In deze zaak, die op 15 juni 2023 door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een huurder, aangeduid als [eiser01], en de hospitaverhuurder, aangeduid als [gedaagde01]. [eiser01] heeft in maart 2021 een kamer gehuurd van [gedaagde01] voor € 400,- per maand. De huurovereenkomst is ontstaan toen [eiser01] op zoek was naar een tijdelijke woonruimte. In december 2022 heeft [gedaagde01] [eiser01] meegedeeld dat hij binnen drie maanden de woning moest verlaten vanwege spanningen tussen hen. [eiser01] weigerde te vertrekken en heeft zich ingeschreven op het adres van de woning om zijn uitkering te behouden. In de tussentijd heeft [gedaagde01] de toegang tot de badkamer en elektriciteit voor [eiser01] afgesloten.
In het kort geding vorderde [eiser01] dat [gedaagde01] de toegang tot de woning, inclusief de badkamer en elektriciteit, herstelt. [gedaagde01] vorderde op zijn beurt dat [eiser01] de woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis zou ontruimen. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een huurovereenkomst en dat [gedaagde01] als verhuurder verplicht is om huurgenot te verschaffen aan [eiser01] totdat deze de woning heeft verlaten. De kantonrechter heeft [gedaagde01] veroordeeld om de badkamer en elektriciteit weer toegankelijk te maken voor [eiser01]. Tegelijkertijd werd [eiser01] veroordeeld om de woning binnen drie dagen te ontruimen, gezien de onhoudbare situatie tussen de partijen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat inhoudt dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.