ECLI:NL:RBROT:2023:5009

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
10197420 CV EXPL 22-35125
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging aanneemovereenkomst met wederzijds goedvinden en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, [eiser01], [gedaagde01] gevraagd om werkzaamheden te verrichten in zijn nieuwbouwwoning, waaronder het realiseren van drie badkamers en een toilet voor een totaalprijs van € 15.539,43. [gedaagde01] heeft een deel van deze werkzaamheden uitgevoerd en [eiser01] heeft een bedrag van € 5.179,80 betaald. Er ontstond een geschil over de beëindiging van de aanneemovereenkomst en de vraag of er nog bedragen verschuldigd zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de aanneemovereenkomst op 18 mei 2022 met wederzijds goedvinden is beëindigd. Dit betekent dat er geen sprake was van verzuim aan de zijde van [gedaagde01], en dat er geen grondslag was voor de door [eiser01] gevorderde schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] geen aanspraak kon maken op het door [eiser01] betaalde bedrag van € 10.360,10, omdat de overeenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser01] geen recht heeft op terugbetaling van de eerste termijn van € 5.179,80, omdat de waarde van de uitgevoerde werkzaamheden hoger was dan het betaalde bedrag. Uiteindelijk zijn alle vorderingen van beide partijen afgewezen en zijn de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10197420 CV EXPL 22-35125
datum uitspraak: 9 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser01] ,

2. [eiser02],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. A. van der Schee,
tegen
[gedaagde01], die handelt onder de naam [handelsnaam01] ,
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. G. Sarier.
De partijen worden hierna (in mannelijk enkelvoud) ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 november 2022, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie, tevens vermindering van eis, met bijlage;
  • de brief van de gemachtigde van [gedaagde01] van 16 mei 2023, met bijlagen.
1.2.
Op 23 mei 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiser01] heeft [gedaagde01] gevraagd om een aantal werkzaamheden te verrichten in zijn nieuwbouwwoning. Het gaat om het realiseren van drie badkamers en een toilet voor een totaalprijs van € 15.539,43. [gedaagde01] heeft deze werkzaamheden deels uitgevoerd. [eiser01] heeft aan hem een bedrag van € 5.179,80 betaald. Partijen hebben een geschil over de reden van beëindiging van de aanneemovereenkomst die zij hebben gesloten en over de vraag of een van hen nog iets aan de ander moet betalen. [eiser01] wil van [gedaagde01] een bedrag van € 12.347,93 ontvangen, plus buitengerechtelijke kosten van € 936,90. Hij vindt dat hij te veel heeft betaald voor de door [gedaagde01] uitgevoerde werkzaamheden en wil daarnaast een schadevergoeding omdat hij de rest van het werk door iemand anders heeft laten uitvoeren. [gedaagde01] vordert van [eiser01] een bedrag van € 10.360,10. Dit is het verschil tussen het geoffreerde totaalbedrag en de door [eiser01] betaalde eerste termijn van € 5.179,80.
Wat hebben partijen precies afgesproken?
2.2.
[gedaagde01] beroept zich erop dat er geen aanneemovereenkomst tot stand zou zijn gekomen, omdat [eiser01] de opdrachtbevestiging nooit getekend en teruggestuurd heeft. Daarvan is geen sprake. Een aanneemovereenkomst als deze hoeft niet schriftelijk te worden vastgelegd om geldig te zijn; het gaat niet om de bouw van een gehele nieuwe woning als bedoeld in artikel 7:765 BW. Vast staat dat [gedaagde01] een offerte aan [eiser01] heeft gestuurd en dat [eiser01] op basis van die offerte opdracht heeft gegeven aan [gedaagde01] om de daarop vermelde werkzaamheden te verrichten. [gedaagde01] is ook met die werkzaamheden aan de slag gegaan.
2.3.
Wat partijen niet hebben afgesproken, is een planning. Die staat niet in de offerte en ook uit de overgelegde e-mails en WhatsAppberichten blijkt niet dat partijen voor het hele project een einddatum hebben afgesproken, noch tussentijdse deadlines. Zij hebben dus wel afgesproken wat [gedaagde01] zou doen, maar niet wanneer.
2.4.
Een tijdstip dat wel vastligt is het tijdstip waarop [eiser01] de eerste termijn moest betalen. Op de factuur van [gedaagde01] van 14 maart 2022, de datum waarop hij ook met de eerste werkzaamheden is begonnen, staat immers:
“Graag onderstaand totaalbedrag per omgaande aan ons over te maken (…)”. Dit kan niet anders worden uitgelegd dan dat [eiser01] deze factuur meteen (zeker niet later dan de dag daarna) had moeten betalen. [eiser01] heeft pas op 14 april 2022 betaald.
Wat heeft [gedaagde01] gedaan?
2.5.
Vast staat dat [gedaagde01] werkzaamheden heeft uitgevoerd aan de badkamers van de woning van [eiser01] . Er zijn werkzaamheden verricht die moesten worden gedaan voordat de vloer gestort werd. Nadat de vloer gestort is, heeft [gedaagde01] op 6 en 7 april 2022 nog werkzaamheden in de badkamers afgemaakt.
Wanneer en hoe is de aanneemovereenkomst geëindigd?
2.6.
De kantonrechter komt op basis van de door partijen overgelegde communicatie (per e-mail en WhatsApp) tot het oordeel dat zij de aanneemovereenkomst met wederzijds goedvinden hebben beëindigd op 18 mei 2022.
2.7.
De mededeling van [gedaagde01] van 1 april 2022 dat hij afziet van extra werkzaamheden in de woning, kan niet worden uitgelegd als een mededeling dat hij tekort zal schieten in de nakoming van de overeenkomst waardoor hij in verzuim is geraakt. Deze reactie is in het licht van de onverwachte e-mail van [eiser01] , met de mededeling dat hij het werk van [gedaagde01] heeft laten controleren met als bijlage het rapport van [naam01] , begrijpelijk en mag niet al te letterlijk worden uitgelegd. Bovendien zijn partijen daarna met elkaar verder gegaan, zo blijkt uit de diverse WhatsApp-berichten over en weer, en heeft [gedaagde01] heeft op 6 en 7 april 2022 nog werkzaamheden uitgevoerd.
2.8.
Vervolgens wordt het inderdaad vrij stil. Omdat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de planning, betekent dit niet dat [gedaagde01] daarom tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst. [gedaagde01] kan alleen door tijdverloop in verzuim zijn geraakt als partijen ofwel een (nadere) afspraak over de planning hebben gemaakt, ofwel [eiser01] hem in gebreke heeft gesteld. Beide situaties zijn niet aan de orde.
2.9.
[eiser01] stuurt dan op 10 mei 2022 per WhatsApp aan [gedaagde01] :
“(…) nu jij niks van je laat horen en ik moet aannemen dat jij deze opdracht niet zal afmaken zonder geldige reden, wil ik graag dat jij het geld wat ik heb overgemaakt volledig terugstort op mijn rekening (…).”
Vervolgens stuurt hij op 18 mei 2022 een bericht aan [gedaagde01] dat hij die week de financiën wil afronden. [gedaagde01] reageert daar diezelfde avond op per e-mail met de bevestiging dat hij niet verder zal gaan met de werkzaamheden. Deze wisseling van appberichten en e-mail moet naar het oordeel van de kantonrechter zo worden uitgelegd dat partijen gezamenlijk hebben besloten om de aanneemovereenkomst te beëindigen, met wederzijds goedvinden dus.
2.10.
Omdat de aanneemovereenkomst op 18 mei 2022 met wederzijds goedvinden is beëindigd, kon deze niet bij brief van 3 juni 2022 van de gemachtigde van [eiser01] worden ontbonden. Er was niets meer om te ontbinden.
Moet een van partijen nog iets aan de ander betalen?
2.11.
Uit het voorgaande volgt dat er geen sprake is geweest van verzuim van [gedaagde01] . Omdat geen sprake is van verzuim, is er ook geen grondslag voor de door [eiser01] gevorderde schadevergoeding. Die zal daarom worden afgewezen.
2.12.
Anderzijds is er ook geen grondslag voor het door [gedaagde01] van [eiser01] gevorderde bedrag van € 10.360,10. Artikel 7:764 BW is niet van toepassing, omdat de aanneemovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd. Van een opzegging door [eiser01] is geen sprake geweest en evenmin van een onterechte ontbinding, die dan vóór 18 mei 2022 zou moeten hebben plaatsgevonden.
2.13.
Blijft staan de vraag of [eiser01] aanspraak kan maken op terugbetaling van een deel van de door hem betaalde eerste termijn van € 5.179,80. De kantonrechter oordeelt dat dat niet het geval is. Het uitgangspunt bij het bepalen van het bedrag dat [eiser01] verschuldigd is voor de door [gedaagde01] wel uitgevoerde werkzaamheden, is dat partijen zich (ook) bij de afwikkeling van de overeenkomst jegens elkaar moeten gedragen naar de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 lid 1 en artikel 6:248 lid 1 BW). Tegen die achtergrond oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde01] aanspraak heeft op betaling van de aanneemsom voor het werk dat hij daadwerkelijk heeft uitgevoerd. [gedaagde01] heeft voldoende onderbouwd dat het deel van de aanneemsom dat ziet op de uitgevoerde werkzaamheden hoger is dan het door [eiser01] betaalde bedrag. De kantonrechter ziet geen aanleiding om uit te gaan van het door [eiser01] berekende bedrag, dat is gebaseerd op een beperkt aantal gewerkte uren (welk aantal door [gedaagde01] is betwist), tegen een door [eiser01] geopperd uurtarief en zonder rekening te houden met materiaalkosten.
2.14.
De kantonrechter zal de (redelijke) kosten voor het werk dat [gedaagde01] heeft verricht en waarop hij dus recht heeft vaststellen op het bedrag dat [eiser01] aan [gedaagde01] heeft betaald. De reden om van dit bedrag uit te gaan, is dat [gedaagde01] geen aanspraak heeft gemaakt op een hogere betaling op deze grondslag. [gedaagde01] heeft alleen aanspraak gemaakt op een (extra) schadevergoeding op grond van artikel 7:764 BW Zelfs als de kantonrechter zou bepalen dat het werk een hogere waarde heeft dan het door [eiser01] betaalde bedrag, kan zij dit hogere bedrag daarom niet toewijzen. Omdat [eiser01] bovendien in de procedure zelf ook heeft aangegeven voor wat betreft het verrichte werk genoegen te nemen met het door [eiser01] betaalde bedrag, ligt het voor de hand om van het betaalde bedrag uit te gaan.
2.15.
Dit alles betekent dat [eiser01] geen aanspraak heeft op terugbetaling van enig bedrag. Ook krijgt hij geen schadevergoeding. [gedaagde01] zijnerzijds heeft ook geen aanspraak meer op betaling van enig bedrag door [eiser01] . Over en weer zullen alle vorderingen daarom worden afgewezen. De nevenvorderingen volgen het lot van de hoofdvorderingen en zullen ook worden afgewezen.
Proceskosten
2.16.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, compenseert de kantonrechter de proceskosten in die zin dat iedere partij (in conventie en in reconventie) de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
51909