ECLI:NL:RBROT:2023:500

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
10/262641-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor verboden wapenbezit in kinderspeeltuin onder invloed van GHB

Op 25 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 oktober 2022 in een kinderspeeltuin werd aangetroffen met een geladen vuurwapen en munitie. De verdachte, die onder invloed van GHB verkeerde, werd door verbalisanten aangesproken nadat een omstander hen had gewaarschuwd. Bij controle van zijn schoudertasje werd een pistool met 14 kogelpatronen aangetroffen. De verdachte ontkende wetenschap te hebben van het vuurwapen en verklaarde dat het mogelijk door iemand anders in zijn tas was gestopt terwijl hij onder invloed was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien de omstandigheden en zijn eerdere verklaringen, wel degelijk wist dat het vuurwapen zich in zijn tas bevond. De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van 270 dagen op, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De verdachte moet zich ook onder toezicht van de reclassering stellen en meewerken aan behandeling voor zijn middelengebruik. De rechtbank benadrukte de ernst van het bezit van vuurwapens, vooral in stedelijke gebieden, en de noodzaak om hier hard tegen op te treden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/262641-22
Datum uitspraak: 25 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. [detentieadres01] ,
raadsman mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Vollebregt heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van het vuurwapen en de munitie in zijn tas.
4.1.2.
Beoordeling
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting, blijken de volgende feiten en omstandigheden, welke als vaststaand kunnen worden aangenomen.
Op 12 oktober 2022 werden twee verbalisanten aangesproken door een vrouw die hen vertelde dat ze een man op een bankje had zien zitten bij een speeltuin en dat ze er niet zeker van was of hij nog leefde. De verbalisanten zijn vervolgens naar de speeltuin gegaan en zagen de man, die later de verdachte bleek te zijn, voorover hangend met zijn hoofd tussen zijn benen op een bankje zitten. De verdachte reageerde niet op aanspreken door de verbalisanten. Toen een van de verbalisanten hem op zijn schouder tikte kwam hij overeind. De verbalisanten zagen dat de verdachte een beetje tolde, dat hij met zijn ogen rolde en dat hij onvast ter been was, waardoor zij het vermoeden kregen dat hij onder invloed was. Hierop vorderden de verbalisanten een identiteitsbewijs van de verdachte. De verdachte zocht in zijn schoudertasje, maar zonder resultaat. Hierop vorderde de verbalisant de afgifte van het tasje. Toen de verbalisant vervolgens in het schoudertasje van de verdachte keek zag hij een witte doek met daaronder een handgreep van een vuurwapen. De verdachte is daarop aangehouden. In zijn schoudertasje werd een pistool met daarin 14 kogelpatronen aangetroffen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat het vuurwapen in zijn tas zat, dat het vuurwapen 25 jaar oud is en dat het nog nooit is gebruikt. Hij weet niet hoe het in zijn tas is gekomen. Verder verklaarde hij dat hij GHB had gebruikt. In hetzelfde verhoor verklaarde hij ook dat het erop lijkt dat het vuurwapen in zijn tas is gestopt, dat het onderweg is zijn tas is beland, en dat hij het vuurwapen nog nooit heeft gezien. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij dacht dat hij was gedrogeerd met GHB en iemand vervolgens het vuurwapen in zijn tas moet hebben gelegd. Het vuurwapen zegt hij gezien te hebben toen de politie het weggooide en ten aanzien van de ouderdom ervan had hij maar iets gegokt. Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij naar een tankstation is gegaan om een pakje sigaretten te kopen. Daarna weet hij niets meer. Bij het ziekenhuis is hem verteld dat hij GHB in zijn bloed had, maar daar weet hij niets van. Hij gebruikt nooit drugs. Hij weet niet hoe het vuurwapen in zijn tas is gekomen. Hij heeft nog nooit een vuurwapen gezien of vastgehouden.
Een veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen of munitie vereist volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad onder meer een meerdere of mindere mate van bewustheid van de aanwezigheid ervan (vgl. HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504). Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5992). De rechtbank gaat bij de beoordeling van die bewustheid uit van de algemene ervaringsregel dat de eigenaar en gebruiker van een tas geacht moet worden te weten wat erin zit, behoudens aanwijzingen van het tegendeel. Naar het oordeel van de rechtbank is van het tegendeel onvoldoende gebleken. Daarbij is het volgende relevant.
De (uiteindelijke) verklaring van de verdachte voor de aanwezigheid van het geladen vuurwapen in zijn schoudertasje is, naar de rechtbank begrijpt, dat hij bij het tankstation een pakje sigaretten heeft gekocht, op enig moment van iemand een drankje met daarin GHB heeft gekregen en dat een derde op een later moment, toen hij onder invloed en in verminderde staat van bewustzijn was, een vuurwapen in zijn schoudertasje heeft gedaan. Deze verklaring acht de rechtbank niet alleen hoogst onwaarschijnlijk maar ook ongeloofwaardig. De verdachte heeft namelijk eerder op essentiële punten anders verklaard: hij zou zelf GHB hebben gebruikt en het vuurwapen zou 25 jaar oud zijn en nog nooit gebruikt. Dit zijn feiten die de verdachte onmogelijk zou kunnen weten als hij, naar hij later stelt, het vuurwapen nog nooit heeft gezien. Daarnaast is er DNA van de verdachte aangetroffen op de ruwe delen en de trekker van het vuurwapen.
De voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband bezien brengt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat er een vuurwapen in zijn schoudertasje zat. De verdachte had ook de beschikkingsmacht over het vuurwapen. Het voorhanden hebben van het vuurwapen en de daarin aanwezige munitie kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 12 oktober 2022 te [plaats01]
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Crvena Zastava, type 99, kaliber 9mm en munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 14 kogelpatronen, kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
de eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
In het tasje van de verdachte heeft de politie een geladen vuurwapen aangetroffen, terwijl de verdachte zich op dat moment op klaarlichte dag en onder invloed van GHB in een kinderspeeltuin bevond. Met vuurwapens worden zeer ernstige delicten gepleegd. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met name in de grote steden begint een steeds groter probleem te worden. Niet zelden leidt het bezit van een vuurwapen tot het daadwerkelijk gebruik daarvan. Het aantal schietincidenten met soms dodelijke afloop neemt nog steeds toe. Reden waarom tegen het bezit van vuurwapens hard behoort te worden opgetreden. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte is aangetroffen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 2 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 december 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Hoewel de verdachte beschikt over huisvesting en inkomen, zijn er zorgen rondom een aantal leefgebieden. De verdachte ontkent zelf dat er problemen zijn. Zo ontkent hij middelengebruik en geeft hij aan geen psychische of psychiatrische klachten te hebben. Toch ziet de reclassering aanwijzingen voor problemen op het gebied van drugsgebruik en werd in 2020 een beneden gemiddeld intelligentieniveau vastgesteld door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Daarnaast spreekt de verdachte van een goede relatie tussen hem en zijn ex-vriendin (de moeder van zijn dochter), terwijl de reclassering in het proces-verbaal leest dat er spanningen zijn vanwege de nieuwe partner van de moeder van zijn dochter.
Het risico op recidive wordt gemiddeld tot hoog ingeschat. Een verplicht reclasseringstoezicht met een behandeling gericht op psychosociaal functioneren en middelengebruik is wat de reclassering betreft geïndiceerd om het risico op recidive te doen verminderen. Daarbij vindt de reclassering het belangrijk dat er urinecontroles worden afgenomen om zo meer zicht te krijgen op het middelengebruik van de verdachte.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen gevangenisstraf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen vuurwapen en de in beslag genomen munitie te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de verdachte afstand kan doen van hetgeen in beslag genomen is. De verdachte heeft daarop afstand gedaan van de in beslag genomen goederen.
8.3.
Beoordeling
Nu de verdachte op de terechtzitting afstand heeft gedaan van het in beslag genomen vuurwapen en de in beslag genomen munitie komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het beslag.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 270 (tweehonderdzeventig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 60 (zestig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde laat zich diagnosticeren en - indien nodig - behandelen voor zijn psychosociaal functioneren en middelengebruik, door de forensische polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding en intake. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en E.C. Harting, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 oktober 2022 te [plaats01]
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Crvena Zastava, type 99, kaliber 9mm en/of munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 14 kogelpatronen, kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.