ECLI:NL:RBROT:2023:508
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak hebben opposanten verzet ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2022, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om van hun beroep kennis te nemen. De rechtbank oordeelde dat opposanten geen beroep hadden ingesteld tegen een besluit van een bestuursorgaan, zoals vereist onder de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposanten voerden aan dat zij geen uitnodiging voor de zitting hadden ontvangen en dat er sprake was van ambtelijke willekeur en oneerlijke behandeling door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, dat hen de gevraagde standplaatsvergunningen had geweigerd.
De verzetrechter moest beoordelen of de eerdere uitspraak zonder zitting terecht was gedaan. De rechtbank had in de eerdere uitspraak overwogen dat de brief van opposanten, waarin zij om toestemming vroegen voor een vaste horecakiosk, niet als beroepschrift kon worden aangemerkt omdat deze niet gericht was tegen een Awb-besluit. De verzetrechter concludeerde dat er geen twijfel was over de eerdere uitspraak en dat de rechtbank terecht onbevoegd was verklaard. Het verzet van de opposanten werd ongegrond verklaard, en de buiten-zittinguitspraak bleef in stand. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak werd gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier, en vond plaats op 30 januari 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.