lanser.

Procesverloop

Verweerder heeft op 27 oktober 2021 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,06.
De gemachtigde van eiser heeft op 22 november 2021 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
Eiser heeft op 26 november 2021 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 december 2021, gedagtekend 6 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard.
De gemachtigde van eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2023. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Khadri, collega van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Vaststaande feiten

1.1.
De gemachtigde van eiser en eiser hebben beiden een bezwaarschrift ingediend. Eiser heeft bij zijn bezwaarschrift een bewijs gevoegd waaruit blijkt dat hij wel parkeerbelasting heeft betaald, maar daarbij een verkeerd kenteken heeft ingevoerd. Hij heeft in zijn bezwaarschrift niet verwezen naar het (algemeen geformuleerde) bezwaarschrift dat zijn gemachtigde enkele dagen eerder had ingediend. Verweerder heeft niet geconstateerd dat ten aanzien van dezelfde naheffingsaanslag twee keer bezwaar was gemaakt.
Op 23 december 2021 heeft verweerder op het bezwaarschrift van eiser beslist en heeft deze beslissing aan eiser toegezonden.
1.2
Op 28 december 2021 heeft een hoorzitting op het bezwaarschrift van de gemachtigde van eiser plaatsgevonden. Tijdens die hoorzitting bleek dat er ten aanzien van deze naheffingsaanslag al op het bezwaarschrift van eiser was beslist. Met een brief van 5 januari 2022 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser bevestigd dat er een uitspraak is gedaan op het bezwaarschrift van eiser en heeft de uitspraak aan hem toegezonden.

Overwegingen

2. Verweerder heeft met het bestreden besluit het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigd. Hij heeft geen beslissing genomen over het al dan niet toekennen van proceskosten.
3. De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat verweerder het bestreden besluit ten onrechte niet aan hem heeft gestuurd. Verweerder heeft hiermee in strijd met artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandeld en alleen daarom al moet het bestreden besluit worden vernietigd. Verweerder had daarnaast op grond van artikel 7:15 van de Awb in het bestreden besluit moeten beslissen op het verzoek om proceskosten, maar heeft dat nagelaten. Eiser heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat verweerder wettelijke rente over het griffierecht en de proceskosten moet betalen nadat 4 weken zijn verstreken na openbaarmaking van deze uitspraak tot de dag van algehele voldoening.
4. Op grond van artikel 6:17 van de Awb stelt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, indien iemand zich laat vertegenwoordigen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval ter beschikking aan de gemachtigde.
Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:15, leden 2 en 3 van de Awb, luiden als volgt.
2) De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3) Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
5.1
Vaststaat dat het bestreden besluit aanvankelijk alleen aan eiser is gestuurd, maar na ruim een week ook aan de gemachtigde van eiser. Van schending van artikel 6:17 Awb is dan ook geen sprake. Het voorgaande had wel consequenties kunnen hebben voor de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding, maar daarvan is in dit geval geen sprake nu de gemachtigde tijdig beroep heeft ingesteld.
5.2
Verweerder had, zoals ook door verweerder is erkend, op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb in het bestreden besluit moeten beslissen over de gevraagde vergoeding van de proceskosten, nu daarom in het eerst ingediende bezwaarschrift - dat van de gemachtigde - was verzocht. Verweerder heeft de naheffing parkeerbelasting echter vernietigd naar aanleiding van het door eiser bij het bezwaarschrift gevoegde betaalbewijs, waaruit bleek dat eiser zich wel had aangemeld, maar met een onjuist kenteken. Verweerder heeft dan ook niet het primaire besluit herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid en dus kan de gemachtigde van eiser geen aanspraak maken op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. De gemachtigde van eiser is door het in het bestreden besluit nalaten te beslissen over de proceskosten in bezwaar dan ook niet benadeeld, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet hier consequenties aan te verbinden. Hierbij betrekt de rechtbank dat de gemachtigde van eiser ter zitting in beroep desgevraagd niet heeft kunnen uitleggen waarom er in deze zaak recht zou bestaan op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Bovendien is de verwarring in deze zaak ontstaan door de kennelijke miscommunicatie tussen de gemachtigde van eiser en eiser zelf , aangezien zij allebei bezwaar hebben gemaakt tegen dezelfde naheffingsaanslag, zonder vermelding hiervan in hun bezwaarschriften.
5.3
Het beroep is ongegrond.
6. Voor het veroordelen van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank, gelet op de redenen zoals genoemd in r.o. 5.2, in dit geval geen aanleiding.
7. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de heffingsambtenaar over het griffierecht en de proceskosten wettelijke rente is verschuldigd, nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van de uitspraak, tot aan de dag van algehele voldoening. Nu het beroep ongegrond is verklaard, wijst de rechtbank dat schadevergoedingsverzoek af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L. Pöll, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
25 mei 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).