ECLI:NL:RBROT:2023:501

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
10/145124-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor poging zware mishandeling door met mes steken in bilregio

Op 25 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag door het steken van het slachtoffer met een mes in de bilregio. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 juni 2022, tijdens een confrontatie op een parkeerplaats, het slachtoffer met een mes heeft gestoken, wat resulteerde in een steekwond van drie centimeter. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. Echter, de poging tot zware mishandeling werd wel bewezen geacht. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van acht maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte ook schadevergoeding moest betalen aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 3.498,73, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/145124-22
Datum uitspraak: 25 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. [detentieadres01] ,
raadsman mr. M.A.W. Nillesen, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde (poging doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en het volgen van een ambulante behandeling;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunten officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag op [slachtoffer01] (hierna: het slachtoffer). Op grond van de getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte staat vast dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer met een mes in de bilregio heeft gestoken. Dit levert een poging doodslag op, omdat de verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. In de letselrapportage van de forensisch artsen van Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond (hierna: FARR) is vermeld dat zich in de bilregio onder meer organen en slagaders bevinden. Volgens de FARR-artsen moet een steekverwonding in de bil altijd als een levensbedreigende verwonding worden gezien, en in de aangifte is ook vermeld dat de arts tegen het slachtoffer heeft gezegd dat het slechts enkele centimeters had gescheeld of zij was dood geweest.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair vrijspraak voor de poging doodslag. Er is maar één getuige die heeft gezien dat de verdachte een mes had en daarmee heeft gestoken. Bovendien is er onvoldoende informatie over het mes, de locatie van de impact en de diepte van het steekkanaal om te kunnen vaststellen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Bovendien is niet bekend welke medische interventies nodig zijn geweest bij het slachtoffer. Het slachtoffer is niet gezien door een forensisch arts. Bij de verdachte heeft het opzet op de dood van het slachtoffer ontbroken.
De verdediging heeft voorts betoogd dat de verklaring van het slachtoffer niet voor het bewijs mag worden gebruikt, nu het de verdediging door de rechter-commissaris niet was toegestaan om aan haar bepaalde, relevant geachte, vragen te stellen.
4.3.
Beoordeling
Met betrekking tot de verklaring van het slachtoffer overweegt de rechtbank als volgt. De verdediging heeft nagelaten om aan te geven ten aanzien van welke uitlatingen van het slachtoffer de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad om aan haar vragen te stellen. Evenmin is gemotiveerd aangegeven waarom een en ander relevant is voor enige in het kader van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te beantwoorden vragen. Het verweer wordt dan ook als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Er is geen reden om de verklaring van het slachtoffer uit te sluiten van het bewijs.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting, blijken de volgende feiten en omstandigheden, welke als vaststaand kunnen worden aangenomen.
De verdachte en het slachtoffer waren in de nacht van 11 op 12 juni 2022 met zo’n 20 tot 30 anderen op een parkeerplaats in [plaats01] . De verdachte is op een gegeven moment naar getuige [getuige01] gelopen en heeft haar om kauwgom gevraagd. Zij weigerde hem dit te geven. Het slachtoffer kwam er vervolgens bij en heeft de verdachte begroet. Kort daarna heeft de politie het slachtoffer zwaar bloedend aangetroffen op de motorkap van een auto. Zij bleek na medisch onderzoek een steekwond van drie centimeter in de linker bilregio te hebben.
Volgens het slachtoffer zelf wilde ze tegen de verdachte zeggen dat hij gewoon gezellig moest doen maar kreeg zij die kans niet omdat hij zich omdraaide en haar direct stak. Hij rende weg en zij hoorde hem nog roepen: “
ik heb haar gestoken!”. Deze verklaring van het slachtoffer wordt ondersteund door drie getuigen, waaronder de getuigen [getuige01] en [getuige02] . Getuige [getuige01] verklaart dat de verdachte heftig reageerde op haar weigering hem kauwgom te geven. Het slachtoffer kwam er bij, rende weg en toen zag de getuige dat het slachtoffer was gestoken en bloedde. Getuige [getuige02] verklaart dat zij een mes in de hand van de verdachte heeft gezien en hij ruzie had met een andere jongen die er bij was komen staan. De getuige hoorde de verdachte tegen deze jongen zeggen dat hij hem neer kon steken. Op dat moment kwam het slachtoffer aanlopen, sprak de verdachte aan en maakte de verdachte een stekende beweging naar het slachtoffer met de hand waar de getuige het mes in gezien had. Zij verklaart ook dat de verdachte haar daarna aankeek en zei:
"Ik heb haar gestoken, help haar! Ik heb haar gestoken, ik heb [slachtoffer01] gestoken."Hierop rende de verdachte weg.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken in de linker bilregio.
Naar het oordeel van de rechtbank is er echter onvoldoende bewijs dat dit steken een poging tot doodslag oplevert. Getuige [getuige02] omschrijft het mes waarmee de verdachte heeft gestoken als
“een uitklapmes, het zilveren gedeelte (lemmet) was zo lang als de breedte van mijn hand, ongeveer 10-12 centimeter”. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaring. De rechtbank sluit ook niet uit dat het steken met een dergelijk mes - hoewel relatief klein - in beginsel dodelijk letsel kan veroorzaken. Het dossier laat echter een aantal essentiële vragen onbeantwoord.
In het dossier zijn gevoegd een verklaring van een forensisch arts en een forensisch medische letselverklaring. Beide zijn gebaseerd op de medische informatie van artsen van het Albert Schweitzer Ziekenhuis, die het letsel uit eigen waarneming hebben beoordeeld. Het letsel is niet door een forensisch arts gezien. De informatie verkregen van het ziekenhuis luidt:
“Er was sprake van een weefselverscheuring van ca. 3cm in de linker onderbuik/ linker bil regio, door de arts benoemd als steekwond.
Beeldvormend onderzoek toonde:
- Een bloeding ter hoogte van de linker bilspieren.
- Geen afwijkingen/bloedingen in de buik.
Op 21-06-2022 kwam betrokkene op controle. Er werd een bloeduitstorting gezien ter plaatse van de link onderbuik-bil-been regio.”
In de forensisch medische letselverklaring is verder de informatie verwerkt die verkregen is vanuit het radiologisch onderzoek (CT-scan) in het ziekenhuis. Op basis daarvan wordt aangegeven dat sprake was van een actieve bloeding in de linker bilspieren.
Op basis van deze informatie kan de rechtbank niet vaststellen met hoe veel kracht de verdachte heeft gestoken, hoe diep de steekwond was en waar deze zich bevond ten opzichte van slagaderen, organen en vitale delen. Het is dus onduidelijk wat het risico op een dodelijke verwonding was en daarmee ook of de verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Daarbij vindt de rechtbank ook relevant dat uit de forensisch medische letselrapportage volgt dat de potentiële fataliteit van een steekwond in de bilregio (in het algemeen, in de gevonden studies) 0 tot 13 procent is.
De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanknopingspunten in het dossier voor het oordeel dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Het betoog van de verdediging snijdt hout op dit punt.
Voor de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ligt dit anders. De wond bloedde hevig, was drie centimeter breed en in de bilregio bevinden zich verschillende belangrijke organen. Door de verdachte met een mes in de bilregio te steken, heeft de verdachte dan ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.4.
Conclusie
De poging tot doodslag is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De poging tot zware mishandeling is wel wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 12 juni 2022 te [plaats01] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
met een mes een stekende beweging in de bilregio van die [slachtoffer01] heeft gemaakt, waarbij die [slachtoffer01] een steekwond in de bilregio heeft opgelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan ook worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer met een mes in de bilregio te steken. Zij begroette hem vriendelijk en hij stak haar meteen. Dit kwam voor haar - begrijpelijkerwijs - helemaal uit het niets. Het voorval heeft veel impact op haar gehad, zowel lichamelijk als geestelijk. Zij is in het ziekenhuis opgenomen geweest, heeft drie weken met krukken moeten lopen, moest zich laten verzorgen, en heeft nog (lang) last (gehad) van de wond. Het gebeuren heeft bij het slachtoffer gezorgd voor stress, depressieve klachten, slecht slapen, herbelevingen en piekeren. De verdachte heeft voor het incident geen verantwoordelijkheid genomen en heeft kennelijk geen aanleiding gezien om zijn excuses aan te bieden aan het slachtoffer. In plaats daarvan heeft hij ook ter terechtzitting volhard in zijn ontkenning. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen aan het slachtoffer schade toegebracht maar hij heeft ook bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 16 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 31 augustus 2022. De reclassering schrijft daarin onder meer:
“Betrokkene schetst ons een beeld dat hij zijn leven op de diverse leefgebieden goed op orde heeft en geen begeleiding vanuit instanties nodig heeft. Hij zegt zijn eigen problemen op te kunnen lossen. Uitgaande van de ernst en aard van onderhavig delict en vermindering van de kans op recidive zijn wij van mening dat betrokkene bij schuldig bevinding aan het ten laste gelegde baat heeft bij het opleggen van reclasseringstoezicht, met daarbij de verplichting tot het volgen en voltooien van een ambulante psychische behandeling. Bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde zien wij bij betrokkene mogelijke problemen in het omgaan met onmacht situaties. Wij vinden het belangrijk dat betrokkene binnen een ambulante psychische behandeling handelingsalternatieven krijgt aangereikt om op een adequate wijze met problemen, anderen en zichzelf om te leren gaan. Wij zijn van mening dat het op positieve wijze voltooien van een ambulante psychische behandeling door betrokkene, de kans op recidive naar de toekomst zou kunnen doen verkleinen. Betrokkene komt ambivalent op ons over om een ambulante behandeling (agressiebehandeling) en reclassering toezicht op positieve wijze te gaan voltooien”.
De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden, inhoudende - kort gezegd - een meldplicht bij de reclassering, het deelnemen aan ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank gekeken naar de richtlijnen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin is als oriëntatiepunt voor een zware mishandeling met behulp van een wapen (dus het voltooide delict) een jaar gevangenisstraf opgenomen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf van acht maanden gevangenisstraf passend en geboden. Hiervan wordt het voorarrest afgetrokken. De op te leggen straf is substantieel lager dan door de officier van justitie geëist, nu de rechtbank poging doodslag niet bewezen acht. Omdat de verdachte op de dag van de zitting al 214 dagen in voorarrest had gezeten, is er geen ruimte meer voor een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. Aan de vordering tot dadelijke uitvoerbaarheid daarvan komt de rechtbank vanzelfsprekend ook niet toe.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd het slachtoffer [slachtoffer01] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 6.225,31 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.100,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde eigen risico, de daggeldvergoeding voor het ziekenhuisverblijf, en de vergoedingen voor huishoudelijke hulp, medische spullen, kleding en het openbaar vervoer volledig moeten worden toegewezen. Hij heeft verzocht de gevorderde kosten voor de misgelopen inkomsten en het extra collegegeld te matigen tot een bedrag van € 139,44 respectievelijk € 528,-. De gevorderde immateriële schade komt volgens hem voor volledige vergoeding in aanmerking. Hij heeft verzocht de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. De officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de wettelijke rente verzocht.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen het gevorderde eigen risico en de kosten voor de kleding voor vergoeding in aanmerking komen. Voor het overige heeft hij de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd, dan wel dat zij in een te ver verwijderd verband staan met het delict. Zijn verweer ten aanzien van de immateriële schade strekt tot afwijzing dan wel matiging van de vordering bij gebreke van (medische en juridische) onderbouwing.
8.3.
Beoordeling
Vergoeding van materiële en immateriële schade
De rechtbank zal een bedrag van € 998,73 toewijzen ten titel van materiële schadevergoeding. Dat bedrag bestaat uit vergoedingen van het eigen risico (€ 385,-), de aanschaf van de medische spullen (€ 16,35), ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 62,-), huishoudelijke hulp (€ 222,-), gederfde inkomsten (€ 139,44) en de beschadigde kledingstukken (€ 173,94). Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze posten voldoende onderbouwd en staan zij in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde daarnaast rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Zij heeft lichamelijk letsel opgelopen, zodat zij op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De rechtbank begroot die schade op basis van de onderbouwing die de benadeelde partij heeft gegeven en onder verwijzing naar de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (letselcategorie 2) naar billijkheid op € 2.500,-.
In totaal wordt dus een bedrag van € 3.498,73 toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Het te vergoeden bedrag van € 3.498,73 moet worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 juni 2022. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten van de tenuitvoerlegging.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.498,73, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Ook wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 3.498,73 (zegge: drieduizend vierhonderdachtennegentig euro en drieënzeventig cent), bestaande uit € 998,73 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 3.498,73 (hoofdsom, zegge: drieduizend vierhonderdachtennegentig euro en drieënzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.498,73 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
44 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en E.C. Harting, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 12 juni 2022 te [plaats01] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
met een (groot) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal, een slaande en/of stekende beweging naar/in de richting van de bilregio, dan wel de buik(streek) en/of lies(streek), althans het lichaam van die [slachtoffer01] heeft gemaakt, waarbij die [slachtoffer01] één of meerdere snijwonden/steekwonden in de bilregio, dan wel de buik(streek) en/of lies(streek), althans het lichaam, heeft opgelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.