ECLI:NL:RBROT:2023:502

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
10/177950-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maximale taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor poging tot doodslag en mishandeling van drie maanden oude dochtertje

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling van zijn drie maanden oude dochter. De verdachte heeft handelingen verricht die de normale omgang met een baby ver te boven gaan, waarbij hij zijn dochter meerdere keren aan haar enkels optilde en haar ondersteboven hield. Dit leidde tot ernstige verwondingen en de rechtbank oordeelde dat de kans op de dood van het kind aanzienlijk was. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een posttraumatische stressstoornis en een gebrek aan copingmechanismen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank besloot tot een maximale taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte moet zich melden bij de reclassering en meewerken aan huisbezoeken. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer, maar ook de verbeterde omstandigheden van de verdachte, waaronder een stabiele thuissituatie en een succesvolle behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/177950-22
Datum uitspraak: 25 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. M.A. van de Weerd, advocaat te ’s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan huisbezoeken.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 primair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Hoewel er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer, heeft de verdachte deze kans niet aanvaard. Voor aanvaarding moet sprake zijn van bewustzijn, kennis en een bepaalde wil en die ontbraken bij de verdachte.
4.1.2.
Beoordeling
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te komen dient de rechtbank vast te stellen dat het opzet van de verdachte - al dan niet in voorwaardelijke zin - op de dood van het slachtoffer was gericht. Dat de verdachte de bedoeling had om het slachtoffer te doden, is niet bewezen en daar gaat de rechtbank ook niet vanuit. Met betrekking tot de vraag of de verdachte daar voorwaardelijk opzet op heeft gehad overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. In het arrest van 12 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:982) heeft de Hoge Raad dit nader gespecificeerd door te overwegen dat er sprake moet zijn van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg zal intreden.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer, zijn destijds drie maanden oude dochtertje, meerdere malen aan haar beentjes omhoog heeft getild vanaf de commode. Hij had haar bij de enkels vast waardoor ze ondersteboven kwam te hangen. De eerste keer heeft de verdachte haar alleen in de lucht gehouden en bij de tweede keer heeft hij haar heen en weer geslingerd om een reactie te krijgen. De derde keer heeft hij haar opnieuw heen en weer geschud. Dit keer harder dan de vorige keren. De verdachte heeft aan de reclassering verklaard dat hij op dat moment slecht tegen het huilen van [slachtoffer01] kon en dat hij woede en agressie in zich voelde opkomen. Hij voelde dat hij op ontploffen stond. Deze verklaring is ter terechtzitting aan de verdachte voorgehouden en hij heeft een en ander bevestigd. De bewegingen die het slachtoffer tijdens het heen en weer slingeren maakte waren onnatuurlijk. Haar onderlichaam was aan de ene kant en de verdachte bewoog zijn handen in tegenovergestelde richting waarbij het slachtoffer met haar hoofd tegen de commode is gekomen.
De kans dat een baby van drie maanden overlijdt als gevolg van dergelijke krachtuitoefeningen is naar algemene maatstaven aanmerkelijk te noemen. Dit is ook vastgesteld door de forensisch arts van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), die heeft gerapporteerd dat het ondersteboven aan de enkels optillen en snel in diverse richtingen heen en weer schudden van een kind als gevaarlijk en potentieel fataal is aan te merken. Er was dus sprake van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van het handelen van de verdachte. Het lichaam, en in bijzonder het hoofd, van een kindje van drie maanden is bijzonder kwetsbaar. Dit mag bij eenieder, en dus ook bij de verdachte, als bekend worden verondersteld.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht waren op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zou intreden.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 7 juli 2020 tot en met 13 oktober 2020 te [plaats01] ,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om zijn dochter [slachtoffer01] (geboren [geboortedatum02] 2020) opzettelijk van het leven te beroven, haar aan haar enkels heeft vastgepakt en vervolgens ondersteboven heeft gehouden en vervolgens haar in tegengestelde richtingen heeft geschud of geslingerd, waarbij bij een keer haar hoofd hard tegen een kast is aangekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 7 juli 2020 tot en met 13 oktober 2020 te [plaats01]
zijn dochter [slachtoffer01] (geboren [geboortedatum02] 2020) heeft mishandeld door:
- haar in de lucht te gooien en haar met kracht (in de val) vast te grijpen (waardoor blauwe plekken zijn ontstaan) en
- onverhoeds en met kracht zijn duim in haar oor te steken (waardoor er een zogenaamd bloemkooloor is ontstaan),
en aldus handelingen heeft verricht die de normale omgang met en hantering van een baby ruim te boven gaan, handelingen die gepaard gingen met forse krachtsinwerkingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..poging tot doodslag;

2..mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op en mishandeling van de - op dat moment - drie maanden oude [slachtoffer01] , zijn eigen dochtertje. De verdachte heeft handelingen verricht die de normale omgang met een baby ruim te boven gaan en die gepaard gingen met forse krachtsinwerkingen. Hij heeft daarmee de gezondheid van [slachtoffer01] ernstig in gevaar gebracht. Door de handelingen van de verdachte heeft [slachtoffer01] letsel opgelopen en het is slechts een kwestie van geluk dat het letsel relatief beperkt is gebleven en het slachtoffer - naar het zich laat aanzien - daarvan in haar verdere leven geen (fysiek) nadeel zal ondervinden. Het betreft dan ook zeer ernstige feiten. Dit wordt versterkt door de omstandigheid dat [slachtoffer01] een zeer jong, kwetsbaar en weerloos kindje was en de verdachte als vader de zorg over hem had en haar juist voor gevaar diende te behoeden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 7 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
7.3.2.
Rapportages
Triple Pro Justitia-rapportage
Psychiater [naam01] , klinisch psycholoog [naam02] en forensisch milieuonderzoeker [naam03] hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 juni 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is lijdende aan een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) met uitgestelde expressie. Tevens is er sprake van vermijdende persoonlijkheidstrekken en niet adequate coping bij spanningen of conflicten. Deze problematiek bestond ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedde de gedragskeuzes van de verdachte.
De ten laste gelegde feiten zijn op verschillende momenten gepleegd. De verdachte scheidt het moment van de agressiedoorbraak (waarbij [slachtoffer01] de ernstige verwondingen zou hebben opgelopen) van de overige verwondingen, die hij verklaart door ‘onhandigheid’, toegebracht te hebben in een positieve stemming. Ook de laatste momenten zijn potentieel schadelijk voor [slachtoffer01] , want ook hierbij liep zij verwondingen op. Met het opgooien of met het met één hand vasthouden van de nog zeer kwetsbare [slachtoffer01] stelde de verdachte haar in ieder geval bloot aan een fors risico. Als dit gedrag niet het gevolg is van controleverlies bij spannings- of agressieopbouw, dan in ieder geval van een ernstig inadequate afstemming tussen vader en kind. In de periode voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten was er bij de verdachte sprake van groter dan gemiddelde spanningen en stress, die hij niet voldoende kon reguleren als gevolg van zijn vermijdende coping. In de constellatie van onrijpheid/onvolwassenheid, conflictvermijding en opgekropte woede pleegde de verdachte de ten laste gelegde feiten. De spanningsopbouw, veroorzaakt door de sterke conflictvermijding, de gebrekkige agressieregulatie en de onverwerkte woede spelen een rol in de agressiedoorbraak bij het laatste en meest schadelijke incident. De onderliggende traumatisering en de geconstateerde problematiek werkte hier in sterke mate door in het handelen van de verdachte. Bij het laatste incident achten de deskundigen de verdachte in een sterk verminderde mate dan de gemiddeld normale volwassene in staat over zijn wil te beschikken. De overige incidenten, waarschijnlijk leidend tot minder letsel, hangen wel samen met de geconstateerde onrijpheid/onvolwassenheid, maar zijn daar niet geheel door te verklaren. De verdachte was zich immers wel bewust van de ongepastheid van zijn gedrag. De deskundigen adviseren om deze feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De inschatting van de deskundigen is dat het risico op herhaling met de reeds ingezette behandelinterventies en toezicht in ieder geval op de korte termijn niet groot zal zijn. Voor de toekomst is de prognose onzeker. De verdachte zal moeten veranderen met behulp van de verschillende therapieën. De PTSS is goed behandelbaar, maar dit zal gezien de chronische traumatisering en de comorbide problematiek wel tijd vergen. Zijn vermijdende coping bij spanningen, zijn neiging eigen grenzen over te gaan en de onvoldoende afstemming jegens anderen zijn minder eenvoudig te benaderen. Deze zijn immers sterk verweven met zijn onrijpe persoonlijkheid. Dat betekent dat de prognose voor herhaling van een ernstig agressief incident als gevolg van controleverlies mogelijk gunstiger is dan die als gevolg van onvoldoende afstemming welke leidt tot ‘onvoorzichtig gedrag’. Voor de toekomst worden serieuze knelpunten voorzien. Naast de gebruikelijke belasting binnen een gezin met jonge kinderen is ook sprake van relatie- en systeemproblematiek. De verdachte registreert onvoldoende zijn spanningen en hij mist adequate coping. Er zijn diverse stressoren die de situatie op scherp kunnen zetten. De verdachte heeft behandeling gezocht, die bestaat uit cognitieve gedragstherapie en traumabehandeling. De uitkomst van deze intensieve behandelingen is echter onzeker. Het is niet te voorspellen in hoeverre de verdachte in staat zal zijn zich meer autonoom te ontwikkelen, waardoor hij zijn grenzen beter kan bewaken en die van anderen beter kan inschatten. Daarnaast is er nog het risico van de beperkte afstemming met zijn dochter en zijn bewezen ‘onhandigheid’, die moeilijk te voorspellen is en bewezen heeft een bedreiging te vormen voor de veiligheid van het kind.
Reclasseringsrapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 oktober 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De leefgebieden relatie met partner, gezin en familie, psychosociaal functioneren en houding houden verband met het delictgedrag van de verdachte en blijven, ondanks beëindiging van diverse hulpverleningstrajecten, als aandachtspunt staan. De rest van de leefgebieden zijn positief te noemen. De verdachte heeft diploma’s behaald en heeft al jaren een vaste baan. Er zijn geen financiële problemen. De verdachte heeft samen met zijn echtgenote een koopwoning. Het stel heeft een steunend sociaal netwerk en ze hebben ervoor gekozen om hun relatie voort te zetten. Inmiddels hebben zij de zorg voor een tweede dochter. Naar aanleiding van de ten laste gelegde feiten werd hun oudste dochter uit huis geplaatst. De Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdbescherming kwamen in beeld en de verdachte startte een behandeltraject bij De Waag. Binnen een half jaar werd hun dochter weer thuisgeplaatst. Op dit moment zijn er geen lopende hulpverleningstrajecten meer. Desondanks blijven de bevindingen van het Triple Pro Justitia-onderzoek staan. Het is niet realistisch te verwachten dat er directe gedragsverandering kan plaatsvinden. Dat is een proces dat zich jaren zal moeten voortzetten en gericht moet zijn op bewustwording van de eigen emoties, gedragingen en grenzen. Bovendien kunnen de bevindingen van het diagnostisch onderzoek dat de Raad voor de Kinderbescherming heeft laten uitvoeren hierin ook worden meegenomen. In dit onderzoek werden de emotionele tekorten bij zowel vader als moeder waargenomen en was het advies om de uithuisplaatsing alsmede de ondertoezichtstelling voort te zetten, hetgeen werd afgewezen.
Gezien dit geheel kan de kans op recidive en letselschade (in de toekomst) niet worden uitgesloten en om de veiligheid dan wel ontwikkeling van de twee kinderen te kunnen waarborgen is een toezicht binnen het gezin vereist.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde en in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde. Bij de verdachte bestond immers tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarvoor is redengevend de ouderdom van de zaak (er is inmiddels ruim twee en half jaar verstreken sinds de bewezen feiten), de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden van hem en zijn gezin. De verdachte en zijn echtgenote hebben ervoor gekozen hun relatie voort te zetten en zij hebben inmiddels een tweede dochter. De verdachte heeft een vaste baan en hij heeft samen met zijn echtgenote een koopwoning. Het gezin heeft geen financiële problemen. De verdachte heeft in vrijwillig kader een behandeling bij De Waag gevolgd en succesvol afgerond en heeft een nagenoeg blanco strafblad. Er zijn geen signalen dat er nog steeds een onveilige situatie voor de kinderen van de verdachte bestaat. De Raad voor de Kinderbescherming doet nog wel aanvullend onderzoek om te bezien of alsnog toezicht (in welke vorm dan ook) noodzakelijk is. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan grote gevolgen hebben voor het werk van de verdachte en de financiële situatie van het gezin, aangezien zijn echtgenote geen inkomen heeft. Gelet op deze zwaarwegende persoonlijke belangen, waaronder ook die van het slachtoffer, zal de rechtbank de maximale taakstraf opleggen in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Hoewel de reclassering geen straf met bijzondere voorwaarden heeft geadviseerd, ziet de rechtbank daartoe wel aanleiding. Uit de Triple Pro Justitia-rapportage van 4 juni 2020 volgt dat de deskundigen destijds van oordeel waren dat de noodzakelijke interventies om de kans op recidive te verkleinen reeds waren ingezet. De verdachte kreeg individuele behandeling, er werden relatiegesprekken gevoerd met de verdachte en zijn partner en er was begeleiding en toezicht bij de opvoeding van hun dochter. De deskundigen adviseerden reclasseringstoezicht als extra zekerheid. Uit het reclasseringsrapport van 21 oktober 2022 volgt dat alle hulpverleningstrajecten inmiddels zijn gestopt. De reclassering concludeert dat de bevindingen van het Triple Pro Justitia-onderzoek blijven staan en dat het niet realistisch is dat er directe gedragsverandering kan plaatsvinden bij de verdachte. Dat is een proces dat zich jaren moet voortzetten. De kans op recidive dan wel letselschade in de toekomst kan niet worden uitgesloten en om de veiligheid dan wel ontwikkeling van de twee kinderen te kunnen waarborgen is er volgens de reclassering een toezicht binnen het gezin vereist. De officier van justitie heeft op de terechtzitting laten weten dat hij overleg had gevoerd met de reclassering en deze gaf aan wel mogelijkheden te zien het gezin te monitoren en te begeleiden. Gelet op vorenstaande zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijk strafdeel stellen een meldplicht bij de reclassering opleggen en de verplichting om mee te werken aan huisbezoeken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
234 (tweehonderdvierendertig) urente verrichten
taakstrafresteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast
voor de duur van 117 dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (een) jaar;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. De veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal gedurende de proeftijd meewerken aan huisbezoeken door de reclassering;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en E.C. Harting, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 7 juli 2020 tot en met 13 oktober 2020 te [plaats01] ,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om zijn dochter [slachtoffer01] (geboren [geboortedatum02] 2020) opzettelijk van het leven te beroven, haar aan haar enkels heeft vastgepakt en vervolgens ondersteboven heeft gehouden en vervolgens haar in tegengestelde richtingen heeft geschud, gezwaaid of geslingerd, waarbij bij een keer haar hoofd hard tegen een kast is aangekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 7 juli 2020 tot en met 13 oktober 2020 te [plaats01] ,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om aan zijn dochter [slachtoffer01] (geboren [geboortedatum02] 2020) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, haar aan haar enkels heeft vastgepakt en vervolgens ondersteboven heeft gehouden en vervolgens haar in tegengestelde richtingen heeft geschud, gezwaaid of geslingerd, waarbij bij een keer haar hoofd hard tegen een kast is aangekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 7 juli 2020 tot en met 13 oktober 2020 te [plaats01]
zijn dochter [slachtoffer01] (geboren [geboortedatum02] 2020) heeft mishandeld door:
- haar in de lucht te gooien en haar met kracht (in de val) vast te pakken of vast te grijpen (waardoor blauwe plekken zijn ontstaan) en
- onverhoeds en met kracht zijn duim in haar oor te steken (waardoor er een zogenaamd bloemkooloor is ontstaan),
en aldus c.q. in ieder geval handelingen heeft verricht die de normale omgang met en hantering van een baby ruim te boven gaan, handelingen die gepaard gingen met forse krachtsinwerkingen.