ECLI:NL:RBROT:2023:4919

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
10212139 VZ VERZ 22-14174
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van een medewerker bij ECT Delta Terminal B.V. in verband met betrokkenheid bij drugssmokkel

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen ECT Delta Terminal B.V. en [verweerder01]. ECT verzocht om ontbinding op basis van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder01], die verdacht werd van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne op het haventerrein van ECT. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder01] tijdens zijn nachtdienst handelingen heeft verricht die verband houden met de verplaatsing van containers, wat leidde tot de verdenking van drugssmokkel. Ondanks de ontkenning van [verweerder01] en zijn beroep op de onschuldpresumptie, oordeelde de kantonrechter dat de feiten en omstandigheden voldoende grond vormden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat het ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder01] zodanig was dat van ECT in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 15 februari 2023 en verklaarde dat [verweerder01] geen recht heeft op een transitievergoeding. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10212139 VZ VERZ 22-14174
datum uitspraak: 15 februari 2023
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
ECT Delta Terminal B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. dr. R.L. van Heusden te Schiedam,
tegen
[verweerder01],
wonende te [woonplaats01] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. J. Brakke te Zeewolde.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ECT’ en ‘ [verweerder01] ’.

1..De procedure

1.1
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift ex artikel 7:671b BW, met producties, ontvangen op 30 november 2022;
  • het verweerschrift, met producties, ontvangen op 17 januari 2023;
  • de akte overlegging producties van [verweerder01] , ontvangen op 23 januari 2023;
  • de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aan de zijde van beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
Op 25 januari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Namens ECT waren daarbij aanwezig [naam01] , legal counsel HR, [naam02] (hierna: [naam02] ), security manager, [naam03] , operations manager, en [naam04] , security analist, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. [verweerder01] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2..De feiten

2.1
ECT is een in Rotterdam gevestigde logistieke dienstverlener. Zij maakt onderdeel uit van een concern waartoe onder meer [bedrijf01] en [bedrijf02] behoren. De activiteiten vinden in volcontinubedrijf plaats op twee terminals: ECT Delta Terminal en Euromax Terminal Rotterdam.
2.2
[verweerder01] , geboren op [geboortedatum01] , is sinds 4 januari 2008 in dienst bij ECT, laatstelijk in de functie van medewerker Planning en Aansturing B. [verweerder01] verricht zijn werkzaamheden op de ECT Delta Terminal. Het salaris van [verweerder01] bedroeg laatstelijk € 6.320,60 (inclusief schematoeslag en vakantietoeslag) bruto per maand.
2.3
ECT beschikt over de bijzondere AEO-status, die haar vrijwaart van bepaalde douaneformaliteiten. Voor het behoud van die status wordt van ECT verwacht dat zij zeer streng optreedt waar het gaat om het bestrijden van drugscriminaliteit.
2.4
Op 31 mei 2022 heeft de politie [verweerder01] aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de invoer van 1.434 kilo (1436 pakketten) cocaïne tijdens zijn nachtdienst voor ECT van (woensdag) 2 maart op (donderdag) 3 maart 2022. Die partij cocaïne bevond zich in een container op het haventerrein van ECT. In de woning van [verweerder01] heeft de politie (onder andere) een bedrag van € 22.965,00 in contanten aangetroffen, diverse facturen en bonnen van aankopen die contant afgerekend waren met een totale waarde van
€ 23.839,00, 40 xtc-pillen en twee airsoftwapens. Verder is geconstateerd dat [verweerder01] over een drietal bankrekeningen beschikt en dat daarop aanzienlijke transacties (zowel bij- als afschrijvingen) plaatsvinden die geen betrekking hebben op het salaris van [verweerder01] uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst met ECT.
2.5
Na afloop van genoemde nachtdienst heeft [verweerder01] zich op 3 maart 2022 ziek gemeld. Vanaf april 2022 is [verweerder01] weer gedeeltelijk gaan werken, in mei 2022 halve dagen.
2.6
Na zijn aanhouding is [verweerder01] in voorlopige hechtenis gesteld. De voorlopige hechtenis is op of rond 20 september 2022 geschorst wegens privéomstandigheden.
2.7
[verweerder01] is op 31 mei 2022, 1 juni 2022, (twee keer op) 8 juni 2022, 28 juni 2022 en (twee keer) op 16 augustus 2022 door de politie verhoord. [verweerder01] heeft zich bij de eerste vier verhoren op zijn zwijgrecht beroepen.
2.8
Bij brief van 31 mei 2022 heeft ECT [verweerder01] bericht dat voor de duur van zijn inbewaringstelling zijn salaris zou worden stopgezet. Daarnaast heeft ECT in die brief aan [verweerder01] meegedeeld dat indien hij zou worden vrijgelaten en op dat moment nog steeds verdachte zou zijn en hij zich weer bij ECT zou melden voor het hervatten van zijn werkzaamheden, ECT genoodzaakt zou zijn om [verweerder01] op non-actief te stellen.
2.9
ECT heeft op 9 augustus 2022 aangifte gedaan tegen [verweerder01] wegens corruptie.
2.1
[verweerder01] heeft zich op 20 september 2022 weer bij ECT gemeld en meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden wil hervatten. ECT heeft [verweerder01] voorlopig op non-actief gesteld met behoud van zijn salaris. Bij brief van 5 oktober 2022 heeft ECT [verweerder01] uitgenodigd voor een gesprek. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2022. Van dat gesprek heeft ECT een gespreksverslag opgesteld. Tijdens het gesprek heeft [verweerder01] (onder andere) aangegeven dat hij niets te maken heeft met de feiten waarvan hij verdacht wordt, dat hij tijdens de bewuste nachtdienst vrijwel niet had gewerkt op zijn werkplek, maar dat hij vooral veel had rondgelopen en met collega’s had gesproken, dat hij zich twee dagen na zijn aanhouding niet meer op zijn zwijgrecht had beroepen en dat een van zijn collega’s verantwoordelijk moet zijn geweest voor de betreffende containerverplaatsingen. ECT heeft vervolgens aan [verweerder01] meegedeeld dat zij een ontbindingsverzoek zou indienen en dat de op non-actiefstelling wordt gehandhaafd in afwachting van de uitspraak van de kantonrechter.

3..Het geschil

3.1
ECT verzoekt samengevat:
- de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk te ontbinden;
- voor recht te verklaren dat [verweerder01] geen transitievergoeding toekomt;
- [verweerder01] te veroordelen in de proceskosten.
3.2
ECT baseert haar verzoek op het volgende.
[verweerder01] heeft (ernstig) verwijtbaar gehandeld door a). zijn positie als werknemer te misbruiken door, nota bene volledig buiten zijn reguliere werkzaamheden om, containers te verplaatsen en daarmee criminele derden de gelegenheid (trachten) te bieden drugs het land in te smokkelen, b). niet mee te werken aan het politieonderzoek dat kan leiden tot de oplossing van de zaak en tot de aanhouding, vervolging en veroordeling van criminele derden die met hun praktijken ECT schade hebben toegebracht, en c). ECT niet de door haar gevraagde openheid van zaken te geven en onjuiste en tegenstrijdige verklaringen af te leggen. Het handelen van [verweerder01] rechtvaardigt primair ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW.
3.3
Subsidiair dient de arbeidsovereenkomst gezien voornoemde omstandigheden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g BW te worden ontbonden omdat sprake is van een diepgravend en onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. Ook de bij [verweerder01] thuis aangetroffen hoeveelheid harddrugs in de vorm van 40 xtc-pillen verdraagt zich niet met een dienstverband bij ECT. ECT vindt voorts de verklaring van [verweerder01] dat de twee airsoftwapens die in zijn woning zijn aangetroffen slechts voor hobbymatig gebruik waren bedoeld niet geloofwaardig in het licht van de andere omstandigheden van deze zaak. Terugkeer van [verweerder01] op de werkvloer zal ook door collega’s niet geaccepteerd worden en tot een onwerkbare situatie leiden.
3.4
Meer subsidiair is sprake van een beëindigingsgrond als genoemd in artikel 7:669 lid 3 sub h BW. De bijzondere aard en status van ECT als logistieke dienstverlener in de haven van Rotterdam brengen met zich dat zelfs indien geen van de bovenstaande gronden standhouden in redelijkheid niet van ECT gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te continueren. ECT kan gelet op de aard van de verdenking en de uit het strafdossier verkregen informatie en hetgeen [verweerder01] daarover tijdens het gesprek op 12 oktober 2022 aan ECT heeft verklaard, niet toestaan dat [verweerder01] het werk hervat en ECT zal de op non-actiefstelling (en de salarisbetalingen) derhalve dienen te continueren, ten minste zolang het strafproces voortduurt. Dit kan in redelijkheid niet van ECT gevergd worden aangezien de strafrechtelijke procedure nog vele maanden zal kunnen duren.
3.5
Voor zover geen van de bovengenoemde ontbindingsgronden naar het oordeel van de kantonrechter op zichzelf beschouwd voldoende (voldragen) is om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen, meent ECT dat een combinatie van omstandigheden, genoemd in twee of meer van de bovengenoemde gronden, zodanig is dat van ECT in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. ECT meent daarom, uiterst subsidiair, dat eveneens sprake is van een beëindigingsgrond als genoemd in artikel 7:669 lid 3 sub i BW.
3.6
Herplaatsing van [verweerder01] in een andere passende functie ligt volgens ECT in een bijzondere situatie als de onderhavige niet in de rede. Indien de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen, dan is ECT gedwongen om [verweerder01] op non-actief te stellen tot de uitkomst van het strafproces vaststaat. ECT verzoekt in dat geval om voor recht te verklaren dat het niet kunnen werken door [verweerder01] in zijn risicosfeer ligt en dat op grond van artikel 7:628 BW geen recht bestaat op loondoorbetaling.
3.7
Voor toekenning van de transitievergoeding aan [verweerder01] bestaat in de ogen van ECT geen aanleiding, nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen danwel nalaten van [verweerder01] . Indien wordt geoordeeld dat daarvan geen sprake is, dan verzoekt ECT om de transitievergoeding alsnog niet toe te wijzen, omdat toekenning van deze vergoeding volgens ECT naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Indien wordt geoordeeld dat ook daarvan geen sprake is, dan verzoekt ECT om de transitievergoeding voorwaardelijk toe te kennen, in die zin dat deze vergoeding eerst opeisbaar zal zijn indien in de strafrechtelijke procedure een onherroepelijke vrijspraak is gevolgd. Evenmin bestaat volgens ECT aanleiding om aan [verweerder01] een billijke vergoeding toe te kennen. ECT heeft niet verwijtbaar, laat staan ernstig verwijtbaar, gehandeld jegens [verweerder01] .
3.8
[verweerder01] verzoekt:
- het verzoek van ECT af te wijzen;
- ECT te veroordelen in de proceskosten.
3.9
[verweerder01] baseert zijn verzoek op het volgende.
Van (ernstig) verwijtbaar handelen is geen sprake. Deze grond is niet voldragen. [verweerder01] betwist met klem dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan strafrechtelijk verwijtbaar handelen en betwist dat hij betrokken is bij de doorvoer van cocaïne door middel van het door hem verplaatsen van containers. [verweerder01] is niet strafrechtelijk veroordeeld voor betrokkenheid bij enig strafbaar feit. Hij dient dan ook voor onschuldig gehouden te worden totdat het tegendeel is bewezen. De onschuldpresumptie speelt ook binnen het arbeidsrecht een rol. Een werkgever dient, indien er nog geen veroordeling is, bijkomende omstandigheden aan te voeren die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. ECT heeft zelf geen onderzoek verricht naar de situatie, althans daarvan blijkt niets. [verweerder01] heeft de schijn tegen zich, maar ECT heeft niet bewezen dat [verweerder01] zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen en dat deze met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn komen vast te staan. [verweerder01] wil pertinent geen namen noemen in het strafdossier en andere collega’s beschuldigen, maar hij benoemt wel de mogelijke alternatieve scenario’s. [verweerder01] was in de betreffende nacht van 2 maart op 3 maart 2022 maar gedeeltelijk aan het werk en was herhaaldelijk van zijn werkplek. De mogelijkheid bestaat dat andere collega’s (alleen of gezamenlijk) op de computer van [verweerder01] hebben gezeten en daar de betreffende handelingen hebben verricht. De verplaatsingen van de containers hebben in drie tijdvakken plaatsgevonden. De computers schakelen eerst na 15 minuten non-activiteit uit. Een tikje tegen de muis is dan voldoende om het betreffende werkstation weer voor 15 minuten ingelogd te laten staan. Hierdoor konden collega’s handelingen verrichten op de computer van [verweerder01] als hij zijn werkplek verliet. Collega’s beschikken ook over elkaars (eenvoudige) wachtwoorden en het is niet ongebruikelijk dat collega’s op elkaars account werken. Het is ook niet ongebruikelijk dat medewerkers tijdens hun dienst in slaap vallen, waarbij hun systemen ingelogd staan. Daarnaast kan ook vanuit de ICT-afdeling worden ingelogd op de accounts van medewerkers. Ten aanzien van de in de woning van [verweerder01] aangetroffen bedragen in contanten, de banksaldi, de 40 xtc-pillen en de twee airsoftwapens heeft [verweerder01] een duidelijk verhaal. Enige link met de beschuldigingen is er niet. Gelet hierop dient het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verwijtbaar handelen te worden afgewezen.
3.1
De onder de g-grond aangevoerde verwijten zijn een variant op de e-grond. Nu die grond niet is voldragen, geldt dit ook voor de aangevoerde g-grond.
[verweerder01] handelt niet in xtc-pillen, maar heeft de partij pillen die bij hem is aangetroffen voor eigen gebruik gekocht. De airsoftwapens heeft [verweerder01] al 15 jaar in zijn bezit. Ook op dit punt is geen sprake van handelen in de privésfeer dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.
3.11
Ook de h-grond en de i-grond zijn niet voldragen. De zaak staat of valt met de vraag of [verweerder01] een drugscrimineel is of niet. [verweerder01] betwist dit met klem en dit staat thans niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast.
3.12
Herplaatsing van [verweerder01] is mogelijk. Gelet op het voorgaande dient het verzoek tot ontbinding te worden afgewezen. [verweerder01] heeft verzocht om hem nog in de gelegenheid te stellen om te reageren op de tijdens de mondelinge behandeling door ECT verzochte verklaring voor recht dat [verweerder01] geen recht heeft op loondoorbetaling, indien de ontbinding wordt afgewezen.
3.13
Indien de arbeidsovereenkomst toch zal worden ontbonden, dient aan [verweerder01] de wettelijke transitievergoeding en een billijke vergoeding te worden toegekend. [verweerder01] heeft verzocht om hem (ook) nog in de gelegenheid te stellen om te reageren op het verzoek van ECT tijdens de mondelinge behandeling om, indien wordt geoordeeld dat van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerder01] geen sprake is, de transitievergoeding alsnog niet toe te wijzen, althans om deze vergoeding voorwaardelijk toe te kennen.

4..De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 7:671b lid 1, aanhef en sub a, BW gelezen in samenhang met artikel 7:669 lid 1 BW kan de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat geen sprake is van een opzegverbod zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 2 BW.
Voldragen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst?
4.2
De wetgever heeft verwijtbaar handelen van de werknemer en een verstoorde arbeidsverhouding als redelijke gronden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst aangemerkt. Dat is bepaald in artikel 7:669 lid 3, aanhef en sub e en g, BW. In artikel 7:669 lid 3, aanhef en sub h, BW is bovendien bepaald dat er ook overigens sprake kan zijn van omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. En in artikel 7:669 lid 3, aanhef en sub i, BW is genoemd een combinatie van omstandigheden in twee of meer van de redelijke gronden die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het verzoek van ECT strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op een van deze gronden.
4.3
Vooropgesteld wordt dat de omstandigheid dat [verweerder01] (thans nog) niet strafrechtelijk is veroordeeld voor drugssmokkel nog niet betekent dat in de onderhavige civiele procedure in rechte niet vast kan komen te staan dat hij zich daaraan schuldig heeft gemaakt, op grond waarvan de arbeidsovereenkomst tussen partijen (wegens (ernstig) verwijtbaar handelen) kan worden ontbonden. De burgerlijke rechter is immers niet afhankelijk van het (uiteindelijke) oordeel van de strafrechter. Het civiele recht kent eigen regels ter vaststelling van de feiten waarop de beoordeling van de rechtsverhouding tussen partijen steunt. Het beroep van [verweerder01] op de strafrechtelijke onschuldpresumptie kan dan ook niet zonder meer slagen.
4.4
[verweerder01] is op 31 mei 2022 aangehouden wegens verdenking van betrokkenheid bij de door de politie geconstateerde invoer van 1.434 kilo cocaïne op het haventerrein van ECT. Bovendien wordt [verweerder01] ervan verdacht dat hij ook al eerder betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne (op 18 november 2021). Deze aanhouding heeft geleid tot de voorlopige hechtenis van [verweerder01] , welke voorlopige hechtenis -zo is ter zitting gebleken- niet is opgeheven. Dat betekent dat de strafkamer van de rechtbank ook na schorsing van de voorlopige hechtenis ernstige bezwaren tegen [verweerder01] aanwezig acht. Uit de stukken die ECT van het Openbaar Ministerie heeft verkregen uit het strafrechtelijk procesdossier en in deze procedure heeft overgelegd blijkt dat bij de drugssmokkel gewerkt is volgens de zogeheten “switchmethode”. Daarbij wordt een container met drugs (de broncontainer) door de havenmedewerker in de buurt geplaatst van een container uit een “veilig land”, in die zin dat daarbij weinig kans bestaat op controle door de douane. Staan de twee containers eenmaal dicht bij elkaar, dan worden de containers opengeknipt door criminele handlangers (de uithalers) en wordt de drugs uit de broncontainer verplaatst naar de reeds vrijgemaakte container uit het “veilige land”, welke laatstgenoemde container vervolgens opgehaald en afgeleverd wordt aan de betreffende criminele organisatie. In dit geval waren de uithalers via een zogenaamde Trojaanse container, dat wil zeggen een lege container waarin zij zich heimelijk verstopt hadden, binnengeraakt op de terminal van ECT en is deze container door de havenmedewerker in de buurt geplaatst van de broncontainer, zodat de uithalers de drugs konden verplaatsen naar de container uit het “veilige land”, die door de havenmedewerker eveneens was geplaatst in de buurt van de broncontainer.
4.5
Niet in geschil tussen partijen is dat in de nacht van 2 maart op 3 maart 2022 tijdens de nachtdienst van [verweerder01] en vanaf zijn werkaccount handelingen met betrekking tot en verplaatsingen van de drie containers hebben plaatsgevonden. [verweerder01] heeft betwist dat hij dat heeft gedaan en heeft een aantal alternatieve scenario’s aangedragen, in die zin dat de mogelijkheid bestaat dat een of meer collega’s op de computer van [verweerder01] deze handelingen hebben verricht. Daartoe heeft hij allereerst aangevoerd dat de computers pas na 15 minuten non-activiteit uitschakelen en dat een tikje tegen de muis in dat tijdsbestek voldoende is om het betreffende werkstation weer voor 15 minuten ingelogd te laten staan. Hierdoor konden collega’s gewoon handelingen verrichten op de computer van [verweerder01] als hij zijn werkplek verliet, aldus [verweerder01] . Ook heeft hij aangevoerd dat collega’s over elkaars wachtwoorden beschikken en dat het niet ongebruikelijk is dat collega’s op elkaars account werken.
4.6
Vaststaat dat tijdens de bewuste nachtdienst de broncontainer met drugs in totaal zesentwintig keer is bevraagd vanaf het account van [verweerder01] , dat er vanaf zijn account in totaal acht handelingen zijn verricht met betrekking tot de Trojaanse container en dat er vanaf zijn account in totaal veertien handelingen zijn verricht met betrekking tot de switchcontainer (zie p. 7 t/m 10 van het als productie 18 bij verzoekschrift overgelegde proces-verbaal van de politie). Al deze - in totaal achtenveertig - handelingen hebben plaatsgevonden in de nacht van 3 maart 2022 in de tijdvakken van 00.44 uur tot 00.45 uur, van 00.54 uur tot 01.13 uur, van 01.33 uur tot 01.38 uur, van 02.33 uur tot 03.16 uur, van 04.11 uur tot 04.25 uur en van 04.33 uur tot 04.34 uur. De handelingen hebben in totaal gedurende 83 minuten plaatsgevonden in een periode van bijna vier uur. [verweerder01] heeft dit alles niet betwist, integendeel zijn raadsman haalt deze bevindingen expliciet aan in zijn pleitaantekeningen, zij het met uitzondering van het laatstgenoemde tijdvak. Uit voormelde productie blijkt echter dat ook gedurende dat laatste tijdvak vanaf het account van [verweerder01] (onder andere) de Trojaanse container is bekeken.
Het gaat hier derhalve om een groot aantal handelingen die al met al een behoorlijke tijd hebben geduurd verspreid over een periode van meerdere uren.
4.7
[verweerder01] heeft uiteindelijk, nadat hij eerder bij de politie had verklaard dat hij de
bewuste nacht vrijwel niet op zijn werkplek aanwezig was, tijdens zijn laatste verhoor op
16 augustus 2022 bij de politie verklaard dat hij tijdens zijn nachtdienst wel gewoon zijn werk heeft gedaan, maar dat hij de eerste vier uur vaker van zijn bureau is weggeweest. In het gesprek met ECT op 12 oktober 2022 verklaarde [verweerder01] dat hij tijdens de bewuste nachtdienst vrijwel niet had gewerkt op zijn werkplek en vooral veel heeft rondgelopen. Ter zitting heeft [verweerder01] desgevraagd aangeven weliswaar veel van zijn plek te zijn geweest, maar dat hij die nacht wel degelijk ook vanaf zijn werkplek heeft gewerkt.
Uit de door ECT overgelegde gegevens van het account van [verweerder01] blijkt dat er tijdens de bewuste nachtdienst vrijwel geen andere werkzaamheden zijn verricht dan die met betrekking tot de (verplaatsingen van de) genoemde drie containers. [verweerder01] heeft dat ook niet betwist. Het had op de weg van Noorderweg gelegen om concreet aan te geven wat hij die nacht dan wél aan (gebruikelijk) werk heeft gedaan dat geen betrekking heeft op de betrokken drie containers. [verweerder01] heeft dat niet gedaan. Bovendien volgt uit de hiervoor vermelde tijden waarin de handelingen met betrekking tot de broncontainer, de Trojaanse container en de switchcontainer hebben plaatsgevonden dat ook gedurende de tweede helft van de nachtdienst nog diverse handelingen vanaf het account van [verweerder01] hebben plaatsgevonden, toen [verweerder01] ook volgens hem zelf - blijkens zijn verklaring tegenover de politie - gewoon achter zijn bureau zat. Van 04.11 uur tot 04.25 uur en van 04.33 uur tot 04.34 uur zijn vanaf het account van [verweerder01] nog twee handelingen verricht met betrekking tot de Trojaanse container en nog vier handelingen met betrekking tot de switchcontainer. Hoewel dat op zijn weg had gelegen, heeft [verweerder01] hier geen enkele verklaring voor gegeven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft [verweerder01] in het licht van de door ECT ingebrachte stukken onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van zijn bevrijdende verweer dat niet hijzelf maar een (of meer) collega(’s) op zijn werkplek en vanaf zijn account alle handelingen met betrekking tot (het verplaatsen van) de drie containers heeft/hebben verricht in de nacht van 2 maart op 3 maart 2022.
4.8
Verder heeft [verweerder01] nog aangevoerd dat vanuit de ICT-afdeling van ECT kan worden ingelogd op de accounts van medewerkers. ECT heeft dit gemotiveerd betwist en aangegeven dat de medewerker dan eerst een pop-up op zijn of haar beeldscherm ontvangt, waarna wordt aangegeven dat een ICT-medewerker toegang vraagt tot de sessie en dat pas na het geven van toestemming de ICT-medewerker die toegang krijgt. Ook heeft ECT nog aangevoerd dat in dat geval de medewerker rechtsonder op zijn of haar beeldscherm ziet dat de ICT-medewerker meekijkt. [verweerder01] heeft een en ander vervolgens niet betwist, zodat van de juistheid van de stellingen van ECT op dit punt wordt uitgegaan. Niet is gesteld of gebleken dat een ICT-medewerker op 3 maart 2022 en op alle hiervoor vermelde tijden waarin de handelingen hebben plaatsgevonden (telkens) de bedoelde toestemming heeft gevraagd, dat die toestemming (telkens) is verleend en dat (telkens) op het beeldscherm van [verweerder01] was te zien dat een ICT-medewerker meekeek.
Dit betekent dat [verweerder01] in het licht van de onweersproken gelaten gemotiveerde betwisting van ECT onvoldoende heeft aangevoerd ter onderbouwing van het door hem gevoerde bevrijdende verweer dat niet hijzelf maar een medewerker van de ICT-afdeling van ECT op het account van [verweerder01] alle handelingen met betrekking tot (het verplaatsen van) de drie containers heeft verricht in de nacht van 2 maart op 3 maart 2022.
4.9
Eerst tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder01] aangevoerd dat tevens de mogelijkheid bestaat dat de handelingen vanaf een andere werkdesk dan die van [verweerder01] zijn verricht met zijn wachtwoord, omdat “dubbel” ingelogd kan worden op één account. [verweerder01] heeft dat in zijn verweerschrift niet gesteld en ook niet in zijn voormelde akte. Zijn verweer was er tot de zitting volledig op toegespitst dat de handelingen mogelijk door een derde, maar wel vanaf één werkdesk, namelijk die van [verweerder01] zelf, zijn verricht. Ook bij de politie heeft [verweerder01] nooit verklaard dat de mogelijkheid bestaat dat de handelingen vanaf een andere werkdesk dan die van [verweerder01] kunnen zijn verricht. Hij heeft ook nergens aangegeven dat dit een punt van onderzoek is in de strafzaak. Gelet hierop had het des te meer op de weg van [verweerder01] gelegen om dit nieuw aangedragen mogelijke alternatieve scenario voldoende handen en voeten te geven. Hij heeft dat echter niet gedaan. In de hiervoor reeds genoemde productie 18, pagina 10, bij het verzoekschrift is met betrekking tot de (inlogprocedure van de) computers bij ECT vermeld dat er per gebruiker slechts één sessie actief kan zijn. In de door ECT als productie 20 bij het verzoekschrift overgelegde e-mail van [naam02] , security manager bij ECT, staat dat uit onderzoek is gebleken dat alle commando’s vanaf één werkstation zijn gegeven en dat [verweerder01] op dat werkstation gedurende die periode was ingelogd. [verweerder01] heeft dat niet, althans niet gemotiveerd, betwist.
Dit betekent dat [verweerder01] in het licht van de door ECT ingebrachte stukken zijn standpunt dat de handelingen met betrekking tot (het verplaatsen van) de drie containers vanaf een ander werkstation dan die van [verweerder01] en met zijn wachtwoord zijn verricht in de nacht van 2 maart op 3 maart 2022 onvoldoende concreet heeft onderbouwd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
4.1
[verweerder01] heeft tijdens het op 12 oktober 2022 gehouden gesprek met ECT meegedeeld dat hij zich twee dagen na zijn aanhouding niet meer op zijn zwijgrecht had beroepen. Deze verklaring is in strijd met de waarheid. Uit de door ECT overgelegde processen-verbaal van de politieverhoren van [verweerder01] blijkt dat hij zich op 31 mei 2022, 1 juni 2022 en ook (twee keer) op 8 juni 2022 nog steeds op zijn zwijgrecht beriep en dat hij pas eerst op 28 juni 2022, bij het vijfde verhoor en derhalve bijna een maand na zijn aanhouding inhoudelijk heeft verklaard.
[verweerder01] heeft in de onderhavige procedure uitdrukkelijk meegedeeld dat hij (op advies van zijn strafrechtadvocaat) geen enkele naam van mogelijke betrokkenen wil noemen. Hij wenst ook geen duidelijkheid te verschaffen over het door de politie in zijn woning aangetroffen bedrag van € 22.965,00 in contanten, dat gedeeltelijk was geseald in folie, en over de diverse facturen en bonnen van aankopen die contant afgerekend waren met een totale waarde van € 23.839,00. Ditzelfde geldt voor de forse transacties die via de (drie) bankrekeningen van [verweerder01] hebben plaatsgevonden. Op deze bankrekeningen kwamen veel hogere bedragen binnen dan alleen het salaris van [verweerder01] uit zijn dienstverband bij ECT. Dat [verweerder01] , zoals hij stelt, bij dit alles “een duidelijk verhaal” heeft is op geen enkele wijze gebleken. Het had op de weg van [verweerder01] gelegen om hier meer duidelijkheid over te verschaffen, zeker nu uit het strafdossier blijkt dat de rechter-commissaris de vordering van de Staat op [verweerder01] ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel (voorlopig) heeft geschat op een bedrag van
€ 124.057,98. [verweerder01] heeft hier echter desgevraagd in de onderhavige procedure geen enkele openheid van zaken over gegeven. Hij heeft alleen maar aangegeven dat hij het in folie omwikkelde bedrag in contanten van € 10.000,00 dat in zijn woning is aangetroffen heeft ontvangen van de koper van zijn motor, maar ook in dat verband wil hij niet vertellen aan wie hij die motor dan heeft verkocht. Niet valt in te zien dat [verweerder01] gevaar zou kunnen lopen indien hij de naam van de koper van zijn motor noemt, nu die kwestie geheel buiten de verdenking van [verweerder01] staat. Dat [verweerder01] geen openheid van zaken geeft, komt in civielrechtelijke zin voor zijn rekening en risico.
4.11
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door ECT aan [verweerder01] verweten gedragingen onvoldoende gemotiveerd door hem zijn weersproken en dat dus in deze civiele procedure ervan wordt uitgegaan dat [verweerder01] tijdens zijn werkzaamheden betrokken is geweest bij deze grootschalige invoer van cocaïne op het terrein van ECT.
4.12
Daarnaast neemt de kantonrechter mede in ogenschouw dat in de woning van [verweerder01] veertig xtc-pillen zijn aangetroffen. [verweerder01] heeft ook hierover geen plausibele verklaring gegeven. Veertig xtc-pillen wordt aangemerkt als een (aanzienlijke) handelshoeveelheid harddrugs. Het voorhanden hebben daarvan is een misdrijf. De kantonrechter acht het gerechtvaardigd dat ECT, gelet op haar bijzondere positie in de Rotterdamse haven en haar AEO-status, op geen enkele wijze geassocieerd wenst te worden met drugs(bezit).
4.13
De kantonrechter komt op basis van al hetgeen hiervoor is overwogen tot de slotsom dat sprake is van zodanig ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder01] , dat van ECT in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.14
Het ernstig verwijtbaar handelen door [verweerder01] levert naar het oordeel van de kantonrechter een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, sub e, BW. Op grond van artikel 7:669 lid 1 BW ligt het in dat geval niet in de rede dat [verweerder01] kan worden herplaatst bij ECT. Aan dit oordeel doet niet af het verweer van [verweerder01] dat hij ten tijde van de bewuste nachtdienst niet “in goede doen” was, omdat zijn moeder op dat moment ernstig ziek was en kort daarna is geëuthanaseerd en dat hij daarnaast al enige tijd stress ondervond van zijn werk, en dat [verweerder01] daarom reeds op 27 februari 2022 bedrijfsmaatschappelijk werk had benaderd. Hoe erg deze omstandigheden ook zijn, deze maken niet dat het [verweerder01] vrij stond om te handelen zoals hij heeft gedaan. De door [verweerder01] aangevoerde gevolgen van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, hoe vervelend die voor hem ook zijn, zijn het rechtstreeks gevolg van zijn eigen handelen en vormen ook geen grond voor afwijzing van het verzoek.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van ECT tot ontbinding op de primaire grondslag zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9, aanhef en sub b, BW (zonder rekening te houden met de geldende opzegtermijn) op de kortst mogelijke termijn zal worden ontbonden met ingang van 15 februari 2023. Gelet hierop komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van de (meer en uiterst) subsidiaire grondslag die ECT aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd en de daartegen door [verweerder01] aangevoerde verweren.
Heeft [verweerder01] recht op de transitievergoeding/een billijke vergoeding?
4.15
Nu hiervoor is geoordeeld dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder01] , heeft hij geen recht op de transitievergoeding (artikel 7:673 lid 7, aanhef en sub c, BW). ECT heeft verzocht om een verklaring voor recht op dit onderdeel. Die zal de kantonrechter geven, een en ander als hierna onder de beslissing is vermeld. Dit betekent tevens dat niet wordt toegekomen aan de voorwaardelijke verzoeken van ECT in het kader van de transitievergoeding. Er bestaat ook geen grond voor toekenning van een billijke vergoeding aan [verweerder01] , nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van ECT (artikel 7:671b lid 9, aanhef en sub c, BW).
4.16
Hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen (nadere) bespreking.
4.17
Gezien de aard van deze procedure ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 15 februari 2023;
- verklaart voor recht dat [verweerder01] geen recht heeft op een transitievergoeding;
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
764