ECLI:NL:RBROT:2023:5127

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
10229147
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op dwaling in koopovereenkomst van inventaris en goodwill van een kap- en beautysalon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres01] en [gedaagde01] over een koopovereenkomst. [eiseres01] had de inventaris en goodwill van de kap- en beautysalon [bedrijf01] gekocht voor € 25.000,- exclusief btw. Na de aankoop bleek dat de vuurwerkverkoopvergunning, die essentieel was voor de exploitatie van de salon, niet overdraagbaar was vanwege het uitsterfbeleid van de gemeente Rotterdam. [eiseres01] stelde dat zij onder invloed van dwaling had gehandeld en vorderde een schadevergoeding van € 15.000,- plus rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter oordeelde dat het beroep op dwaling niet slaagde, omdat [eiseres01] onvoldoende had aangetoond dat [gedaagde01] op de hoogte was van het uitsterfbeleid en dat hij haar daarover had moeten informeren. Wel werd [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van € 65,- voor het niet leveren van vijf föhns en één tondeuse, maar de overige vorderingen van [eiseres01] werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10229147 CV EXPL 22-37256
datum uitspraak: 9 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: M. Hennen,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 29 november 2022, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde01] op de rolzitting van 15 december 2022;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 14 april 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde01] was vennoot van [bedrijf01] v.o.f. (hierna: [bedrijf01] ), een kap- en beautysalon in Rotterdam. Bij [bedrijf01] werd ook vuurwerk verkocht, waarvoor de gemeente Rotterdam een vuurwerkverkoopvergunning had afgegeven. Op 1 januari 2020 is [bedrijf01] ontbonden.
2.2.
Nadat [eiseres01] de salon van [bedrijf01] had bezichtigd, hebben partijen overeenstemming bereikt over de verkoop van de inventaris (waaronder twee airco’s, vijf föhns en vijf tondeuses) en goodwill van [bedrijf01] aan [eiseres01] voor € 25.000,- exclusief btw. De koopovereenkomst vermeldt 1 oktober 2021 als datum van overeenstemming.
2.3.
Per e-mail van 11 november 2021 heeft mevrouw [naam01] , werkzaam bij de DCMR, voor zover van belang, het volgende geschreven aan [eiseres01] :
“Op 4 oktober 2021 ben ik telefonisch benaderd door de heer [gedaagde01] van [bedrijf01] , gevestigd aan [adres01] in Rotterdam.
De heer [gedaagde01] heeft aangegeven dat hij zijn zaak wil verkopen inclusief verkoopvergunning.
Ik heb aangegeven dat dit een probleem is. Vuurwerkverkoopvergunningen zijn locatie- en
persoonsgebonden. Verder geldt dat er in Rotterdam een uitsterfbeleid en dat een nieuwe
verkoopvergunning aan nieuwe exploitant mogelijk niet verlengd gaat worden. Zeker niet omdat de heer [gedaagde01] zich uitgeschreven had uit het handels register van de Kamer van Koophandel en dat daardoor de verkoopvergunning was vervallen.”
2.4.
Per brief van 26 januari 2022 heeft de gemachtigde van [eiseres01] [gedaagde01] gesommeerd om binnen twee weken € 15.000,- te betalen aan [eiseres01] . In de brief staat verder, voor zover van belang, het volgende:
“Verschillende spullen waren dus niet aanwezig, föhns en tondeuses, of werkten niet naar behoren, zoals de airco’s. (…)
Ook zijn er twee airco's overgenomen die stuk bleken te zijn. Tijdens de bezichtiging meldde u dat de batterijen alleen leeg waren, maar deze wel naar behoren werken. Cliënt heeft dit van u aangenomen op goed vertrouwen, maar helaas bleek dit niet de waarheid te zijn en heeft een externe inspecteur ook vastgesteld dat deze stuk waren. Voor de demontage van deze twee airco's heeft cliënt een bedrag ad. € 1.331,00 moeten betalen. Daar komt dan nog een bedrag voor twee nieuwe airco's te leveren en te monteren bij ad. € 9.800,00.”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 15.000,- aan hoofdsom met wettelijke (handels)rente vanaf 26 januari 2022 en € 925,- aan buitengerechtelijke kosten;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres01] baseert haar eis op het volgende. De koopovereenkomst is tot stand gekomen onder invloed van dwaling (artikel 6:228 sub a en b BW). Voor [eiseres01] vormde de vuurwerkvergunning een essentieel onderdeel van de overeenkomst, maar achteraf is gebleken dat [eiseres01] geen vuurwerkvergunning kon aanvragen vanwege het uitsterfbeleid dat de gemeente Rotterdam hanteert. [gedaagde01] was op de hoogte van het uitsterfbeleid en had [eiseres01] daarover moeten informeren. [eiseres01] wenst de overeenkomst daarom gedeeltelijk te vernietigen. Een billijke vergoeding van € 10.000,- voor het mislopen van de beoogde vuurwerkverkoopomzet vindt [eiseres01] redelijk. Daarnaast is [gedaagde01] tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst (artikel 6:74 BW), omdat vijf föhns en één tondeuse niet zijn geleverd door [gedaagde01] en twee airco’s defect waren. Bovendien zaten er schimmelplekken op het plafond. De schade vanwege deze tekortkomingen bedraagt € 5.000,-.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Er is geen sprake van dwaling. [gedaagde01] was niet op de hoogte van het uitsterfbeleid en daarnaast heeft [eiseres01] een zelfstandige onderzoeksplicht met betrekking tot het vergunningenbeleid van de gemeente. Het klopt dat [gedaagde01] per abuis vijf föhns en één tondeuse heeft meegenomen. [gedaagde01] betwist wel dat de airco’s kapot waren en bovendien heeft hij nooit de kans gekregen om de airco’s te herstellen. De schimmelplekken waren ten tijde van de verkoop bekend bij [eiseres01] en de schimmelplekken gaan [gedaagde01] verder ook niet aan, aangezien hij geen eigenaar van het pand was, maar huurder.

4.De beoordeling

Het beroep van [eiseres01] op dwaling slaagt niet
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat [eiseres01] tijdens de mondelinge behandeling heeft verduidelijkt dat - anders dan de dagvaarding vermeldt - tussen partijen niet is overeengekomen dat de vuurwerkvergunning zou worden overgenomen door [eiseres01] . Daarnaast heeft [eiseres01] verduidelijkt dat zij - ook anders dan de dagvaarding vermeldt - niet het standpunt inneemt dat [gedaagde01] haar had moeten vertellen dat de vuurwerkvergunning van [bedrijf01] niet overdraagbaar was en was komen te vervallen door de ontbinding van [bedrijf01] .
4.2.
Volgens [eiseres01] is de feitelijke grondslag van de dwaling dat [gedaagde01] op de hoogte was van het uitsterfbeleid dat de gemeente hanteert met betrekking tot vuurwerkverkoopvergunningen en dat [gedaagde01] haar daarover had moeten informeren. De kantonrechter verwerpt het beroep van [eiseres01] op dwaling (artikel 6:228 sub a en b BW), omdat [eiseres01] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde01] voor het sluiten van de koopovereenkomst wist dat de gemeente een uitsterfbeleid hanteert met betrekking tot vuurwerkverkoopvergunningen. [eiseres01] heeft in dat verband slechts verwezen naar de e-mail van mevrouw [naam01] van de DCMR (zie 2.3), maar daaruit volgt niet dat zij [gedaagde01] over het uitsterfbeleid heeft geïnformeerd. Uit die e-mail volgt slechts dat [gedaagde01] - nadat partijen op 1 oktober 2021 overeenstemming hadden bereikt over de verkoop van de inventaris en de goodwill van [bedrijf01] - contact heeft opgenomen met de DCMR omdat hij de vuurwerkverkoopvergunning wilde overdragen aan [eiseres01] . Uit de e-mail kan slechts worden afgeleid dat mevrouw [naam01] daarop heeft aangegeven dat dit een probleem is omdat een vuurwerkverkoopvergunning locatie- en persoonsgebonden is. Mevrouw [naam01] schrijft vervolgens in haar e-mail aan [eiseres01] wel dat er een uitsterfbeleid geldt, maar zij schrijft niet dat zij dit heeft medegedeeld aan [gedaagde01] . [gedaagde01] betwist ook dat mevrouw [naam01] dat heeft gedaan. [eiseres01] heeft verder geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, zouden kunnen leiden tot het oordeel dat [gedaagde01] op de hoogte was van het uitsterfbeleid. Voor het opdragen van bewijs is daarom geen aanleiding.
[gedaagde01] moet € 65,- aan schade vergoeden
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde01] ook na de brief van 26 januari 2022 (zie 2.4) heeft nagelaten om vijf föhns en één tondeuse aan [eiseres01] te leveren. Daarmee is [gedaagde01] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en verkeert hij in verzuim. Daarom moet hij de schade vergoeden die [eiseres01] daardoor lijdt (artikel 6:74 BW). Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] gesteld dat de vijf föhns gezamenlijk een waarde vertegenwoordigden van € 25,- en de tondeuse een waarde van € 40,-. Dat heeft [eiseres01] niet concreet weersproken, zodat de kantonrechter uitgaat van die bedragen. Dat betekent dat € 65,- aan schadevergoeding vanwege het niet leveren van vijf föhns en één tondeuse wordt toegewezen.
4.4.
[gedaagde01] is daarentegen niet aansprakelijk voor de (volgens [eiseres01] ) defecte airco’s. Niet alleen staat niet vast dat de airco’s defect waren (dat blijkt namelijk nergens uit en [gedaagde01] betwist dat), maar [gedaagde01] is ook niet in verzuim komen te verkeren. In de brief van 26 januari 2022 heeft [eiseres01] direct aanspraak gemaakt op schadevergoeding vanwege het demonteren en het vervangen van de airco’s. Gesteld noch gebleken is echter dat [gedaagde01] daarvoor in de gelegenheid is gesteld om de (defecte) airco’s binnen een redelijke termijn te (laten) herstellen. Dat had op grond van artikel 6:82 BW wel gemoeten. De schadevergoeding die [eiseres01] eist voor het vervangen van de airco’s is dus niet toewijsbaar.
4.5.
[gedaagde01] is ook niet aansprakelijk voor schade die voortvloeit uit de schimmelplekken in de salon, omdat hij niet tekortgeschoten is in de nakoming van een verbintenis met [eiseres01] . [eiseres01] heeft niet weersproken dat zij voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst de salon heeft bezichtigd en de schimmelplekken in de salon toen heeft gezien. Partijen zijn vervolgens niet overeengekomen dat [gedaagde01] de schimmelplekken zou verwijderen. Daarbij geldt ook dat [gedaagde01] slechts huurder was van het pand waarin [bedrijf01] was gevestigd.
Weliswaar kan van een huurder worden verlangd dat hij - afhankelijk van de oorzaak - schimmelplekken verwijdert, maar die verplichting van de huurder geldt ten opzichte van de verhuurder (artikel 7:217 BW). [eiseres01] kan daar dus geen beroep op doen, indien en voor zover zij dat bedoeld heeft te doen.
Rente
4.6.
De primair geëiste wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW wordt afgewezen, omdat het toegewezen bedrag een schadevergoeding is en dus niet voortvloeit uit een handelsovereenkomst. De subsidiair geëiste wettelijke rente van artikel 6:119 BW wordt toegewezen vanaf 10 februari 2022, omdat voor toewijzing vanaf een eerdere datum geen deugdelijke grondslag is gesteld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen tot een bedrag van € 48,40. De eis van [eiseres01] heeft geen betrekking op één van de situaties waarop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De vraag of [gedaagde01] buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is, moet dan ook worden getoetst aan de eisen uit het Rapport Voorwerk II in combinatie met het Rapport BKG-integraal. [eiseres01] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht in het kader van de schadevergoeding voor de vijf föhns en de tondeuse. Het bedrag van € 48,40 inclusief btw acht de kantonrechter redelijk, gelet op de hiervoor toegewezen hoofdsom en de daarvoor geldende tarieven.
Proceskosten
4.8.
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. Daarom ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen € 113,40 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 65,- vanaf 10 februari 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
49039